Enkele algemeenheden
uit de ontwikkelingsgang van de
bedrijfsinrichting en het onderhoud
van de vruchtbaarheid van de
grond, op Tholen en St. Philipsland.
De lezer houde mij ten goede, dat ik slechts
algemeenheden weergeef over het bovenstaande.
Het bestek van dit artikel laat niet toe, tot in
finesses dit onderwerp te behandelen. Ook bepaal
ik mij tot de periode, ongeveer lopende vanaf
1870 tot heden. In dit tijdsgewricht vragen voor
al de toestanden van 187080, van 1880'95,
18951914 en 1914'44 «nze aandacht.
In de jaren 1870 en daarna
kenmerkten de landbouwbedrijven zich door de
verbouw van meekrap, granen, peulvruchten,
X?V
BfLiiL v'"' V Ar
£d en enkele andere ondergeschikte cultu-
>ls: aardappelen, uien, klavers enz., benevens
of minder natuurgrasland.
hoofdbedrijf vormde de akkerbouw, waar-
e voortbrengselen voor een groot deel werden
ndeld en van de bedrijven weggevoerd. Het
delijk, dat deze uitvoer van stoffen verar-
van de grond moest betekenen, als daar
voer tegenover stond. Alleen de beste gron-
t waren de nieuwe inpolderingen, konden,
Fbouw een aantal jaren volhouden, maar
tste deel eiste bemesting,
innen waaruit geput moest worden om te
\an de bevoorrading van de grond van de
en reserves aan plantenvoedsel, waren
ijk of ruim vloeiende. Als zodanig waren
merken de reeds genoemde roofbouw, het
d, de stalmest, de verbouw van peul
en klavers wat de stikstofvoorziening
straatmest of compost. Daadwerkelijke
i stoffen geschiedde alleen door de
migen gedeeltelijk door de stalmest
tmest, die voor weinig bedrijven»be-
was in zoverre een bron van invoer,
et betreft het bouwland; want het
gelegen in de oude kernen van
/erde hooi, waarvan de bestand
rundvee in de stalmest belandden.
van de natuurweiden berustte
t) roofbouw. Uit dat schema blijkt
3rd moest worden met de midde
nbouw op een zo lonend mogelijk
!<n dat desondanks toch gedeelte-
i.ats had. Er blijkt tevens uit, dat
jhting aan
gebonden
yofd te bie-
.haarste van
isel, een min
vruchtwisse-
vlinderbloemi-
opgenomen en
*)t mogelijke stal-
rctie, dat was het
ti het bedrijfssys-
zeventiger jaren.
,d.erij, gehouden
de stalmestpro-
d op een laag
in die dagen
lelijk kwaad
'gden de
eer ten
nrbouw.
daar-
ppen
,1880
De bakens verzetten.
De meekrapteelt verviel en de graanbouw kreeg
een gevoelige knak door graanaanvoeren uit over-
zese 'landen. De crisis van de tachtiger jaren is
bekend genoeg. Om zich te kunnen handhaven
wat velen niet gelukte moesten de bakens
verzet worden. De oplossing van dit vraagstuk
geschiedde in hoofdzaak op tweeërlei wijze. De
suikerbietenteelt deed haar intrede en dank zij
het op peil blijven van de prijs der zuivelproduc
ten en vlees, werd de veehouderij in plaats van
een noodzakelijk kwaad, een belangrijke tak van
de bedrijven.
De suikerbietenteelt gaf goede resultaten, ech
ter konden niet veel bedrijven die toepassen. In
vele pachtcontracten werd de verbouw verboden
of bemoeilijkt.
Voor zoverre dit niet zo was, waren voor het
merendeel der bedrijven de omstandigheden van
de wegen en de afstanden naar de havenplaatsen
een hinderpaal voor deze cultuur. De teelt bleef
dus beperkt tot die bedrijven, iie de havenplaats
gemakkelijk konden bereiken, of zich ergens aan
een vaarwater die konden scheppen.
De veehouderij verandert van karakter.
Wat de veehouderij betreft, allengs was men tot
het inzicht gekomen, dat vervanging van het
Zeeuwse ras door productiever rassen en een ra
tioneler voeding nodig was. Melkerij met boter-
bereiding en vetmesterij, dit laatste meest op stal,
hadden een plaats veroverd in het bedrijfsstelsel.
Braak wordt vervangen dooi; kunstweiden.
De akkerbouw onderging in het gewijzigde stel
sel een belangrijke verandering. De verbouw van
handelsgewassen moest ten dele ruimen voor ver
bouw van veevoeder, waar tegenover stond, dat de
onrendabele braak werd afgeschaft. Vooral de
aanleg van 2 a 3-jarige kunstweiden met veel
klavers tussen het gras, ja zelfs met uitsluitend
klavers, vond ingang. Verder deed haar intrede
in het bedrijf en breidde zich snel uit de verbouw
van voederbieten en de teelt van granen en peul
vruchten voor veevoeders.
Na deze omschakeling van de bedrijfsinrich
ting was een geheel andere toestand ontstaan
inzake de instandhouding van de vruchtbaarheid
van de grond. Weliswaar waren geen nieuwe
bronnen ontstaan van waaruit stoffen in het be-
dfijf werden ingevoerd, uitgezonderd dan de
stikstofvastlegging in de kunstweiden enz.
doch de verminderde uitvoer van handelsgewas
sen vormde een besparingsfactor. Bovendien
vormden de wisselende kunstweiden en de grote
stalmestproductie, een invloed ten goede uit op de
bodemstructuur.
Ook straatmest en stadscompost.
De bedrijven dié de suikerbietenverbouw aan
vaard hadden, hadden rekening te houden met
een grote uitvoer van stoffen en verarming van
de grond. Ook hiervoor werd een oplossing ge
vonden, in de aanvoer van belangrijke hoeveel
heden straatmest of stadscompost. Wat enerzijds
gold voor de afvoer van de bieten, was dit ander
zijds voor de aanvoer per schip van straatmest,
n.l. de gunstige ligging ten opzichte van de
havenplaatsen.
Deze straatmest, die meestal veel steenkolenas
bevatte, deed volgens de gebruikers wonderen.
Waarschijnlijk zal het gehalte daarvan ook aan
phosphaten geen onbelangrijke rol vervuld heb
ben, gezien dat de bodem daaraan was uitgeput,
zoals later bleek.
Een der meest vooruitstrevende landbouwers uit
die dagen, verklaarde eens, dat de steenkolenas
een bepaalde rol moest vervullen in de vastlegging
van vrije stikstof in de grond. Na aanwending
van straatmest, vertoonden de stikstofverbruiken-
de gewassen op het einde van een zevenjarige om
loop, geen stikstofbehoefte. Zo was zijn ervaring.
Helaas, het moeizaam opgebouwde stelsel, kon
door de val van de prijs der zuivelproducten niet
bevredigend meer zijn. Wederom stond men voor
het probleem, van de bakens te verplaatsen en zo
treden wij het tijdperk 18951914 binnen,
In het tijdperk 18951914
werden de bakens radicaal verplaatst, dank zij de
wetenschappelijke ontdekkingen ook op het ter-
rein van de landbouwwetenschap.
Inundatie op Tholen.
Reeds in de jaren rond 1890 werden door z.g.n.
Wandelleraars" lezingen gehouden, waarin voor
al de aandacht w^rd gevestigd op het gebruik van
kunstmeststoffen en de eiwitrijke krachtvoeders
van de handel.
Nieuwe bronnen voor de planten- en veevoeding
en dus voor het op peil houden van de bodem
vruchtbaarheid, waren aangeboord, nieuwe pers
pectieven openden zich. Ofschoon aanvankelijk
slechts aarzelend, ontwikkelde zich langzamer
hand een bedrijfstype, gebaseerd op de nieuwe
bronnen, zo even genoemd.
De melkveehouderij werd ingekrompen, de
kunstweiden en de daarvoor in aanmerking ko
mende natuurweiden gescheurd en het houden
van jongvee voor de vetmesterij op stal uitge
breid. De stalmestproductie bleef daardoor aardig
op peil, wat men ook noodzakelijk achtte voor
de instandhouding van het bouwland. Zelfs
stroverkoop verlangde men niet en was in vele
pachtcontracten verboden. Intussen was de ak
kerbouw weer geheel als voortbrenger van han
delsgewassen, in het voorste gelid gekomen.
Het thans gemakkelijker op peil houden van de
grond door middel van kunstmest, had ook nog
andere gevolgen. De suikerbieten- en aardappel
teelt werd steeds meer gestimuleerd door deze ge
makkelijke aanvoer van plantenvoedsel.
Het vervoer van deze producten van de akker
bouw, stelden hoge eisen aan de wegverbetering.
De verharding met grint werd na moeizame be
sprekingen in de poldervergaderingen uiteindelijk
verkregen en is van onberekenbaar nut gebleken,
naast het kunstmestgebruik. Eerst toen konden
deze intensieve cultures doorbreken.
Verdere intensivering, behal(ve van
het weiland.
De stap voor het verlaten van de oude paden in
de bedrijfsvoering was gedaan, een verdere ont
wikkeling was mogelijk. Deze kenmerkte zich ge
leidelijk tot 1914 in een intensivering van de be
drijven.
De knol- en wortelgewassenverbouw werd
steeds uitgebreid. De overgang van de oude ras
sen naar de nieuwe veredelde van granen, peul
vruchten, vlas enz., zette zich voort. De teelt van
tussentijdse klavers, wikken enz. voor groenbe-
mesting of voor afweiding in de herfst, soms zelfs
voor hooiwinning, kwam in gebruik. Dit alles
werd nog bevorderd door een betere drooglegging
van de grond door drainages en polderbemaling.
De betere ontwatering bevorderde een voortzetting
van de scheuring van natuurgrasland, wat een
verdere inkrimping van de veestapel bewerkte.
Toch werd de veestapel niet geheel verwaar
loosd. De meeste bedrijven hebben ook nu nog
meer of minder natuurgrasland, waarvoor geen
andere bestemming mogelijk is. Ook andere mo
tieven leidden soms tot het houden van een groter
veestapel in enkele bedrijven.
Naar beter fokmateriaal werd wel degelijk ge
streefd, en alle aandacht geschonken aan een
rationele voeding.
In dit verband mag niet getuigd worden van de
goede zorgen voor het weiland; deze hielden geen
gelijke tred met de voortschrijdende modernise
ring van de bedrijfsvoering.
Zoo was het in 1914. De heroriëntering had een
bedrijfstype geformeerd, dat niet meer gebonden
was aan de oude stellingen van niet te vervangen
stalmestbemesting, vaste regelen voor vruchtom
loop enz. Deze ontwikkeling schiep tevens
het ontstaan van de kleine bedrijven.
Aangetrokken door de hoge grond- en pacht
prijzen werden soms grote bedrijven door boedel
scheiding of verkoop gesplitst in kleine percelen,
die dan ter beschikking kwamen van de kleine
boeren. Ook de verspreide percelen van het
Kroondomein, van kerken enz., werden meer en
meer bestemd voor dit doel.
De bedrijfsinrichting was zeer eenvoudig. De
teelt van arbeidsintensieve gewassen als b.v. uien,
aardappelen en een klein hoekje graan, was
regel. Suikerbieten werden niet zoveel verbouwd,
om redenen van de hoge vervoerkosten. De be
mesting werd zo goed als geheel verzorgd door
kunstmest. Aan vruchtwisseling werd weinig
aandacht besteed. Aardappelen na aardappelen
kwam vaak voor; vooral toen het voorkiemen van
Eigenheimers in gebruik kwam. Deze konden
vroeg worden gerooid en verkocht, waarna dan
wikken als tussentijds gewas voor groenbemes-
ting werden geteeld en de grond in het volgend
jaar wederom met aardappelen werd beplant. Dit
type is het speciaal op Tholen veel voorkomende
kleine bedrijf, geëxploiteerd door landarbeiders en
hun gezinsleden, in tegenstelling met veel minder
talrijk voorkomende kleine bedrijven met bedrijfs
gebouwen, 1 óf meer koeien en 1 of meer paar
den.
19141944 non groter perfectie.
Omtrent de bedrijfsinrichting, de bemesting
enz. in het tijdvak 1914'44 kan vermeld wordën-,
dat de methoden gebleven zijn met nog groter
perfectie dan tot 1914. De oorlogen veroorzaakten
schommelingen en afwijkingen in de keuze van
gewassen, de bemesting was karig toegemeten,
maar het bedrijfstype bleef. Ook de crisisperiode
tussen de beide oorlogen bracht geen noemens
waardige verandering, ondanks de moeilijkheden
van andere aard.
Wat de perfectionnering betreft, deze betrof
vooral de voortgezette verbouw van veredelde ras
sen, de aardappeleselectie en de deelname aan de
gewassenkeuringen, of wel de teelt van zaai- en
,-i
3