eeuu?4e
3£erkbode
ZIEKTE en GENEZING
MIJN COLLEGA
GENEZING
en GEBED
DE MORMONEN
v.
21e JAARGANG No. 17
27 OKTOBER 1966
,.Ik worstel
en ontkom"
OFFICIEEL ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
Redactie Ds. W. H. Gispen, Terneuzen Ds. B. Wentsel, Brouwershaven Ds. G. van Wilgenburg, Middelburg.
Correspondentie-adresLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Medewerkers J. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, Vlissingen Ds. J. Bosman, Vrouwenpolder
Ds. M. V. J. de Craene, St. Laurens Ds. H. Eikelboom, Heinkenszand Drs. A. Elshout, Koudekerke
Ds. W. Kats, Apeldoorn Ds. A. G. Kornet, Vlissingen Dr. P. C. Kraan, Vlissingen
Ds. G. S. Oegema, ArnemuidenDs. D. Ringnalda, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo.
Abonnementsprijs
4,per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
15 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 15 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij C ithoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, teL 24 38
Giro no. 4 22 80
(7)
Hoe nauw geloof en gebed ook met
elkaar verbonden zijn, het is toch goed,
dat we over de verhouding van de ge
nezing tot het gebed nog apart spreken.
In de bijbelse gegevens zijn genezing
en gebed niet altijd met elkaar verbon
den. De Here Jezus heeft niet alleen
„bidders" genezen. De in het vorige
artikel genoemde voorbeelden zijn ook
hier van toepassing.
Het zou niet juist zijn om met een
beroep op de Bijbel dit verband te be
klemtonen, als zou ieder, die een ge
lovig gebed om genezing opzendt, ook
inderdaad genezing vinden.
Aan de andere kant mag men natuur
lijk niet gaan zeggen, dat een gelovige
het gebed om genezing wel achterwege
kan laten, omdat het toch niet nood
zakelijk zou zijn. Een gelovige kan het
bidden niet eens laten. Wanneer een
dergelijke redenering hem ernst zou
zijn, zou het duidelijk blijken, dat het
met zijn geloof niet in orde was.
In dit verband moet ook over Jacobus
5:14 gesproken worden. In dit vers
wordt weliswaar gesproken over het
zalven met olie, maar de klemtoon valt
op het gebed. De opmerking over de
zalving staat tussen twee vermeldingen
van het gebed.
Eerst zegt Jacobus, dat de oudsten
over de zieke een gebed moeten uitspre
ken. Dit advies spreekt voor zichzelf.
Ten overvloede voegen we hieraan toe,
dat het natuurlijk geenszins Jacobus'
bedoeling is geweest om niet-ambtsdra-
gers het bidden voor zieken te verbie
den. Die anderen komen hier in het ge
heel niet ter sprake. Jacobus betoogt,
dat de gelovigen-in-de-verstrooiïng (zo
kunnen we de geadresseerden van zijn
brief karakteriseren) bij ziekte een
ambtsdrager moeten roepen, en in ver
band daarmee spreekt hij uitsluitend
over hun gebed.
Na de opmerking over de zalving
komt nogmaals het gebed ter sprake,
maar nu op een manier, die enkele vra
gen doet opkomen. Er staat namelijk
„En het gelovig gebed zal de lijder
gezond maken, en de Hete zal hem op
richten". En daaruit leidt men af (en
dat is zeer begrijpelijk), dat wij hier een
altijd geldende regel hebben. Na het
gelovig gebed zou je er staat op kunnen
maken dat er een genezing tot stand
komt.
Natuurlijk komt daar tegenover on
middellijk de vraag op, of dat inderdaad
zo is. We weten uit ervaring, dat niet
alle patiënten, voor wie ambtsdragers
een gebed uitspreken, genezen. En als
hiertegenover opgemerkt wordt, dat
onze ervaringen nooit de waarheid van
de bijbelse boodschap teniet mogen
doen, kunnen we wijzen op Trofimus,
die genoodzaakt was om in Milete ziek
achter te blijven (2 Tim. 4 20). Zon
der enige twijfel zal de ambtsdrager
Paulus voor hem gebeden hebben, ter
wijl de genezing, althans voorlopig,
uitbleef.
Sommige exegeten veronderstellen,
dat de hier bedoelde oudsten de gave
der genezing hadden. Hierop gaan wij
nu niet in. Maar zelfs al zou dat waar
zijn, dan nog zou men niet zonder meer
mogen zeggen, dat op hun gebed be
slist een genezing tot stand zou komen.
Als men uitsluitend rekening houdt
met deze tekst, zou men hieruit de ze
kerheid van de genezing wel kunnen
afleiden. We dienen echter ook met an
dere gegevens rekening te houden. Wij
kunnen God nooit in de door ons be
paalde richting dringen. In ieder gelo
vig gebed moet ook een plaats inge
ruimd zijn voor de bede om het geschie
den van Gods wil.
Wij moeten er voor oppassen, dat
we niet in Jac. 5 14 gaan lezen, wat
wij er graag in willen lezen. Want dan
komen we gemakkelijk tot absurde con
clusies. Op grond van andere bijbelse
gegevens moeten we zeggen, dat jaco
bus in ieder geval géén genezing-in-
alle-gevallen heeft willen of kunnen be
loven.
Jacobus schreef zijn brief aan chris
tenen, die, verstrooid, tussen de heide
nen een woonplaats hadden gevonden.
Dat verstrooid-zijn had vele consequen
ties. Het zou bijvoorbeeld kunnen ge
beuren, dat ze bij ziekte, precies als de
mensen in hun omgeving, de heidense
priesters gingen consulteren, van wie
men beweerde, dat zij wonderlijke ge
nezingen tot stand konden brengen.
Jacobus geeft hun nu het advies om
zich niet met die heidense priesterdok
toren in te laten, maar de oudsten van
de gemeente te roepen. Ze hadden wel
licht veel sterke verhalen gehoord over
de wonderlijke genezingen, die de pries
ters al tot stand gebracht hadden. Tus
sen de regels door lezen we de verma
ning om zulke verhalen maar wat scep
tisch aan te horen. Voor een gelovige
is het van meer belang om te weten, dat
het gelovig gebed véél vermag, véél
uitwerkt. (Let weler staat niét, dat
men met een gelovig gebed alles tot
stand kan brengen wat men maar wil.
Het is trouwens de vraag, of men nog
van een gelovig gebed kan spreken als
óns willen daarin een zeer belangrijke,
om niet te zeggende belangrijkste
plaats inneemt!)
Misschien zou iemand, besmet door
de heidense denkwijzen, het gevaar lo
pen om zijn genezing aan iets buiten
God toe te schrijven. Daarom wijst Ja
cobus er op, dat er verband bestaat tus
sen de genezing en het gelovig gebed.
Als iemand genezen van zijn ziekbed
kan opstaan, heeft de Here dat gedaan.
Het ligt voor de hand om bij het „ge
lovig gebed" uit Jac. 5 te denken aan
het gebed van de ambtsdragers, die
door de zieken geroepen moeten wor
den. Het zinsverband van het vers wijst
daarop. Maar tevens valt het op, dat
de opmerking over „het gelovig gebed,
dat de lijder gezond zal maken" enigs
zins apart komt te staan.
Wij doen er verstandig aan niet uit
sluitend aan de oudsten (dus aan de
ambtsdragers) te denken. Ook anderen
zullen hun gebeden hebben opgezonden
en de genezing moet als verhoring van
al die gebeden worden beschouwd.
A. G. K.
Zoals we reeds eerder gezegd heb
ben, bezitten de Mormonen 4 boeken,
die zij houden voor Gods Woord. Naast
de Bijbel zijn voor hen heilige boeken
het Boek van Mormon, waar we reeds
iets van hebben verteld het boek De
Parel van grote waarde en Leer en
Verbonden.
Dit boek bevat allereerst de „Leer
van de Kerk van Jezus Christus van de
Heiligen der Laatste Dagen". Er staan
7 lezingen in, die bedoelen, de leer van
Jezus Christus voor het verstand te ont
vouwen.
Wie zou menen in die lezingen nu
eens duidelijk te kunnen lezen, wat de
Mormonen leren, vergist zich deerlijk.
Waarom we op die lezingen nu niet
verder ingaan.
Wel willen we Uw aandacht vragen
voor een paar openbaringen, die, zoals
Jozeph Smith, de grote profeet der Mor
monen, zelf beweert, hem van God ge
geven zijn.
Zoals bekend is, beweert Joseph
Smith dat hem gouden platen ter hand
gesteld zijn door een engel, welke pla
ten door hem vertaald zijn.
Deze vertaling, het Boek van Mor
mon, heeft bij de gedrukte uitgaven,
een voorwoord, waarin drie mannen
getuigen, dat zij de gouden, platen ge
zien hebben, en dat Gods stem hun ge
bood, daarvan te getuigen.
Nu kan uit een openbaring, opgete
kend in het boek „Leer en Verbonden",
opgemaakt worden, dat deze mannen
alleen door het geloof ze gezien hebben
en de stem hebben gehoord. Bij dat
licht heeft natuurlijk het getuigenis van
deze mannen niet de minste waarde.
De openbaringen zijn vaak zo onduide
lijk, dat men naar de betekenis maar
raden moet.
Maar wel is duidelijk, dat mannen,
die Joseph's naaste medewerkers waren
en opschreven, wat hij zogenaamd ver
taalde, hem een gedeelte van de copie
ontstolen hebben, met de bedoeling hem
op de proef te stellen, of hij, als hij het
gestolen gedeelte weer opnieuw vertaal
de, dezelfde vertaling zou geven. Dan
krijgt Joseph Smith niet alleen de open
baring, dat die éne, die het Boek van
Mormon mede ondertekend heeft, een
goddeloos mens is, maar hij krijgt ook
de openbaring, dat hij dat gedeelte,
waarvan de vertaling hem ontstolen
was, niet meer moet vertalen. Me dunkt,
het bedrog blijkt hier wel heel duidelijk.
Heel merkwaardig zijn ook de open
baringen, die Joseph Smith gekregen
heeft met betrekking tot zijn vrouw.
Zij wordt in de openbaring, speciaal
voor haar bestemd, aangesproken als
Mijn dochter. Zij krijgt de verzekering,
dat haar zonden vergeven zijn, dat zij
een uitverkoren vrouw is. Maar dan
volgt dadelijk de vermaning „murmu
reer niet om de dingen, die gij niet ge
zien hebt. Blijkbaar is tot haar doorge
drongen het gerucht, dat haar man het
met de echtelijke trouw niet zo nauw
nam.
Zij moet, zo wordt haar voorgehou
den, haar man vertroosten, in de geest
der zachtmoedigheid. Zij moet zijn
secretaresse worden, en onder zijn lei
ding de Schriften uitleggen en de Kerk
vermanen. Door zijn handoplegging zal
zij de Heilige Geest ontvangen. Zij
moet de dingen dezer wereld terzijde
zetten en haar tijd besteden aan schrij
ven en aan het verkrijgen van veel ge
leerdheid.
Zij mag ook een verzameling van hei
lige liederen maken, om in de Kerk te
gebruiken. Ze moet zich hoeden voor
hoogmoed en behagen scheppen in haar
echtgenoot en in de heerlijkheid, die op
hem zal komen.
Dan zwijgt de profetie 13 jaar over
haar, totdat aan „Mijne dienstmaagd
Emma Smith" geboden wordt: al die
genen te ontvangen, die aan mijn knecht
Joseph Smith gegeven zijn geworden.
Als er in die profetie niets meer gezegd
was, zou men geheel in het duister tas
ten, waarover het gaat. Zoals er ook
vlak aan vooraf gaat het gebod aan
zijn vrouw, dat zij zichzelve zal weer
houden en niet zal nemen van hetgeen
de Here aan haar man geboden had,
haar aan te bieden. Hoe raadselachtig
deze woorden ook zijn, heel deze open
baring houdt verband met de veelwijve
rij van Joseph Smith. Emma moet bij
haar man blijven en hém „aankleven",
en niemand anders Vermoedelijk heeft
hij haar het voorstel gedaan, dat hij
haar, op hoger bevel, aan een ander
zou geven.
Want in deze openbaring krijgt Jo
seph Smith de macht de vrouw van
iemand aan een ander te geven. Hij
verzekert ook, dat als iemand met twee
of met tien maagden wil trouwen, dat
alles geoorloofd is, als de HERE het
maar beveelt en Joseph Smith het maar
bezegelt.
Joseph Smith mag zelf zijn eigendom,
nl. de vrouwen, die God hem' gegeven
heeft, niet uit handen geven. God ze
gent hem, dat hij hem zal vermenigvul
digen en hemhonderdvoud vrou
wen en kinderen zal geven.
Zo is er dan een mild-vloeiende bron
van inlichtingen over de preken van
mijn buurman-collega. Het treft nogal
vaak, dat ik in het kuur-tentje de
schoonvader uit de buurt-parochie ont
moet. Hij weet, dat om de veertien da
gen in de maandagmiddag mijn geregel
de bezoektijd is. Of hij er op loopt om
een gesprek met mij te hebben Hij
heeft zich eens laten ontvallen, dat je
„de hoogheid" altijd wat op een afstand
moet houden en dat hij daarom niet
vaak bij z'n eigen dominee op bezoek
ging. Ik was onder die taxatie van de
pastorale stand wel wat verlegen. En
als ik dan ook nog van hem hoor, dat
een klant, die dik bij hem in het krijt
staat toch dure gordijnen voor de ramen
heeft hangen, zoals zelfs een dominee
ze niet heeft, dan mag ik er dus zeker
van overtuigd zijn, dat hij mij als finan-
ciëel vol en „hoog" ziet. Maar ik ben
z'n eigen predikant niet, met mij kan
hij schijnbaar vrijblijvend omgaan.
Goed, al houdt hij dan de eigen pastor
op een afstand, toch is het in de ge
sprekken met mij een waarderingsregen
over de preken van z'n dominee. Bijna
altijd deze aanloop „Wat had onze
dominee de kerk gister weer vol, er
moesten 's middags weer stoelen bij".
Nu heeft mijn gemeente een nieuw
kerkgebouw, op de groei berekend. Al
zou het kerkbezoek op 80 komen,
dan was de kerk nog niet vol. De kerk
van mijn collega heeft op zeshonderd
zielen maar twee-honderd zitplaatsen.
Als een jas te klein is, moet die wel
strak om het lichaam zitten. En dat
noem ik dan ook, elke dominee houdt
toch z'n eigen kerk zo hoog mogelijk.
Je gaat voor een onbillijke berekening
niet uit de weg. We moeten de over
volle buurtkerk en mijn nooit geheel
bezette kerk zien in het licht van de ge
tallen. Och, dat begrijpt mijn partner
ziekenbezoeker wel. „Maar, dominee,
een volle kerk is zo'n mooi gezicht, en
het oog wil toch ook wat."
Na die eerste ontboezeming wat
zijn oog gezien heeft komt hij tot
het oor-genot. Mijn collega houdt geen
enkele preek zonder thema en verde
ling. En zelf ben ik nog zo vers en zo
kort bij Prof. Hoekstra weg, dat het
zoeken van thema en punten voor mij
nog een zeer belangrijk stuk van de
preek-studie is. Behoorde, en behoort
dit zoeken tot wat de Prediker noemt
„na-jagen van ijdelheid"
G. S. O.
Toch had het Boek van Mormon
Emma reeds kunnen waarschuwen.
In 1830, toen zij met zulke mooie
woorden gepaaid werd, is ook het Boek
van Mormon verschenen, waarover we1
reeds geschreven hebben.
Welnu, in dat boek waarin het gaat
over emigranten uit Israël, waaruit de
Roodhuiden in Amerika zouden zijn
voortgekomen, wordt eerst met ronde
woorden de veelwijverij veroordeeld.
Één man mag maar één vrouw hebben.
God heeft een afschuw van dat, wat
David en Salomo hebben gedaan.
Maar dan wordt daaraan toegevoegd
de openbaring zgn. tussen 544 en 421
vóór Christus, dat, als de Here zich
nakomelingen wil verwekken, Hij dat
aan Zijn volk gebieden zal, gelijk dan
ook in die profetie tegen Emma, 1843
na Christus, het doen en laten van Da
vid en Salomo genoemd wordt als van
God geboden.
Ons oordeel is, dat we in ons ge
sprek met de Mormonen alleen naar
voren hebben te brengen en op grond
van Gods Woord hebben aan te tonen,
dat hun hoogvereerde profeet een valse
profeet is dat die zogenaamde open
baringen Satanische openbaringen zijn,
zo dat er niet te praten is over wat ze
nog verder zeggen te geloven.