eeuwóe
3£erkbocle
Het RASSENvraagstuk
DE ZONDAG
in
5 APRIL 1963
17e JAARGANG No. 38
OFFICIEEL' ORGAAN TEN DIENSTE VAN DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND
!a^Tvt Redacteur: Ds. W. C. van Hattein, Herengracht 15, Terneuzen, Telefoon (0 1150) 22 48
MedewerkersJ. A. van Bennekom, Middelburg Dr. A. J. Boom, VlissingenDs. M. V. J. de Craene, Baarland
|f==S Drs. A. Elshout, Koudekerke Ds. A. Koning, Woerden Dr. P. C. Kraan, Vlissingen
==5==^ Ds. J. v. d. Leek, Kapelle Ds. P. van Til, Middelburg Drs. J. Vlaardingerbroek, Ermelo
ik worstel ^s. Wentsel, Brouwershaven Mej. F. A. Groot Nibbelink, Grijpskerke
cn ontkom" Mevrouw C. van Zwedenvan Alkemade, Middelburg.
t
Abonnementsprijs
3,per halfjaar
bij vooruitbetaling
Advertenties
12 cent per mm.
Bij abonnement lager
Losse nummers 12 cent
Drukkers-Uitgevers
Littooij Olthoff
Spanjaardstraat 47
Middelburg, tel. 24 38
Giro no. 4 22 80
Enkele notities naar aanleiding van een
herderlijk schrijven
Van het Boekencentrum N.V. te
's-Gravenhage ontvingen wij het her
derlijk schrijven van de generale sy
node der Ned. Hervormde Kerk over
het rassenvraagstuk. Wij willen daar
gaarne enkele aantekeningen bij maken.
In de eerste plaats wel omdat er
nog steeds mensen blijken te zijn, die
wanneer het over de rassenkwestie
gaat met Cham komen aandragen,
waarop de vloek zou liggen en die tot
dienstbaarheid veroordeeld zou zijn.
Een theologische" fundering van de
slavenhandel bleek zelfs mogelijk te zijn
met een beroep op Genesis 9 24-27.
Onbevangen lezing van deze bewijs
plaats" laat ons echter duidelijk zien,
dat niet Cham, maar zijn zoon Kanaan
één van zijn zonen vervloekt
werd. En Kanaan is de stamvader der
Kanaanieten, het volk dat door Israël
moest worden onderworpen. Het her
derlijk schrijven wijst er in dit verband
op (pag. 12) dat deze vloek niet het
laatste woord is omdat de boodschap
van heil en verlossing zich richt tot alle
mensen en volken, en het is Jezus, die
een Kananese vrouw vanwege haar ge
loof zalig prijst (Matth. 15:28). Dat
in dit verband opgemerkt wordt „in de
bijbel is de vloek nooit het laatste
woord" achten wij te sterk uitgedrukt,
een uitdrukking die licht misverstand
zou kunnen veroorzaken, in plaats van
„nooit" zouden we dan hier ook liever
gelezen hebben „lang niet altijd", dit is
een uitdrukking, die meer conform de
inhoud van de bijbel zelf is.
Deze opmerking betekent echter niet,
dat wij geen waardering voor dit schrij
ven zouden hebben. Integendeel! Juist
waar we in een tijd leven, waarin het
rassenvraagstuk brandend actueel is,
achten wij het een grote verdienste, dat
dit vraagstuk van kerkelijke zijde in
studie genomen is en dat op grond van
Gods woord men gekomen is tot een
verwerping van de rassendiscriminatie.
Dit wil niet zeggen, dat nu gepleit gaat
worden voor een totale opheffing van
kerken voor blanken en mensen met
een andere huidskleur:
„Elk volk moet in zijn eigen taal
de grote werken van God horen ver
kondigen (Hd. 2:8). Pinksteren ge
tuigt echter, dat het samenkomen in
verschillende kerkdiensten geen
scheiding betekent. Behalve het ver
schil in taal is er bovendien het ver
schil in de wijze van'Godsverering.
De zwarten in Afrika vereren God in
hun kerkdiensten op een andere
wijze dan de blanken. Wat naar
Gods wil veroordeeld moet worden
is niet, dat de zwarte christen niet in
de kerk van de blanke komt, maar
dat hij er niet komen mag, omdat hij
zwart is".
Onder deze laatste zin zouden wij
een dikke streep willen zetten. Niet het
feit, dat blank en zwart hun eigen
kerkdiensten houden is verkeerd, maar
dat de een niet in de dienst van de
ander zou mogen komen is zonde.
Behalve het hierboven aangehaalde
citaat, zijn er nog meer kernachtige uit
spraken in dit schrijven, zo bijvoor
beeld:
„Als het om het menszijn gaat,
zullen wij moeten leren dat zal een
leerschool van vele jaren zijn dat
de kleür van het hart belangrijker is
dan de kleur van de huid".
De opzet van het schrijven is over
zichtelijk, na een inleiding en hoofd
stukken over het ras als biologisch en
psychisch verschijnsel en over de ras
sentegenstellingen op maatschappelijk
gebied, wordt de vraag behandeld wat
de bijbel zegt. Het antwoord op deze
vraag is het uitgangspunt voor*de vol
gende hoofdstukken over oecumene,
kerk en samenleving.
In alle beknoptheid 28 pagina's
is het probleem van de rassenkwestie
toch zeer overzichtelijk en duidelijk
voor ons neergelegd en we raden de
lezers dan ook aan om dit werkje eens
ernstig te bestuderen. Wellicht zal het
sommigen zo gaan als ons, die graag
wat meer nadruk gezien hadden op de
schepping van de mens naar Gods
beeld, het komt aan de orde op de
pagina's 15 en 20, doch had naar onze
mening meer als uitgangspunt moeten
sommigen zo gaan als ons, die graag
dienen.
Rest ons nog één opmerking die
we ook maakten n.a.v. het herderlijk
schrijven over de kernwapenen en
wel deze of contact met andere kerken
bij de bestudering van een alle kerken
rakend vraagstuk niet gewenst is, de
kerken zouden dan ook in zo'n geval
waar mogelijk tot een gezamen
lijke uitspraak kunnen komen. Ver
geten we niet dat de eerste kerkelijke
uitspraak inzake de rassenkwestie er
een was van de kerken, dit naar aan
leiding-van de Jodenvervolgingen. Op
deze basis zou een samen zich beraden
en een zichsamen tot de kerkleden
wenden toch ook mogelijk zijn. Of be
waren we dit alleen voor noodsituaties?
vH.
BALANS DER GEVRAAGDE
BEOORDELING VAN DE
PROEVE
Als ik me zet tot een weergave van
hetgeen op verzoek van onze hoofd
redacteur Ds. van Hattem in ons kerk
blad aan mijn adres tot of omstreeks
de gestelde datum van 17 maart j.l.
van de kant van onze lezers inkwam,
dan is mijn eerste indruk wel deze dat
voor velen het groene boekje reeds van
de baan is of althans als geheel in de
aangeboden vorm onaanvaardbaar is.
Eerlijk gezegd is hetgeen me geschre
ven werd me wel wat tegengevallen;
d.w.z. niet wat er geschreven werd,
maar de kwaliteit der personen. Over
het algemeen kwam de oudere gene
ratie aan het woord; dan waren het
meest broeders en slechts één zuster
naar wier woord ik, benevens naar dat
van de bekende mevr. Lever-Brouwer
in Trouw, die me ook schreef, met be
langstelling mocht luisteren. Onder de
broeders was er één die op zeer loffe
lijke wijze tal van psalmen had door
genomen. Dit was dan een jongere.
De bovenbedoelde zuster voorspelde
me dat ik weinig brieven zou krijgen.
Men schrijft niet aan een dominee; is
er tegen, maar weet niet te formuleren
waarom? 't Is jammer, maar 't schijnt
zo te zijn.
Alle inzenders verklaarden de Proe
ve als geheel ongeschikt te achten. Dit
schreven ook zij die enkele psalmen als
zeer geslaagd aanwezen. Deze afwij
zing van de Proeve, zo haastten som
migen zich als 't ware te verzekeren,
kwam niet voort uit mogelijk conser
vatisme en gehechtheid aan de traditie.
Neen, als er iets beters werd ge
geven, wilde men dit wel aanvaarden.
De voorgestelde Proeve achtte men
echter zeker niet beter, ondanks enkele
geslaagde berijmingen, 'k Heb niet één
brief gekregen die een pleidooi vóór
het groentje voert. Ook kan ik niets
nieuws uit de correspondentie naar
voren brengen; want al wat geschre
ven werd was al in de pers gepubli
ceerd.
Misschien doe ik daarom het best om
met de laatste te beginnen om zo tot
aansluitende opmerkincren van corres
pondenten te komen. Uiteraard kan ik
slechts een beperkte weergave geven
van hetgeen in de pers over de Proeve
is gezegd geworden en nog gezegd
wordt, 't Is te hopen dat bij de be
voegde instantie (Dr. Kunst werd als
zodanig door de svnode aangewezen)
een en ander terecht komt.
Intussen is hetgeen de pers vermeldde
weinig hoopvol voor de Proeve. Zo is
er het bericht van de kerk van Dordt
dat deze heeft opgehouden de Proeve
vóór de dienst te beproeven, 't Was het
Geref. volk niet naar de smaak en de
kerkeraad trok de conclusie dat het
beter was er mede op te houden. Van
Hervormde zijde verscheen voor de
classis Dordt een rapport dat tot een
negatieve conclusie komt: met algemene
stemmen wordt de classis aangeraden
uit te spreken dat dit psalter niet te
aanvaarden iszelfs niet met enkele
wijzigingen hier en daar.
Met zekere verwondering las ik in
dit rapport zelfs dat het z.g. Dichter-
psalter in het nadeel is vergeleken met
het Psalter Hasper, hetwelk „dikwijls
een beter en nauwer aan de tekst aan
sluitende berijming geeft."
Een bloemlezing wordt dan aanbe
volen; deze dan uit verschillende berij
mingen. Ja, die bloemlezing; heb ik zelf
al geschreven: dat men dan niet op de
eis van „alles of niets" moest blijven
staan. Voor Flex in Trouw was dit
aanleiding om me in de hoek van de
dommen te zetten. Of ik niet wist wat
algemeen bekend was dat Ds. Hasper
deze eis stelde? Hoe weet Flex dit?
Ds. Hasper schreef me dat hem nog
nooit was voorgesteld tot een bloem
lezing te komen. De Geref. Kerken heb
ben me dit nog nooit gevraagd. Hij
heeft dan ook nog nooit gezegd: alles
of niets. Ik heb ook de indruk en
sprak daarom van „zekere zijde" dat
de Dichterpsalter ook als geheel wordt
aangediend. Men wil geen bloemlezing,
dacht ik zo. Toch meen ik dat het hier
heen zal moeten, wil er nog iets nieuws
uit de bus komen.
Het hele geval blijft moeilijk, ook al
vanwege het verschil in waardering.
Laat ik hier een voorbeeld van mogen
geven naar aanleiding van gevoerde
correspondentie en opmerkingen in de
pers. Het betreft psalm 61.
Ik wijs eerst op een artikel van mevr.
Lever-Brouwer in Trouw. Zij maakt
een opmerking over psalm 19 „Het
ruime hemelrond vertelt met blijde
mond Gods eer en heerlijkheid" in wel
ke zij vraagt: „waar zijn alle blijde
klinkers uit de oude berijming geble
ven?"; want we moeten nu zingen: De
hemel roemt den Heer - het firmament
geeft eer - Hem, die 't heelal volbracht.
Nu, na deze opmerking vervolgt ze:
Bladeren we verder in ons psalmboek,
dan maakt Psalm 61 3 het weer goed,
als we stil van ontroering lezen: Laat
mij als een kleine vogel - schuilen mo
gen - waar G' Uw vleug'len om mij
slaat
Nu een ander over deze psalm in een
Haags Kerkblad onder de letters G. M.
Na te hebben gezegd dat het rijm op te
veel plaatsen erg stuntelig is: 28 maal
stuit men op deze oneffenheden; heel
erg, zo gaat G. M. verder, heel erg is
dat b.v. in Psalm 61: men laat daar
rijmen in vers 3 vogel op mogen; in
vers 5: schalt op overstraald.
Men ziet dat het G. M. aan de ont
roering van mevr. L.-Br. ontbroken
heeft bij de lezing van dit vers 3. Nu is
deze regel als gedachte ontegenzegge
lijk mooi, maar er is een nieuw beeld
ingevoegd. Waar komt deze kleine
vogel vandaan om het kooitje van
psalm 61 binnen te vliegen? Bovendien
kan deze kleine vogel ook het kieken
van de kloek zijn.
Denk maar aan Jezus' woord: gelijk
een hen hare kiekens bijéénvergaart.
We laten nu nog daar dat de tekst
spreekt van een: laat mij schuilen, ge
borgen, onder uw vleugelen, hetgeen
nog iets anders uitbeeldt als het schui
len om mij: uw vleugelen om mij.
Is hier dus een wel schoon, maar niet
aan de tekst ontleend beeld ingevoerd
erger vind ik dat men een naar mijn ge
dachte toch wel heel prachtig zeggen
heeft weggelaten. D.i. het beeld uit
vers 3b, dé bede: „leid mij op een rots
die mij te hoog zou zijn." Dit staat zo
prachtig en letterlijk in de oude be
rijming:
„Leid mij, Heer, ik zou in 't stijgen
nederzijgen;
Leid mij op een hoge rots."
Zo is het ook weer met vers 5:
,,'k Zal in uwe tent verkeren", een uit
drukking die het verlangen van de
dichter naar Sion vertolkt. Dit wordt
dan weergegeven door: „dat ik tot u
op kan gaan". De N.V. heeft juist: Laat
mij in uw tent voor altpos vertoeven,
P AASNUMMER
KERKBODE
Volgende week zal de j,
kerkbode in vergrote uit-
gave verschijnen. Dit in i1
verband met het feit, dat in
de week na Pasen er geen j
kerkbode uitkomt. U ge- i
lieve met het inzenden van i'
de kopij hiermede rekening
te houden.
Red.
hetgeen een stapje verder is dan: dat ik
tot u op kan gaan. Waarom, zo vragen
we, waarom deze verarming?
Heeft men én die hoge rots én die
tent te specifiek Israëlitisch gevonden?
Te zeer oud-testamentisch? Ook op
vers 4 kan aanmerking gemaakt wor
den, omdat men daar het mooie: „Gij
deed mij tot d' erf'nis komen van de
vromen wien de vrees Uws naams be
koort", heeft vervangen door het sipi-
pele „Gij zult geven 't erfdeel van wie
u behoort", hetgeen zeker geen ver
betering is. De naam betekent nog altijd
heel wat in de Schrift.
Ik geloof niet dat iemand met reden
kan zeggen dat we met deze en derge
lijke omtrent nog andere psalmen te
maken opmèrkingen, spijkers op laag
water zochten, hetgeen waarlijk onze
bedoeling niet is. Men staat meermalen
eenvoudig voor een raadsel, zodat ik
goed kan begrijpen dat mevr. L.-Br.
schrijft: Wat nu nog verandert of staan
blijft aan het tweede vers van Psalm
141, dat zuivere gedicht uit onze psalm
bundel. mag toch m.i. geen vinger ra
ken. Het is niet te begrijpen, hoe
iemand in de sublieme regels: Mijn beê
met opgeheven handen klimm' voor
Uw heilig aangezicht - als reukwerk
voor U toegericht als offers die des
avonds branden,ook maar één let
ter heeft durven wijzigen. Het vers is
pijnlijk, zéér pijnlijk verknoeid. Zie,
dergelijke dingen te moeten vaststellen,
strekt niet tot vermeerdering van het
vertrouwen in hen aan wie onze synode
opdracht gaf tot het dichten van deze
Proeve. Te meer niet, omdat we dit
„onbegrijpelijk" meermalen moeten
herhalen.
Tot zover zou ik willen zeggen
om een volgende maal op de ontvangen
brieven terug te komen.
B. WENTSEL.
Brouwershaven.
In het Veluws Kerkblad vervolgt Ds.
van Herksen zijn artikelen over de zon
dagsviering. Met volledige instemming
nemen wij uit één dezer artikelen het
volgende over de recreatie over:
Ieder christen, die zich, door eigen
recreatie primair te stellen, onttrekt aan
de dienst des Heren op Zijn dag, be
geeft zich daardoor op een dwaalweg.
Hij doet tekort aan de gemeenschaps
oefening met z'n God en met Zijn volk.
Als de kerkklok luidt en noodt, krijge
geen sport-fanfare bij ons de kans. Re
creatie ten koste van de trouwe kerk
gang is fout.
Maar fout acht ik ook alle recreatie,
al wordt de kerkgang er niet door ver
drongen, die de godsdienst des harten
hindert. Elke ontspanning, welke niet
beantwoordt aan de stijl van ons chris
ten-zijn, van ons nieuwe mens zijn in
Christus Jezus hebben we af te wijzen.
Ieder Christen moet dit voor zichzelf
en voor z'n gezin vanuit de heiliging
van de zondag, naar de norm van het
evangelie in fijngevoeligheid van de
Geest, Die ons leidt, uitmaken. Een
ieder zij bij wat hij op de zondag doet
of laat ten volle overtuigd. Wie twijfelt
of iets voor de Heer van de rustdag te
verantwoorden is, onthoude zich ervan.
Evenzo, wanneer hij weet ook al
acht hij dit of dat in Christus verant
woord dat hij er z'n broeder door