De verzorging der gemeente
J7xelaria
Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
ZEEUWSE KERKBODE
TIENDE JAARGANG No. 16
Berichten en opgaven Predikbeur
ten tot Dinsdagsmorgens te zenden
aan de drukkers Littooij Olthoff,
Spanjaardstraat 47, Middelburg.
Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563.
RedacteurenDs D. J. Couvée, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor.
Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem.
Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 15 OCTOBER 1954
Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half
jaar (bij vooruitbetaling).
Afzonderlijke nummers 12 cent.
Advertentiën 10 cent per mm.
Najaar kwam in 't land.
Midden-zomer begon het zich feitelijk
al aan te kondigen. We zijn er dus al goed
op ingesteld.
Dit betekent, dat ook in kerkelijke
kring de arbeid weer volop aan de gang-
is. De kerk leefde belangstellend mee in
de propaganda-week voor het jeugdwerk,
maar haar arbeid roept niet minder. De
verzorging van het huis Gods.
Dit betekent, dat wekelijks verschillen
de ambtsdragers zich enige uren afzon
deren met de jeugd, om jeugddiensten te
houden, waarbij de ouderen niet aanwe
zig zijn. Ze lopen wel niet met de naam
van specialist voor het jeugdwerk, en voor
deze jeugddiensten worden geen adver
tenties in de bladen geplaatst; maar ze
keren wekelijks terug. Ze hebben nog dit
aantrekkelijke voor de jeugd, dat zij in
deze jeugddiensten niet volstrekt behoe
ven te zwijgen. Ze mogen daar op hun
beurt zéggen, wat zij er van weten, ze
mogen zelfs een stortvloed van vragen
over de leidinggevende ambtsdrager uit
gieten, zodat 's mans adem soms stokt in
zijn keel. Maar, dat komt „de man in
kwestie" meteen weer te boven, en hij zal
van zijn kant van „het gesprek" proberen
tè maken wat hij kan.
Want, het gaat om de jeugd voor
Christus
Daarbij mag en moet de ambtsdrager
uitgaan van het rijke wonder, dat God
deze jeugd aantrok. Dat God het zegel
van Zijn Verbond aan deze jeugd mee
gaf, èn voor de ouders èn voor de kerk
de eis liet horendraag zorg voor hen.
Wie deze roep van God heeft verno
men, die mag hieraan niet ongehoorzaam
zijn. En, dan gebiedt de eerlijkheid, om
te erkennen, dat de kerk in deze haar
jeugddiensten wel een prachtig middel
bezit, om onder de jeugd te werken. Dit
is natuurlijk een veel rijker contact met
de jeugd, dan wanneer we zo'n enkele
keer eens een aparte samenkomst beleg
gen, waar gesproken wordt, een koor op
treedt en verder samenzang, maar
waar de jeugd verder zwijgt. Daarmee is
niet gezegd, dat dergelijke samenkomsten
zonder waarde zijnmaar in belangrijk
heid kunnen ze niet halen bij die andere
jeugddiensten, waarbij het gesprek op de
voorgrond staat, en het onderling contact.
Ouders, onthoudt uw kinderen niet, om
aan deze wekelijkse jeugddiensten deel te
nemen. In dat opzicht moet er zijn een
goede samenwerking tussen gezin en
kerk. Vraag ze zelf eens, waar het ge
sprek over ging. En help ze, om zo
vruchtbaar mogelijk aan deze gespreks-
kringen alias catechisaties deel te nemen.
Dit is een zeer belangrijk deel van de
zorg voor de gemeente. Een kerk, die
door deze wekelijks weerkerende samen
komsten zich het lot van de jeugd aan
trekt, vervult daarin de haar van God
opgedragen taak. Hiervan gaat stellig
meer invloed uit dan van welk ander tref
fen, dat slechts zo nu en dan eens kan
plaats vinden.
Derhalve zij er een enthousiast zich
toespitsen op deze zeer belangrijke dienst
der kerk: de jeugd voor Christus!
Niet alleen in de wekelijkse jeugddien
sten, ook in het gezin zelf maken we ken
nis met de jeugd door het huisbezoek.
Ook hiervoor is de tijd weer aangebroken.
Vanzelf houdt elke kerk een zekere
orde in de arbeid. Als dit er maar nooit
toe lijdt, dat dit werk een plichtmatige
rondgang door gemeente of wijk wordt.
Want, dan gaat er niet zo heel veel van
uit. We horen dan hoogstens wat getal
len, en te registreren handelingen, maar
daarmee is men nog niet toe aan het bui
tengewoon fijne werk van de zielszorg.
Herderlijke bearbeiding leest U mis
schien liever? Prachtig. Liet gaat ook om
het weiden van de kudde. Een verant
woordelijke bezigheid. Het gaat daarbij
om het contact, waardoor alleen een ge
sprek van waarde wordt.
Hoe vaak hoort U de opmerkingik
heb geen contact met dié of die. Mogelijk
hebt U zelf in die geest ook menigmaal
gesproken. Dat wil dan zeggen, dat op
een bepaald terrein een muur wordt op
getrokken tussen sommige personen.
Een jongmens, muziekliefhebber, had
een gesprek met „een broeder". Het ging
over muziek. De broeder zeiochik
hoor amper het verschil of ze Psalm 25
of 89 spelenGevolg, dat het gesprek
geen doorgang vond. Er was geen con
tact. Ze konden elkaar op dat terrein niet
benaderen.
Zo kan het ook gebeuren op geestelijk
terrein. Hier is het van het grootste be
lang, om op te merken, welke gedachten-
wereld ge bij iemand ontdekt, enof
er wel een gedachtenwereld te vinden is
Het geestelijk leven kan soms zo erg laag
bij de grond blijven. Het zoekt niet als
klimop de gang naar boven. Dan is het
wel erg moeilijk om tot een gesprek te
komen.
Het is zo jammer, dat sommigen ook
weinig moeite doen, om ergens mee bezig
te zijn. Dan heeft het praten zo weinig
inhoud. Och, dan wordt er wel een po
ging gewaagd. „Gaat U geregeld ter
„kerk? Llebt U wat aan de preek? En,
„gaan de kinderen, enz. enzNu
wil ik niet beweren, dat het overbodig is,
om zulke informaties in te winnen. Be
halve, wanneer U elkaar elke Zondag ziet
zitten. Dan komt het wat in de sfeer van
het belachelijke. Bovendien- worden som
mige naturen daar danig door geprikkeld.
Liet lijkt me in zo'n geval héél wat be
ter, om er de blijdschap over uit te spre
ken, dat we elke Zondag bij elkaar zijn
op het oefenterrein voor het feest des
Heren. Best mogelijk, dat dit meteen een
gesprek geeft over het wezen van de ere
dienst.
In een ander geval zal men trachten
om de vragen van geloof en gebed naar
voren te brengen. Liet is immers 16
eeuwen geleden dit jaar, dat Augustinus
•geboren werd Ligt hier niet iets in, om
via de grote Kerkvader op belangrijke
besprekingen te komen over geloofsleven,
geloofsstrijd, gebedskracht enz.
Wat zegt U
Als iemand daar nu helemaal niets van
weet? Dan is het uitermate vruchtbaar,
om enige belangstelling voor Augustinus
op te wekken. Mogelijk heeft het bezoek
dan tot resultaat, dat er naar lectuur over
Augustinus gevraagd wordt.
Ja, om zo huisbezoek te doen, dan zou
iemand er zelf ook wat belangstelling voor
moeten hebben. Is dat dan te veel ge
vergd
Moeten wij dan de kudde weiden, en
zelf zo weinig bekend zijn met wat er*
in de loop der eeuwen met de kudde ge
beurd is
Een mens moet toch iets hebben, dat
zijn bijzondere belangstelling trektOok
op geestelijk gebied. En dat moet U ver
werken in uw arbeid. Als dat op huis
bezoek gebeurt, dan gaat daarvan zeker
meer kracht uit dan wij denken.
Vooral hebben we nodig een goede
tast-zin, met wat voor mensen wij te doen
hebben. Het zijn wel allen broeders en
zusters, maar daarom is er nog genoeg
verscheidenheid. De één is eerder aange
brand dan de ander. De één hunkert naar
visite, als gezelligheidsmens. De ander,
meer abstract van aanleg, vermaakt zich
zelf liever op andere wijze. Bij de laatste
zal het gesprek meer zorg geven dan bij
de eerste.
We moeten trachten een gemeenschap
pelijk punt te ontdekken, waar we elkan
der goed verstaan, om vandaaruit door
het gesprek elkaar te verrijken. Deze din
gen laten zich nimmer dwingen.
Liet is zeer onbillijk, elkander hierover
verwijten te maken, wanneer niet ten vol
le rekening is gehouden met het feit, dat
sommige naturen elkaar in het geheel niet
liggen. Een gesprek in de sfeer van het
geestelijk leven laat zich niet afdwingen.
Llier moet de mogelijkheid van contact
op voorzichtige wijze worden gezocht.
Jaren geleden vertrouwde iemand mij
eens toe: broeder X. prikkelt mij'gewoon
tot verzet. Het geval wilde, dat het beide
zeer degelijke mensen waren. Maar
de mogelijkheid voor contact was uiterst
gering door allerlei oorzaak. Zelfs de
uiterlijke verschijning kan daarbij een
rol spelen. Wat we van de één „hébben"
kunnen, verdragen we niet in een ander.
Al dergelijke dingen spelen een rol, als
het gaat over contact.
Mogelijk maakt iemand bij zichzelf de
opmerking: als het zóveel inhoudt, wie
kan dan huisbezoek doen
Inderdaad, het is „iets" moeilijker, dan
wij het in de regel bekijken. Het gaat om
niets minder dan het weiden van de kudde
Gods.
Lloe de Lieer Zelf hierin bezig was,
daarover zullen we 't nog wel eens heb
ben. C. St.
Wie oogst?
Het gaat niet best met de oogst.
Met.wiens oogst?.
Wat 'n vraag!
Wel, natuurlijk met de oogst van de
boerEn dan van ons burgers alle
maal.
En God dan?
God
Ja, van wie anders is de aarde en haar
volheid
Van wie anders is het goud en het
graan en het vee in duizend weiden?
O bedoelt u het zo?
Nee, ik niet. Maar God.
God, de Here, die na jaren en jaren
van overvloed voor boer en burger, kla
gend altemaal, ook wel eens wil oogsten.
'11 Beetje dank. Maar dan echte dank. De
dank die opwelt in het hart en met daden
wordt bewezen. Kan worden bewezen,
juist nu, nu „ónze" oogst tegenvalt....
Al die jaren sedert de miserabele oor
log heeft de Almachtige niet anders ge
daan dan geven.
Elke dag geven.
Hij schonk de zware korrel in de ge
bogen aar. Dat jaar op jaar goudgeel heir
van vrolijk wuivende halmen. De groe
nende vrucht, die de velden maakt tot één
lachende tuin. Het weelderig ooft, dat
verlokkend kleurt tussen zijn beschermen
de bladerdos. Maar Hij was het ook, die
gelegenheid schiep niet de conjunc
tuur maar de levende God, gelegen
heid tot allerhand werk er komen zelfs
handen tekorten voor die veelsoor
tige arbeid het onmisbaar materiaal en
het ons aanvoerde uit de duistere diepten
der ijzer- en kolenmijnen en uit de verre
rubberboom en waaruit al niet van Zijn
volle aarde, Zijn schatten.
Dat alles, dat brood en dat werk en die
arbeidsstof sedert onze bevrijding, dat
was „onze" oogst.
Het viel ieder ten deel, ondanks het
steeds wassend aantal inwoners en on
tevredenen, ondanks het vermorsen en
verluieren soms van veel arbeidstijd en
arbeidskracht èn arbeidsmogelijkheid.
Want hoe groot nog is het percentage
van hen die traag en lusteloos lijntrekken.
Het blééf het deel zelfs van wie geen
ogenblik van die rijke jaren dacht om de
Gever.
Maar nu komt God, op zijn beurt,
oogsten.
Vragen niet enkel: wat hebt ge met de
talenten en het goed, dat ik U toever
trouwde, gedaan?
Neen, maar wat geeft gij Mij?
Het moet 'n groot gezicht zijn geweest,
die duizende tempelgangers op sabbath
aan 't eind van de plechtige dienst stro
mend de tempelpoort uit, de brede treden
omlaag, dan uiteenvloeiend over de hel
lingen van Sions heuvel in verschillende
richting.
Weinigen van Jeruzalems inwoners zul
len op deze zevende dag de saamkomst
der gemeente hebben verzuimd. Zelfs niet,
indien het hart voor de schone schadu-
wendienst dor bleef. Ja, zelfs wanneer
alle geloof aan Jahwè was gestorven.
Ieder, ieder voelde zich allereerst Jood
tegenover de van buiten binnengedrongen
heiden.
LIeilig was de stad feitelijk niet meer.
Immers werden haar straten dagelijks
verontreinigd door de voetknechten en
ambtenaren van de onbesneden overwel
diger. Eigenlijk was er in heel het Joodse
land slechts één plek, die waarlijk nóg
heilig mocht heten, die nóg gold als 'n
laatste rest van nationaal bezit. Dat was
enkel de Tempel
Daar waagde zich geen Griek.
Zelfs niet de bezettende macht.
Mochten al heidense schildwachten tij
dens de grote feestdagen boven op de
zuilenhallen toezicht houden, binnen die
ringmuur werd géén onbesnedene geduld.
Hier voelde de Jood, godsdienstig of niet,
zich Jood. Hier beleefde hij zijn groots
verleden. Hier hoopte op, hier bad hij om
vrijheid. Aan het onbesmette tempelter
rein had hij houvast. Het was zijn laatste
glorie, zijn laatste hoop. Maar ook, welk
één
Wie het niet meer zag als het heilig
dom van de Bondsgod, die kwam er toch
week aan week graag als in de laatste ves
ting, waarbinnen hij zich veilig dorst
uiten in zijn nationale gevoelens, in zijn
niet te blussen hoop op afwerping van het
verdoemelijk juk.
Met welk 'n machtige ontroering hoor
de hij op het heilige plein het koor van
Levieten de Davidsliederen aanheffen:
God staat op. Zijn vijanden worden ver
strooid. Zijn haters vluchten voor Zijn
aangezicht.
Dan trilden zij op hun benen. Dan
spatten hun ogen vuur. Wraakgevoel deed
de aderen zwellen. En ontstuimig viel de
menigte inGelijk rook verdreven wordt,
verdrijft Gij hen. Gelijk was smelt voor
het vuur, zo vergaan de goddelozen voor
Gods aangezicht.
'n Onheilspellende krijgszang gelijk
rolde 't geluid uit die duizende kelen,
echoënd tegen de hoge muren van het
heiligdom, tegen de colomaden waarop de
Romeinse schildwachten nóg stonden,
'n Branding van woorden ener hoog stu
wende zee. Dan zag de Israëliet zijn voet
op de nek zijner vijanden. Dan zag hij
ze komen, van heinde en ver, de vreem
den om als slaaf de rug voor het uitver
koren volk buigend, hulde te betuigen aan
het grote Godsrijk, machtiger dan onder
David, heerlijker dan onder Salomo
En wanneer zij na zulk 'n opwindende
dienst kwamen door de portieken, waar
de offerkisten stonden voor het onder
houd van de tempel, dan offerde de Jood
met zekere trots en daalde met blijdschap
de trappen af. Het was de blijdschap van
wie gerust kan zijn. Want hij hoort tot
'n enig volk, en in zijn vleselijke verwach
ting zoemt hij nog eens de onbegrepen
DavidszangHij, Israëls God, verleent
sterkte en volheid van kracht aan zijn
volk.
Zo zal het ook zijn geweest op die
Sabbatdag, dat Jezus bij het uitgaan van
de heilige dienst, zich heeft neergezet in
één dier portieken tegenover de schatkist.
'n Enkele maal is Hij zelf wel opge
staan onder de schare en heeft hen ge
leerd. Ja, de schare hoort Hem zelfs
graag. Maar het was niet veel anders dan
de gretigheid van 'n publiek, dat belust
is op debat en 't liefst bijwoont, hoe deze
zeldzaam slagvaardige rabbi de Farizeeën
de mond stopt met zijn simpele vragen
en die geen blad voor de mond neemt,
wanneer Llij waarschuwt: Wacht u voor
de schriftgeleerden, die gesteld zijn op
het wandelen in lange gewaden en op be
groetingen op de markten en op erezetels
in de synagogen en eerste plaatsen bij de
maaltijden, die de huizen der weduwen
opeten en voor de schijn lange gebeden
uitsprekendezen zullen 'n zwaarder oor
deel ontvangen.
Heeft Jezus ook nu weer gepredikt?
Vermoedelijk niet.
Want Hij hoort tot de eersten, die de
uitgang hebben bereikt en vindt gelegen
heid zich ongemerkt neer te zetten in één
der zijhallen tegenover het offerblok met
zijn dertien trompetvormige monden,
waarvan er zes voor vrijwillige gaven be
stemd zijn en de overige voor tempel-