25* terdag 30 Augustus 1941 IMo. 1752 33e Jaargang WAARIN OPGENOMEN HET NOORD-BRABANTSCH LANDBOUWBLAD Officiéél Orgaan van de Zeeuwsche Landbouw Maatschappij (Z.L.M.) de Noord-Brabantsche Maatschappij van Landbouw en andere Vereensgingen*' ZITDAGEN Aan alle Zeeuwsche boeren! WEEKOVERZICHT. ZEEUWSCH LANDBOUWBLAD Dit blad verschijnt eiken ZATERDAG. Overname slechts geoorloofd met duidelijke vermelding van bron. Leden van de Z. L. M. ontvangen het blad gratis. ABONNEMENTSGELD: voor leden der Nd-Br. M. v. L. f 1,75 per jaar. Voor niet-leden der Z. L. M. of Nd-Br. M. v. L. ƒ5,per jaar. Redactie Secretariaat der Z. L. M. Landbouwhuis, Goes - Tel. 2345. ADVERTENTIETARIEF: 1—5 regels ƒ1,—; elke regel meer 20 cent. Regelabonnementen tegen verminderd tarief. Inzending van advertentiën aan de Uitgeefster, N.V. v/h Firma P. J. VAN DE SANDE te Terneuzen, of aan het Landbouwhuis te Goes. Boekhoudbureau en Accountantsdienst Z. L. M. MIDDELBURG: Donderdag 4 Sept. a.s., in Café „De Eendracht" Giststraat. Z1IEIRIK12BE: Donderdag 4 Sept. a.s., in Hotel „Huis van Nassau". ST. PIHHiBPSiliAiNDZaterdag 6 Sept. a.s., in Hotel „De Druiventros". ■Het kan U bekend zijn. dat de heer Rijkscom missaris voor de bezette Nederlandsche gebi<*Jen een commissie heeft ingesteld ter ondersteuning van de maatregelen, getroffen voor de regeling van de landbouwproductie. Deze commissie is onder mqn leiding gesteld en ik heb mij in den lande ver zekerd van de noodige leiders in de verschillende gewesten. Ik kan mij niet aan de protfincie-indee- ling houden, omdat ik de veenkoloniën van de pro vincie Groningen en van de provincie Drenthe te zamen moest voegen en omdat de eilanden vam de provincie Zuid-Hqlland zoodanig verschillen van het vasteland van Zuid-Holland, dat hiervan ook een afzonderlijk gewest moest worden gemaakt. Dientengevolge heb ik dertien gewesten en één van deze gewesten is de provincie Zeeland. Door omstandigheden, die ik zeer heb betreurd, maar waarvoor niemand persoonlijk verantwoorde lijk is te stellen, is de organisatie in het gewest Zeeland eentgszins vertraagd. De leden van de ge westelijke commissie zijn de volgende heeren: Voor den C.iB.T.B.C. de Putter, Looseshof, Be oosten Blijpolder. Voor dèn K.N.B.T.B.P. Vercouteren te Nieuw- Namen. Voor het N.A.F.W. F. van Gorsel, Derdeweg- 44 te Rilland-Bath. Voor het N.L.C.: A. I. Leenhouts te Retranche- ment. De heer Mr. A. Slob, Voorzitter van het Gewest Noord-'Holland, heeft mij het genoegen gedaan, tijdelijk het voorzitterschap voor het Gewest Zee land waar te nemen, terwijl ik thans in overleg met een autoriteit in de Provincie Zeeland als Ge westelijk Voorzitter heb kunnen aanwijzen: Mr. P. Dieleman, den Wind. Commissaris der Provincie zelf, terwijl als secretaris zal optreden de heer Gebuis, assistent van den Rijkslandbouwconsulent te Goes. Nu er echter vertraging is ontstaan in de orga nisatie in Zeeland, nu dus met eenigen spoed de streken en buurten moeten worden georganiseerd, veroorloof ik mij een beroep te doen op alle Zeeuw sche boeren. Ik behoef U niet te zeggen want dat weet gij beter dan ik van hoe groot belang de landbouwproductie in Zeeland is voor de voeding van het Nederlandsche volk en uit deze over weging zal dus ieder zich verblijden met de harte lijke medewerking van de Zeeuwsche landbouwers en tuinders. Er is echter ook een belang voor de Zeeuwsch boeren zelf, om hun streek-, maar met name hun huurtcommissies zoo spoedig mogelijk te vormen. Hoeveel streken er in Zeeland zullen zijn, stelt de gewestelijke commissie vast en hoe veel huurtcommissies er in iedere streek zullen komen stelt iedere streekcommissie vast. De streek- zoowel als de huurtcommissies bestaan altijd uit een vertegenwoordiger van de hiervoren genoemde vier organisaties. De voorzitters van de streek- en huurtcommissies worden aangewezen door mij, op voorstel van den ge westelijken voor zitter voorzoover het de streken betreft en op voor stel van de streekvoorzitters aan den gewestelijken Voorzitter, voorzoover het de buurten betreft. Er zullen in den loop van dit jaar weer allerlei vraagstukken zich voordoen op het gebied van de kunstmestdistributie, de veevordering, de paarden vordering, de verkrijging van benzine en nog tal rijke andere. Ieder weet hoeveel moeilijkheden men daarmede heeft gehad in de afgeloopen tijden. Naarmate nu de organisatie in de provincies en met name in de bufirten beter is, is het gemakke lijker, om, als zich bezwaren voordoen, die bezwa ren te uiten en naar wij hopen tot oplossing te# brengen. Dit is het groote belang, dat de boeren hebben bij een goede organisatie voor den Productieslag. Het is daarom, dat ik met vrijmoedigheid, nu de orga nisatie in Zeeland verder kan worden afgebouwd, een beroep doe op alle boeren in Zeeland, om in deze mede te werken, Zooveel maar eenigszins in hun vermogen is. De Voorzitter, Dr. F. E. POSTHUMA. In het Nederlandsch Landbouwweekblad geeft Dr. H. Molhuysen een overzicht van zeer interes sante beschouwingen over den Europeeschen landbouw door den Deenschen landbouwconsulent Jacobsen. Alhoewel de meeningen verdeeld zijn over de vraag, in hoeverre een plantaardig dan wel een dierlijk voedingsmiddel het meest doelmatig is, beschouwt me- een groot verbruik van dierlijke voedingsmid del als boter, vleesch en eieren als kenmerk van een hoogen levensstandaard. Een uitblijven van de invoeren van voedermiddelen zal een zeer grooie omzetting ^an de productie van vleesch, spek, boter en andere dierlijke -voedings middelen naar die van plantaardig voedsel als groen ten en fruit naast brood, grutten en aardappelen tengevolge hebben. Daar de afzonderlijke landen, wat de zelfvoorzie ning aangaat, in ongelijke positie verkeeren, zal er een onderlinge uitwisseling moeten komen. Dit be teekent, dat vergaande veranderingen in de pro ductie en het verbruik onvermijdelijk zullen zijfi, evenals een groote onregelmatigheid in de voor ziening. Ook het ontbreken van genotmiddelen als koffie, thee en tabak, van plantaardige vezelstoffen en wol en van rubber, kan men niet geheel huiten beschouwing laten. Aantrekkelijker dan het omleggen en inperken van het gebruik zal zijn, het verhoogen van de Europeesche productie van graan en voedermidde len, zoodat de dierlijke productie kan worden ge handhaafd en uitgebreid. Uit den aard der zaak is het mogelijk om den oogst in Europa te doen stijgen. In verband hiermede heeft men het oog gevestigd op de z.g. productiereserves in landen, waar de opbrengsten per ha thans nog zeer laag zijn, in het hijzonder de landen van Z.-O. Europa, alsmede Frankrijk en Spanje. Bij het nagaan van de mogelijkheden tot verhoo ging der productie dient wel te. worden bedacht, dat elke landbouwer er altijd naar heeft gestreefd om onder alle omstandigheden den grootst mogelij ken oogst te verkrijgen en dat een deel van de productieverhooging den normalen bevolkingsgroei moet opvangen, welke voor het Europeesche vaste land op 2.3 millioen per jaar wordt geschat. De heer Jacobsen besluit zijn beschouwingen met er op te wijzen, dat verhooging van de opbrengst per ha wel nauwelijks mogelijk zal zijn en dat eerder moet worden gerekend met een teruggang, trots alle krachtsinspanning om hoogere opbreng-, sten te verkrijgen. Onder deze omstandigheden, aldus eindigt hij, is het niet moeilijk in te zien, in welke richting de Europeesche landbouw zijn productie moet sturen, n.l. groote oppervlakten betelen met voedings gewassen, in het bijzonder met groenten en fruit en met oliezaden en vezelplanten en daarnaast inperking van de dierlijke productie, vooral van de huisdieren, welke bij voorkeur met graan worden gevoederd. Dr. Frietema, de bekende directeur van den Nationaal Coöperatieven Raad, hield in de alge- meene vergadering van de Overijsselsche Land- bouwmaatschappij een inleiding over de landbouwcoöperatie en de ordening van het bedrijfsleven. iSpr. memoreerde bij deze gelegenheid het artikel van prof. mr. F. de Vries in het jubileum-nummer van Economisch-iStatistische Berichten, waarin deze concludeert, dat wij op den overgang staan naar een stelsel van geleide economie en beheerschte prijsvorming, dat denadere uitwerking den moei- zamen arbeid van vele jaren zal eischen en dat programma's en leuzen weinig zullen kunnen baten, maar dat de tijd zal moeten leeren in hoeverre de oplossing zal gelukken. Bij de bespreking der coöperaties in verband met het streven naar ordening,"wees spr. er op, dat som migen meenen, dat onder de nieuwe orde de taak der coöperaties overbodig zal zijn en dat dus wel begonnen zou kunnen worden met de geleidelijke liquidatie van onze coöperaties. De gedachten omtrent de organisatie en de wer king van het ordeningsapparaat zijn allerwege nog zeer vaag. De meening, dat de coöperaties nu wel geliquideerd kunnen worden, is dan cok op z\jn zachtst gezegd zeer voorbarig. De natuur is steeds sterker dan de leer. De leer is, dat de coöperatie een overblijfsel is uit den tijd der vrije economie en dus geen toekomst zal hebben. De natuur is, dat ook in Duitschland de landbouwcoöperaties, niet tegenstaande alles, versterkt uit den strijd zijn gekomen. 'Spr. besloot met de woorden: De noodklok moge voor de coöperatie nog niet luiden, het attensiesèin: „alle hens aan dek", is reeds lang geleden gegeven. De verplichte inkrimping van den veestapel is volgens velen een goede gelegenheid om de t.b.c.-bestrijding een stap vooruit te brengen, door tijdens deze extra afslachting, zooveel mogelijk reageerende dieren te leveren. Niet elke leveringsplichtige heeft gelukkig reageerende dieren, terwijl het omgekeerd voorkomt dat boeren meer reageerende dieren zullen hebben dan zij verplicht moeten leveren. In dit geval echter is een onderlinge ruiling van vee een mooie gelegen heid om uitsluitend of zooveel mogelijk reageerende dieren te leveren. Op enkele plaatsen in ons land heeft men met deze vrijwillige ruiling reeds zeer goede resultaten bereikt. Er zijn echter ook menschen, die nog een stap verder willen gaan en een verplichte ruiling willen voorschrijven. In de praktijk blijken tegen dit laatste zeer groote bezwaren te bestaan. W,ij zullen binnen kort op dit probleem nog nader ingaan, De Directeur van het Bedrijfslaboratorium voor Grondonderzoek te Groningen, Prof. Dr. O. de Vries, bericht, dat herhaaldelijk de vraag, gesteld wordt, hoe meh in verband met de tijdsomstandig heden met het grondonderzoek moet doen en of men reeds georganiseerde regio nale plannen zal doorzetten of nieuw regionaal grondonderzoek zal beginnen. Heeft dit wel zin, wanneer er toch maar weinig of geen fosfaatmest beschikbaar komt en er misschien andere moei lijkheden van allerlei aard zullen zijn? Ongetwijfeld zal apen goed doen met het grond onderzoek voort te gaan en dit zoo mogelijk nog uit te breiden. Hoeveel fosfaat er beschikbaar zal komen en hoe dit gedistribueerd zal worden, is nog niet bekend, maar de mogelijkheid bliift bestaan, dat daarbij rekening gehouden zal worden met ge vallen, waarin uit grondonderzoek fosfaatbehoefte blijkt. Krijgt men een bepaalde, voor het geheele bedrijf te kleine hoeveelheid fosfaat, dan is het zeker zaak te zorgen, dat men daarvan het grootst mogelijke profijt trekt, door dit op de perceelen te brengen, waar het 't meeste noodig is. En dat kan alleen aan de hand van grondonderzoek nagegaan worden. Daarbij l^omt, dat men op de cijfers, die men krijgt van grondondérzoek, dat dit jaar verricht wordt, ook het volgend jaar nog wel kan afgaan. Juist in moeilgke tijden kan kennis van den wer- kelijken toestand van het bedrijf grooten steun bij de bedrijfsvoering geven. Daarenboven: wanneer men te wéinig of geen fosfaat voor een perceel krijgt, dient er extra op gelet te worden, dat de overige vruchtbaarheids factoren zoo goed mogelijk in orde zijn, zoodat het eewas het nog aanwezige fosfaat zoo goed moge lijk gebruiken kan. Kennis van den fosfaattoestand

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1941 | | pagina 1