VERKEERDE STIJL Gebrs DE JONGH Verdient uitrijden van op „zoute' mislukte gerst grond aanbeveling „KONEPROX" 'Kan som es AANBOUW-WERKTUIGEN VETVLEKKENZIEKTE POSTBUS 35 - GOES ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD wen, drie zeer voorname steunpilaren van de vergoeding, lijken ons te zwak om een redelijke uitkering te ver wachten. Wij hopen dan ook, dat de Overheid dit in wil zien en niet alleen de lad der die wij straks weer moeten be klimmen naast ons neer wil leggen, maar deze omhoog wil zetten en samen met ons de eerste treden wil nemen. Wij wensen onze voorman nen die dit voor ogen hebben, sterkte toe om dit streven te bereiken. De regen is gekomen, doch helaas voor vele percelen te laat. De op brengsten van de geïnundeerde per celen zullen de schuren of zakken niet vullen. Ook deze baten, waar wij nog iets op gerekend hadden, lopen we mis. Zo zullen we nog dikwijls mis rekenen en de gevolgen van deze fatale ramp voelen. Ook voor de drooggebleven polders was de regen zeer welkom. De ge wassen stonden aan de schrale kant, doch hebben zich met deze regen goed hersteld. Zoals men weet werden tegelijker tijd rfiet de Mei-inventarisatie alle percelen opgenomen, welke voor gips in aanmerking kwamen. Mochten er nog landbouwers zijn die drooggeko- men percelen niet hebben laten re gistreren voor een gipstoewijzing in 1953, laten zij zich dan spoedig in ver binding stellen met hun rayonassis tent. Zij moeten hierbij de sectie letter en nummer (s) en de oppervlak te gemeten maat overleggen. OOST ZEEUWS-VLAANDEREN. 2 Juni. De vruchten op het veld hebben a]le geprofiteerd van de regen en wij 'horen dan ook weinig slechte berich ten over de stand van onze gewassen. Alleen het vlas zal over het algemeen niet zo'n grote lengte krijgen en tQch kan dat straks ook nog wel meeval len. De stand en de groei van de bieten is best, bijna nergens ziet men een te dunne stand. Dit alles heeft goede hoop voor een goed gewas, ten minste als de ijsheiligen die dit jaar zo lang van zich hebben laten spre ken, spoedig verdwijnen, de regen geen weken aanhoudt en de verge- lingsziekte straks niet in zo'n ernstige mate zal optreden als verleden jaar. De vele waarschuwingen die zijn gedaan, om bietenkuilen vóór 1 April op te ruimen omdat juist deze zo'n groot besmettingsgevaar in zich ber gen, is door zeer velen zeker wel ge lezen en gehoord, maar er niet naar gehandeld. Veel te veel bietenkuilen zijn blijven liggen. De stormramp van 1 Februari is misschien ook bij sommigen hierop van invloed geweest; dit in verband met geëvacueerd vee. Maar velen zien het grote belang van een gezonde bietenteelt nog te weinig in en den ken maar: het loopt wel los. Met de selectie van de pootaard- appelen loopt het ook niet naar wens. Er is in bijna alle percelen veel ziek, veel planten moeten dus worden ge ruimd, veel werk voor de selecteurs, lege plaatsen in zo'n perceel en de besmetting in de verdere groei. Overigens moet het ons toch nog even van het hart, dat het met de klassering van onze pootaardappelen een ingewikkelde geschiedenis is en praat men met velen hierover, dan is het schouderophalend: ik weet eigen lijk niet meer hoe die gehele klassifi- cering in elkaar zit. Vanzelfsprekend vloeit hieruit voort, dat men zich niét meer interesseert voor het telen van pootgoed. De journalist K. J. Vrijling, verbonden aan het Centraal Bureau te Rotterdam, heeft in do „Mededelingen" van Mei 1953 van deze Nationale Coöperatieve Aan- en Verkoopvereniging voor de Landbouw, een redactioneel artikel het licht doen zien, getiteld: „Vormen van publiciteit". De lezing- van dit artikel heeft bij ondergetekende zodanige reacties gewekt, dat hü het onderstaande vier maal heeft herschreven en driemaal telkens weer heeft verscheurd, alvorens het aan de Redactie van het Zeeuwsch Landbouwblad te zenden. Het ware te wensen geweest d,at K. J. V. dezelfde methode had gevolgd, alvorens zijn artikel te pil bliaeren. In het bedoelde artikel wordt op sterke toon gesteld: 1) dat de redacteuren van de landbouwbladen, zelfs wanneer ze over tijd en vaardigheid beschik ken een pittig artikel te schrijven, daarmee nog niet beschikken over de capaciteit voor het redi geren van een blad op een niveau, dat het wordt gelezen en gezag krijgt; 2) dat verscheidene landbouwbladen, alleen al op grond van hun uiterlijk, door vele journalisten nauwelijks ingekeken en gelezen worden. De alinea, die daarop volgt luidt letterlijk: ,,Wie tracht als objectieve buitenstaander met journalistieke ogen een belangrijk deel van de landbouwpers te beoordelen, vraagt zich af of menig blad niet uitgegeven wordt omdat dit nu eenmaal tot de taak van een landbouworganisatie behoort. Men kan dan bepaald niet tot de conclu sie komen, dat zo'n blad wordt uitgegeven met het doel, de leden en andere lezers een zo doeltreffend en goed mogelijke voorlichting te geven over de landbouwpolitieke en economische inzichten van de betrokken organisatie en over bedrijfstechnische vraagstukken. Wij krijgen vaak de indruk, dat deze leemte een der belangrijkste oorzaken is van de veelvuldig gehoorde klacht, dat zoveel bandjes om de landbouwbladen blijven zitten." 3) dat het onmogelijk is hierin verbetering te brengen, wanneer men te doen heeft met een zo volmaakt verouderde vorm van publiciteit als het geval is bij de bladen van het K.N.L.C. En dan volgt: „In deze kringen slaagt men er volkomen in zijn nationale landbouwblad „De Landbode" vol ledig dood te laten drukken tussen de minder be langrijke provinciale edities. Als tweede negatieve .resultaat bereikt men daar nog mee, dat het werk van de enige ervaren en bekwame journalist die het K.N.L.C. bezit, door deze conservatieve opzet op een zijspoor wordt gerangeerd". Thans ons commentaar. We willen gaarne aan nemen dat de mensen van de Secretariaten onzer Maatschappijen als Redacteur zich niet kunnen meten met beroeps journalisten als K. J. V. Wij zijn het zelfs met de schrijver eens dat ze te bezet zijn om hun blad volledig recht te kunnen doen. We zijn het ook met hem eens dat de opmaak en zeker schouw ik hier in eigen boezem yan som mige onzer bladen nog al eens veel te wensen overlaat. Maar er is ook wel verbetering op dit gebied te constateren en o.i. past veel meer een compliment aan de meeste Secretariaten dat zij zoveel van hun landbouwblad voor hun leden weten te maken. Wanneer verscheidene landbouw bladen, alleen al op grond van hun uiterlijk, door vele journalisten nauwelijks ingekeken en gelezen worden, pleit dat zeker niet voor die journalisten, die daarmede het odium van de oppervlakkigheid van deze tijd terecht op zich laden. Onze landbouw bladen zijn in de eerste plaats voorlichtingsbladen; zij hebben niet het karakter van nieuwsbladen. Wij willen beslist stelling nemen tegen de aan tijging dat de landbouwbladen op economisch en technisch gebied veelal tekort zouden schieten in voorlichting. We merken daarbij op dat de land bouwpolitieke kwesties in de eerste plaats ressor teren onder het Bestuursbeleid en via de verslagen der Bestuursvergaderingen, openingsrede's van voorzitters enz. tot de leden komen. We zouden echter iedereen, die op het gebied der landbouw- journalistiek grasduint, uit willen dagen op te bie den tegen de technische voorlichtingsartikelen van sommige consulenten van onze organisaties, tegen de weekoverzichten van Ir Tuijnman, tegen de phi- lippica's van de heer Van der Ley, tegen de reis beschrijvingen van de heer Polee enz. We vragen ons af of de schrijver bewijzen heeft voor het in de bandjes blijven zitten van landbouw bladen. Het is ons persoonlijk bekend dat ons land bouwblad door vele onzer leden gedurende het weekeind gelezen wordt, ja soms letterlijk gespeld. Mij worden wel dingen gevraagd, betrekking heb bende op de inhoud vak het blad, waarbij ik schaamtevol moet bekennendit over het hoofd ge zien te hebben. De instelling van onze boeren t.o.v. hun standsorganisatie-blad is een beetje anders dan de heer Vrijling meent. Hij heeft blijkbaar nog nooit met de gewone lezer daarover gesproken. Wij hebben vorige winter een enquête over de in houd van ons blad gehouden bij alle afdelingen. Daarbij is ons niets, maar dan ook niets gebleken van dat vernietigende oordeel van de heer Vrijling. Hij kan natuurlijk stellen: die boeren weten niet beter. Ik dacht dat die tijd voorbij was. Wat ons wèl is gebleken, is dat het blad zeer, zeer goed ge lezen wordt, met name bepaalde rubrieken worden vrijwel door elk gelezen. We willen graag aan de opmaak nog het nodige verbeteren en zullen evenmin met de inhoud stil blijven staan, hoewel het volgens de schrijver on mogelijk is hierin verbetering te brengen, wanneer men te doen heeft met een zo volmaakt verouderde vorm van publiciteit als bij onze bladen het ge val is! Het lijkt me weinig belangrijk te twisten of de nationale kernedities van De Landbode of de pro vinciale edities binnen, of buitenomslag moeten zijn. De boer kijkt meer naar de inhoud en zal deze ongetwijfeld beter schiften dan de heer Vrijling. Dat de bekwaamheid en ijver van de heer Manders als redacteur van De Landbode daarbij de nodige waardering ondervinden, staat voor mij buiten kijf. Maar ex cathedra generaliseren, als K. J. V. hier gedaan heeft, ergert ons, afgezien nog van de feite lijke meningsverschillen. 't Is een vriend, die ons ons feilen toont. Maar dan moet het toch in een andere stijl, als Vrijling thans doet. En wij kunnen ons niet voorstellen, dat Bestuur en Directie van het Centraal Bureau gelukkig zijn met de wijze waarop hun discipel de Mededelingen van deze nationale coöperatie pleegt te doen. Dit heeft althans met mededelingen wei nig meer te maken. M. A. G. VRAAGT UW HAROCLAAR FIRMA FRANKEN VAN WEEL - GOES In verband met de omstandigheid, dat hier en daar stemmen opgaan om mislukte gerst op „zoute" grond uit te schoffelen, zou ik gaarne het volgende onder de aandacht van de betrokken land bouwers willen brengen. De adviezen omtrent hèt inzaaien van gerst wer den niet gekoppeld aan een inzaaigrens in verband met het zoutcijfer, omdat zo al geen oogst mocht worden verwacht, enige grondbedekking en bewor- teling werd verkregen. Deze grondbedekking en beworteling is van be tekenis voor het behoud van de schijnstructuur, waarin de grond thans nog in mindere of meerdere mate verkeert. Wordt nu de gerst uitgereden, dan wordt tevens de structuurbeschermende werking vernietigd. Bovendien wordt een grondbewerking toegepast en het zij nogmaals herhaald: „Iedere grondbewerking betekent stfuctuurbederf tot de diepte, waarop zij plaats heeft". Weliswaar kan dit structuurbederf met succes door gips bestreden worden, maar daarover heeft men in het algemeen momenteel niet de beschikking. De practijk zal dus zo zijn, dat n'a het uitrijden van de gerst de grond onbeschermd wordt bloot gesteld aan structuurverval, zonder dat hieraan van stonde af aan door gips toe te voegen paal en perk wordt gesteld. »v Daarom lijkt mij het uitschoffelen van de gerst niet aan te bevelen. Wij moeten er naar mijn mening de voorkeur aan geven het gewas te laten liggen tot oogsttijd, dan een stoppelbewerking toe passen en onmiddellijk daarop de najaarsgift gips strooien. Ligt het in de bedoeling een wintergewas in te zaaien, dan moet terstond na het zaaien gips worden gegeven. Het bezwaar van deze werkwijze is, dat de gerst wellicht de ondiepe grondbewerking wat in de weg zal staan. Een overwegend bezwaar lijkt mij dit echter niet. Door slepen of afmaaien met een grasmaaier wordt hieraan tegemoet ge komen, terwijl bij het maken van een zaaibed sle pend geëgd kan worden, indien de eg anders te veel stropt. Men moet er beslist niet op uit zijn mooi of net werk te leveren. Onder de gegeven omstandig heden gaat het er om het beste ervan te maken. Wij kunnen aannemen, dat hetgeen van de gerst overblijft in de loop van de winter wel dood vriest. Daarvoor is geen strenge vorstperiode noodzake lijk. De winter 1945/'46 heeft ons dit op Tholen duidelijk laten zien. Of inzaaien van een wintergewas, waarbij het gaat om wintertarwe en koolzaad, aanbeveling ver dient en zo ja-nn welke mate en welk gewas, is een andere kwestie. Hierover een volgende keer. De Rijkslandbouwc'onsulent, Dr Ir C. W. C. VAN BEEKOM. vindt haar meest geschikte bestrijding in de bespuiting met Koperoxychloride 50 Cu

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1953 | | pagina 5