DE BEVOORRADING VAN DE BELGISCHE VLASINDUSTRIE 3ng ezon Jen Paard en paardensport ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD In de „Gazet van Antwerpen" van Donderdag 23 Juli 1953 troffen we in de Economische Rubriek onderstaand artikel aan, getekend E. V.: „De Belgische landbouwtelling van 15 Mei is nog niet ver genoeg uitgewerkt om op grond van deze gegevens uitspraak te doen over de omvang van onze vlasuitzaai 1953. Dit in tegenstelling met de nabuurlanden die over preciese gegevens van be zaaide oppervlakten beschikken. Voor het beoordelen van de Belgische vlasoogst moeten wij ons dientengevolge laten leiden door de ramingen van mensen uit de praktijk, die op grond van het geregistreerde zakencijfer in de zaaizaad- handel en de opgedane indrukken bij het doorkrui sen van de gewesten, waar aan vlasteelt gedaan wordt, een vergelijking maken met de voorbije jaren. Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat de meningen over de omvang van de vlasvelden ver deeld zijn. Wanneer men echter de verschillende schattingen naast elkander plaatst, komt men tot het besluit, dat het huidig vlasareaal geen gewel dige afwijkingen vertoont, ten overstaan van dit van 1952. DE BELGISCHE VLASOOGST. Een peiling van de telling van 15 Mei, door een vergelijking der opgaven van 267 gemeente uit de verschillende landbouwstreken, laat voor de vlas uitzaai een aanwinst van 1 t.h. onderstellen. Een voorlopige raming op 32.000 hectaren schijnt dan ook aanvaardbaar. De provincie West-Vlaan- deren staat gewoonlijk in voor een derde van de Belgische vlasoogst en het is een feit, dat in dit landsgedeelte ook nu talrijke vlaschaards gelegen zijn. De bezaaide oppervlakte is ongetwijfeld een be langrijke factor. De opbrengst blijft uiteindelijk van bijzonder belang voor de bevoorrading van de industrie. Men dient naast dit 'bij de opbrengst beoordeling rekening te houden met het dubbel aspect: oogstgewicht en kwaliteit. Voor wat deze twee laatste punten betreft, valt de nieuwe vlasoogst erg tegen. Al is het strovlas nog niet in veiligheid, waardoor verdere tegenslag niet uitgesloten is, er moet alvast op een vermin dering van de strovlasopbrengst gerekend worden. Men hoeft weinig tegenspraak te vrezen wanneer beweerd wordt, dat er dit jaar gemiddeld 1000 h 1500 kg strovlas per hectare minder zal geoogst worden dan verleden jaar. Voor wat de kwaliteit betreft valt het niet go- makkelijk die vergelijking op te stellen in cijfers. Onze vlasoogst 1953 biedt ons geen strovlas met goede of beste hoedanigheden. Een percentage kwaliteitsvlas bestaat eenvoudig niet. Het vlas is reeds in de eerste groeiperiode door ziekte aange tast en beschadigd geweest; het vochtig weer in de bloeiperiode heeft dit nog verergerd en het rij pen zonder doeltreffende inwerking van de zon betekende het gebrekkig einde van een delicaat opgroeien. Vlas zonder ziektetekens is een grote zeldzaam heid dit jaar. Bij een indeling van de oogst vol gens de bijzonderste eigenschappen, zou men zich tot twee klassen kunnen beperken, waarbij onder korte vlassen en gelegerde beschadigde vlassen nagenoeg heel de oogst zou kunnen gerangschikt worden. Voor deze beide categorieën valt daarbij op te merken, dat de verwerkingskosten hoog op lopen terwijl het eindproduct tegen lage prijs moet afgezet worden. Het verminkte resultaat van onze vlasoogst is een kwade tegenslag zowel voor onze vlasvezelbe- reidingsindustrie als voor de landbouwers die aan nijverheidsteelten doen. Deze terugslag op onze Vlaamse vlasindustrie is des te pijnlijker daar de importmogelijkheden, die. vroeger in moeilijke omstandigheden geplaatst waren, er voor de nabije toekomst nog slechter uitzien. DE NEDERLANDSE VLASOOGST. In 1952 was Nederland voor het eerst onze voor naamste leverancier. De invoer van Nederlands strovlas was trouwens met meer dan 40 t.h. ge stegen tengevolge van de beperkingsmaatregelen in Frankrijk. Tengevolge van de waterramp van 1 Februari zijn in Nederland dit jaar ruim 6000 ha vlas minder uitgezaaid geweest, waardoor het vlasareaal van 34.000 ha in 1952, nu teruggevallen is op 27.000 ha. Het gemiddeld oogstrendement zal bevredigend zijn en nagenoeg dit van verleden jaar bereiken. Door het wegvallen van de vlasoogst uit de over stroomde gebieden zullen er in Nederland circa 50.000 ton strovlas minder geoogst worden, waar door een sterke achteruitgang van de import van Nederlands strovlas zeker wordt. DE FRANSE VLASOOGST. In Frankrijk werden de resultaten van de optel ling gepubliceerd. In alle gewesten is er een merk waardige achteruitgang. De cijfers die het dichtst bij deze van 1952 gelegen zijn vindt men in Nor- mandië alwaar de Belgische kopers tijdens de jongste jaren nog in de gelegenheid waren actief op te treden. De algemene vermindering bedraagt voor Frank rijk 25 Men registreerde dit jaar 41.243 ha tegenover 56.000 ha verleden jaar. Naast deze in krimping van de met vlas bezaaide oppervlakte valt een vermindering van het gemiddeld oogst gewicht te acteren, waardoor men als globale opbrengst voor dit jaar het cijfer van 200.000 ton noemt terwijl de vorige oogst, volgens onze schat ting 350.000 ton strovlas zal opgebracht hebben. Ook de kwaliteit van het vlas zal geen vergelijking kunnen doorstaan met dit van de vorige oogst. De Franse vlasindustrie eist een kordaat stop zetten van de strovlas-export naar België. Er gaan hevige protesten uit van de landbouwers die in zien, dat complete uitschakeling der Belgische kopers onvermijdelijk een voor de vlasteler nade lige prijsvorming zal voor gevolg hebben. Intussen ligt de Franse strovlasmarkt buiten het bereik der Belgische vlassers. ONZE BEVOORRADINGS MOGELIJKHEDEN. De strovlasopbrengst in de drie gemelde landen kan resumerend als volgt vergeleken worden met deze van het vorig jaar: België Nederland Frankrijk Totaal 1952 (ton) 210.000 260.000 350.000 1953 (ton) 170.000 210.000 200.000 Verschil (ton) 40.000 50.000 —150.000 820.000 580.000 —240.000 Voor de drie landen samen beloopt de teruggang bijgevolg 30 t.h. Dit geeft reeds een beeld van de ernstige bevoor radingsmoeilijkheden der vlasvezelbereidings- industrie. Wanneer wij nu de positie van onze Belgische ondernemingen nagaan in het kader van deze nieuwe toestand, dan komen wij tot de pijnlijke vaststelling, dat wij voor 50 t.h. voor onze grond stofvoorziening afhankelijk zijnde van het buiten land, nagenoeg alleen de last te dragen hebben van deze schaarstetoestand, die aan de basis ligt van de vlasindustrie. Een vergelijking van de om standigheden waarin de drie kopers zich bevinden zal dit verduidelijken. In Frankrijk wordt de strovlasmarkt door het exportverbod afgesloten. De beschikbare hoeveel heden strovlas overtreffen de verwerkingscapaci teit der Franse vlasindustrie, waardoor onze con currenten in het Zuiden naast het voordeel van een hogere koopkracht, tengevolge van de over vloedige subventionnering, nog voor hun bevoor rading door een kopersmarkt begunstigd zijn. In Nederland blijft de reglementering nog van toepassing waarbij het verboden is voor de Belgi sche vlasser rechtstreeks bij de landbouwer stro vlas in ongerepelde toestand aan te kopen. Of schoon officieel geen prioriteit aan de Nederlandse koper wordt toegekend, bestaat er een feitelijk voorkeurrecht. De Hollandse vlasindustrie kan in meer dan 20.000 ha ongerepeld strovlas, de 12.000 ha aankopen vooraleer het repelen ingezet wordt, zonder daarbij enige concurrentie vanwege de Belgische koper te ondergaan. Daar tussenin staat onze eigen vlasindustrie met een behoefte aan 60 a 70.000 ha op een be voorradingsterrein, waarop slechts 30.000 ha ge oogst worden. Vandaar de sterke positie van onze Belgische vlasboeren die een minderwaardige vlas oogst kunnen van de hand doen tegen prijzen die volgens de economische toestand van de vlas industrie ver boven het normale peil liggen. Voor de Belgische industrie betekent dit een onberekenbare handicap tegenover de buitenland se concurrentie." Wij menen dat deze gegevens waardevol zijn om onze lezers weer te geven en dat zij hieruit ook de nodige conclusies kunnen trekken. Red. (Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie.) ii. Van de hand van „Toontreder" lazen we in het Zeeuwsch Landbouwblad van 11 Juli j.l. een be schouwing over de Trekpaardpremiekeuringen. We menen „Toontreder" als een warm paardenliefheb ber te kennen en waren dan ook min of meer ont hutst over de inhoud en strekking van zijn betoog. Na de veelbelovende inleiding verwachtten we een boeiende beschouwing te krijgen over de sfeer van deze keuringen en het gehalte van het getoonde fokmateriaal, zo mogelijk voorzien van Toontreders visie op de perspectieven, welke de trekpaardfok kerij in ons tegenwoordig agrarisch bestel nog biedt. Niets echter van dit alles. Na twee regels gewijd te hebben aan de grote belangstelling voor deze keuringen en over het vele van wat er te genieten viel, gaat het artikel verder met uitingen van vrees voor de toekomst van het paard, critiek op de fok- richting, wijze van reclamevoering etc. Met verschillende uitspraken van Toontreder kunnen we het echter niet eens zijn en we hopen dan ook van harte hem een riem onder het hart te kunnen steken en zijn pessimisme te doen ver anderen in optimisme. Volgen we zijn beschouwing op de voet, dan zijn we het niet eens met zijn twijfel aan de bloei der trekpaardfokkerij. Hiervoor pleiten: le. een toe nemend aantal fokkers, een duidelijk waarneem bare spreiding van groot- naar klein-fokkerij, waar door het trekpaard meer dan ooit gemeengoed is geworden van onze „paardengebruikers"; 2e. een toenemende belangstelling voor de grotere keurin gen (fokdagen). Toontreder was waarschijnlijk niet te Horst, Emmeloord, Steenbergen, Middelburg, Axel etc. Dat het bezoek uit louter fokkers bestaat is logisch. Dit is bij iedere expositie, van welke aard dan ook, het geval. Een groot aantal vakmensen, een zeker deel kooplustigen en een handjevol nieuwsgierigen. Nu de mechanisatie (tractor) zijn revolutionair karakter begint te verliezen, valt een toenemende belangstelling van de jeugd voor het paard geluk kig weer waar te nemen, al geven we volmondig toe, dat een groot aantal jongeren motor-minded is. Een flinke kern enthousiaste jongeren kennen we echter van zeer nabij en in hun handen leggen we gaarne en in vol vertrouwen de toekomst van onze fokkerij. Dat de keuringen de liefde en de belangstelling voor het paard zouden doen verminderen is een uitspraak, die we op zijn zachtst uitgedrukt absurd vinden. (Deze conclusie lijkt ons niet gerechtvaar digd. Red.) Want de keuringen worden immers gemaakt door de fokkers zelve, vaak ten koste van veel moeite en soms belangrijke financiële offers. Offers, die slechts door een grote liefde voor het paard kunnen worden opgebracht. Hoe het er over 5 of 10 jaar zal Voorstaan, weten we evenmin als Toontreder. We zijn er echter zeer gerust op. Er zullen ook dan nog paardenfokkers zijn en hun producten zullen door een doelbewuste en rationele teeltkeus aangepast zijn aan hun moderne bedrijfsvoering. Wij hebben wèl vertrou wen in de kunde en intelligentie van de Neder landse fokker. Dat we het „maatgevoel" verloren zouden heb ben, is voor Toontreder al evenzeer een bange vraag. Zou hij misschien kans zien om met een span ponnies (1.50 m) enige duizenden kilo's bieten uit de zware klei te sleuren in het natte jaargetij (als de tractor soms eens slipt) Overigens behoort bij het moderne trekpaard een stokmaat van 1.70 m thans tot de uitzonderingen. (1.50 m was een zet fout, moest 1.56 m zijn. Red.) Verder is slijtage niet zo zeer een gevolg van grootte of zwaarte van het paard, doch veeleer het gevolg van minder goede beenstanden, niet zelden het gevolg van slecht beslag of rachitis, welke be zwaren echter voor een groot deel kunnen worden ondervangen door smid en/of dierenarts. Wat de fokrichting betreft, moeten we zeer zeker naar middelen zoeken het moderne paard aan te passen aan de huidige omstandigheden. Dit gaat echter niet één, twee, drie. Daarnaast heeft het paard naast zijn gebruikswaarde ook nog een grote fokwaarde. We moeten toch ook voorhanden heb ben een zekere hoeveelheid „hengstenmoeders", welke onontbeerlijk zijn voor de voortplanting. Een veulen van een „moedertje" is bij de hengstenfok- ker minder gewild en vermindert derhalve de fok waarde van dergelijke „moedertjes" in belangrijke mate. Een prijsvraag voor de fokkerszonen t.a.v. de meest practische werktuigencombinatie is mis schien wel leuk en mogelijk ook nuttig, doch zeer zeker niet opportuun. Immers, de meeste bedrijven beschikken zowel over motor- als paardentractie. Dat men in de catalogi der fokdagen vaak goed verzorgde advertenties aantreft van trekkermen sen, verheugt ons zeer. Zij verlichten hiermede de kosten die dergelijke omvangrijke keuringen mee brengen, doch hebben met de mechanisatie als zodanig niets te maken. Vrijwel ieder mens wast zich iedere dag met zeep. Een advertentie van een bepaalde zeepfabriek verhoogt niet het verbruik van zeep in het algemeen, doch stimuleert slechts de verkoop van een bepaald merk. In hetzelfde licht kunnen we door Toontreder bedoelde advertenties van trekkerfirma's beschouwen. De fokdagen etc., de pers, en last not least het PAARD zelf, is de beste reclame voor het paard. 1 en 2 September is het Nationale Tentoonstel ling in Den Bosch. Mogen deze hoogtijdagen er het hunne toe bijdragen Toontreder een meer optimis tische kijk op de toekomst der Trekpaardfokkerij te geven. Met zeer veel dank voor de plaatsruimte. 's-Gravenhage. P. J. LAKO. Ik zie geen enkele nieuwe gedachte hoe we de jeugd voor het paard kunnen winnen. En daar gaat het mij om. Paardengebruik mechaniseren is niet opportuun volgens de heer Lako. De jeugd mecha niseert. Toont dus aan, dat er op paardengebied wat te doen is. Brengt dit naar voren, het is naar mijn mening de enige kans op succes. Dit heb ik naar voren gebracht: Treedt uit Uw eigen kring en tracht anderen te bereiken. De trekker is nog dezelfde concurrent als in 1945. Adverteert daar om, dat er met paardentractie in vele gevallen ook voordelig gewerkt kan worden. (Trekkermensen adverteren ook met lang bekende feiten.) TOONTREDER.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1953 | | pagina 6