"Wat wil men Jftxelaria Weekblad van de Gereformeerde Kerken in Zeeland ZEEUWSE KERKBODE NEGENDE JAARGANG No. 36 Berichten en opgaven Predikbeur ten tot Dinsdagsmorgens te zenden aan de drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg. Hoofdredacteur: Dr C. Stam, Westwal 2, Goes, Telefoon 2563. Redacteuren: Ds D. J. Couvée, Ds J. H. van Halsema, Ds Y. J. Tiemersma, Drs A. Verschoor. Medewerker: Ds H. Veldkamp, Veldweg C 260i, Telefoon 884, Hattem. Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 VRIJDAG 5 MAART 1954 Abonnementsprijs: ƒ2,75 per half jaar (bij vooruitbetaling). Afzonderlijke nummers 12 cent. Advertentiën 10 cent per mm. In het weekblad „De Hervormde Kerk" is ook de uitgave opgenomen van „de Jonge Kerk". Dit is speciaal gewijd aan de kerkelijke belangen der jongeren in de Ned. Herv. Kerk. Een alleszins be grijpelijk streven, waarbij de bedoeling- voorzit, om de jongeren te bezielen voor de kerkgemeenschap, waartoe zij behoren. In het blad van 27 Febr. j.l. staat ech ter een merkwaardig stuk over het ge sprek tussen Hervormde en Gereformeer de jongeren. Het is bekend, dat „het ge sprek" een zeer aanlokkelijke zaak schijnt te zijn. Een maand geleden werd er enige bekendheid aan gegeven, dat de organisa tie van „de Jonge Kerk" Gereformeerden tot zulk gesprek uitnodigt. Het ging toen over vragen alshet gebed, rond het hu welijk, oecumene en wereldraad, wat leert Rome, wat verstaan wij onder Christelijk opvoeden, enhet verschil tussen Her vormd en Gereformeerd. Dit zijn nogal belangrijke kwesties. Voorshands zijn we van gedachte, dat de meerderheid dezer vragen in de eerste plaats beter door ouderen kunnen behan deld worden, dan door jongeren onder elkaar. Wanneer de beide Kamper' ker keraden, of in andere plaatsen, zich hier toe zetten, dan zal het o.i. een vrucht baarder „gesprek" worden, dan wanneer jongeren hiertoe overgaan. Het zal dan alles van de leiding af hangen. In het door ons bedoelde „geval" was deze leiding bij Ds H. A. Visser, die hierover ook een verslag gaf. Wie nu het Jongelingsblad gelezen heeft van 26 Febr. j.l., die krijgt de indruk, dat Ds Visser de zaak een weinigje te pakken genomen heeft. Hij heeft een zeer „gekleurd" ver slag gegeven, waarmee de Geref. ge- spreks-partners het gans en al niet eens zijn. Op hun verzoek om rectificatie is Ds Visser niet ingegaan. Wel heeft hij veel aandacht besteed aan uitlatingen van een tweetal Geref. studenten, die niet eens wisten, waarom zij Gereformeerd waren. Toch blijven zij nog maar „op honk", wantzeilen ze eenmaal uit, dan willen ze graag een hele schuit jon geren meebrengen. Als men dit leest, dan krijgt men zo de overtuiging, dat bedoelde Geref. stu denten niet veel kans lopen, eenmaal als helden of kerkbouwers te worden ver meld. Ik kan me eerder indenken, dat men van de zijde van „dé Jonge Kerk" zulke Gereformeerden toeroept: blijf maar, waar je bent.... aan stijlloze figuren hebben wij geen behoefte. Het blijkt verder, dat Ds Visser deze Geref. studenten aardig heeft uitgespeeld. Hoe deze heren zich onder dit bedrijf zullen gevoelen, durf ik niet gissen. Eén ding valt slechts te hopen: dat zij het er zó „naar" onder krijgen, dat onverwijld een brief uitgaat: voor zulk gedoe scha men wij ons. Een Christen moet immers „karakter" tonen? Men gaat zich afvragenwat wil men, met deze „gespreksallure" Zit hier de oprechte bedoeling in, om Geref. jonge ren te leren kennen, en begrip te krijgen voor de wijze, waarop deze jongeren gees telijk zijn gevormd Dan moet men „de methode-Ds Visser" haastig aan de kant zetten. Want, deze maakt de indruk van een hoogst onaangename ingreep in het gilde der jongeren, en een uitbuiten van „onbekookte" uitlatingen, die zeker niet te stellen zijn als vertolkend de mening der Geref. jongeren. Er is toch niet zo iets aan de gang als trachten over te halen in de gelederen der Herv. jongeren? Wanneer er in de verte ook maar iets dergelijks inzit, dan moet men de naam „oecumenisch" maar spoedig verwijderen, want dan ware het een weinig verheffend werken voor eigen kring. Onwillekeurig moest ik hieraan den ken bij het artikel in „De Herv. Kerk" van 27 Febr. j.l.: Kan het óók op het platteland Het wordt daar gewoon vermeld, dat het aantal Geref. jongeren, dat geregeld de Herv. Jeugddiensten bezoekt in Am sterdam, „legio" is. Dat is niet mis. Dit wordt dan voorgesteld, als bewijs van de hunkering dezer Geref. jongeren, dat de kerken elkaar hervinden. Ik durf niet vermoeden, in hoever deze gegevens berusten op controleerbare fei ten. Als er iets van waar isdan zou men kunnen zeggen: misschien dat een deel van het budget voor de Evangelisa tie in Amsterdam zeer goed besteed kon worden aan het bewaren dergenen, die bezig zijn te verdwalen. Want, langs deze weg wordt er niet gebouwd, eerder ge broken. En, dan is toch wel totaal afwe zig het besef, wat „de kerk" is, en be hoort te zijn. Maarnog eens, wat kan men, bij zulke vermeldingen eigenlijk zeggen En, wat zegt het in feite voor de Herv. Kerk, .die meer reden tot vermelding zou heb ben, wanneer de massa's onkerkelijken, die alleen nog maar administratief bekend zijn, door middel van de bijzondere dien sten de weg naar de kerk mochten her vinden. Dit zou iets zijn, waarover héél kerkelijk Nederland zich zou kunnen ver blijden. Blijkens de publicaties is dit juist niet het geval. En, nu schrijft men er over, of op het platteland ook een dergelijk resultaat zou kunnen verkregen worden. Men voelt wel, dat de traditie hier een woordje mee spreekt, en dat het op de dorpen een beetje anders gaat dan in de steden. Maar, men schrijft toch maar, dat ook in de harten der Geref. jongeren op het platte land het plantje van de oecumenische ge dachte aan het groeien is. Cursief ge drukt, eindigt het artikel met de volgende regels Het is bij uitstek de taak van de Hervormde jongeren om deze groei bij de Gereformeerden te stimuleren. Ik ben blij, dat ik het vertrouwen durf uitsprekendat wij, als wij onze oecu menische openheid maar zeer duidelijk demonstreren, 't rustig aan de Gerefor meerde jongeren over moeten laten te eniger tijd het isolement te verbreken. Öók het platteland komt!" Moet men, bij het lezen van deze din gen, niet tot de gedachte komen, dat hier de bedoeling vóórzit, om de Geref. jon geren over te halen, dat zij de richting van de Herv. Kerk uitgaan Een andere verklaring is nauwelijks mogelijk. Dan is het echter hoog tijd, om over deze dingen ernstig en rustig met elkaar te spreken. Wil men oecumenisch werken, dan zal dat toch moeten beginnen met een over en weer elkaar waarderen. Ik las er niets van, dat het in de bedoeling ligt, ook de Herv. jongeren aan te raden, om in de Geref. Kerken diensten bij te wonen. Vanuit de opzet, om begrip te krijgen voor elkanders geestelijk milieu, was dit toch noodzakelijk. Maar, nog véél beter was, om de jon geren er van te overtuigen, dat dit „over en weer kerken" geen enkel kerkprobleem oplost, misschien wel andere schept Het Gereformeerde leven heeft totnog toe een eigen stempel gehad. In de his torie van ons volk ging daar grote zegen van uit. Men zal toch noch zichzelf, noch enig ander mens, kunnen aanpraten, dat men met een beroep op de jongeren dit Gereformeerde levenselement na verloop van tijd kan opvangen in een andere kring. Dit zou, geestelijk gezien, een ramp zijn. Bovendien is er, ook onder de jon geren, nog wel zóveel kerkelijk begrip, en kerkelijke trouw, dat hiervan geen sprake is. Het wil mij voorkomen, dat enige na dere verklaring hier niet overbodig is. Dat men de kerkelijke jongeren begrip voor elkaar wil bijbrengen, niets op te gen. Maar, dan zal men zeker moeten wijzen op het grote belang van het Geref. beginsel, en dan zal men de kerkelijke trouw en offervaardigheid in het Geref. leven eerder ten voorbeeld stellen, dan dat men er over zou denken, dit over te hevelen in ander verband. Bovendien, als men het heeft over de „noodtoestand", waarvan het gaan van Geref. jongeren naar de Herv. Kerk in de steden een illustratie isware het dan niet goed om gelijktijdig alarm te slaan over de noodtoestand in andere ker kelijke kring, de Herv. Kerk niet uitge zonderd Na kennisname van deze publicaties van „de Jonge Kerk", is het mijn over tuiging, dat zij de kerkelijke zaak op een verkeerd spoor brengendat de wens hier de vader is van de gedachte, maar dat de werkelijkheid héél anders staat. Daar om zou het goed zijn, wanneer de Jonge Kerk van deze methode overging op een totaal andere. En wel deze: om elk con tact te benutten, om van elkander te le ren, teneinde tot overtuiging te komen, in welke weg de ontwikkeling van het kerkelijk leven moet worden voorgestaan. Als van vele kanten bij dit vraagstuk ook de jongeren tot de Schrift naderen, dan kan hieruit iets goeds te voorschijn ko men. Daarom moet het allen te doen zijn, opdat de Naam des Heren zal geprezen worden. C. St. Portretstudie. Luther en Calvijn. De twee grote kerkhervormers. Kent ge groter contrast? Hun naam reeds roept onmiddellijk op, zó ongelijk beeld, dat indien zij misschien nog iets met elkander gemeen hebben 'n kind kan het opmerken zeker niets in het lichamelijk zielsinstrument, dat de drager was van hun sterk genie, 't allerminst in het gelaat, die spiegel der ziel, welke wel zéér verschillend bij deze twee mede-arbeiders Gods moet zijn ge weest. Om 't even wélk portret dezer bei den ge in handen krijgt, in wélk postuur ook geconterfeit, altijd weer die forse, ronde, gezonde, levenskrachtige kop van de Duitser en daar tegenover het smal le, tengere, bijna teringachtige gelaat van de Fransman. Luther heft op zijn machtige schou ders de gepantserde kop als 'n helm met open vizier hoog en blikt met zijn grote, vuurspattende kijkers uitdagend keizer, paus en duivel in 't ooghij staat hij staat altijd en kan niet anders Calvijn zit of ligt op zijn ziekbed en buigt, als in staag gepeins, het fragiele hoofd en steunt het, als viel hem dit zelfs te zwaar, met de hand. Ook zijn ogen branden, twee zich zelf- verterende gloeikolen in die diepe holten onder 't hoog voorhoofd, maar ze schij nen te staren, beurtelings naar binnen of naar verre verten buiten en boven hem. Men moet hem aan-roepen, om hem tót zich te trekken. Luther roept aan met lachend, levens lustig, strijdlustig oog en mond, die eens klaps dondert, zodat zelfs de ingedom melde wakker springt en 't niet kan ont gaan hem te hóren. Luther is énkel massief'n ruw blok marmer, zó uit de bergen, waarop zijn vader en hij zelf als jongen los hakten. Calvijn, de bedachtzame notarius-zoon, lijkt van broos doorzichtig albast, waarin 'n niet verwacht vuur schijnt te gloeien, té sterk voor zo zwak edel vaatwerk. Zo transparant als de laatste lijkt en blijkt in zijn onopzichtig, wat teruggetrok ken, haast ascetisch leven, zo gecompli ceerd, zo verrassend, zo met zich zelf contrasterend blijkt steeds meer Luthers leven. Luther, nu eens zacht en teer als 'n moeder, neen: als 'n aanhankelijk kind voor zijn moeder, zó innig-zacht dan plots scheldend als 'n viswijf, spuwend de felste woorden over tafel, tot van de kansel toe. Sterk, groots als 'n veroude eik, is hij tegelijk fijn en kleurig als het geurig bos viooltje, dat bloeit aan diens voet. Nu eens schijnt hij 'de storm te zoe ken, die zijn machtige kruin en alle tak ken en twijgen kraken doet niet één breekt dan weer de stilte te willen, nog te schuilen als 'n klein, nauw opge merkt kruipplantje. Veel en veel meer dan de nuchtere za kelijke, evenwichtige Calvijn, is hij de man van hoogten en diepten, van soms zéér diepe depressies, maar ook van luit en zang. Calvijn verbergt zijn toch niet minder mystiek hart onder 'n bedwongen stroom van de klaarste gedachten, breed en diep zich al verder uitbreidend in de vlakten, zoekend de zee om daarin onder te gaan en zich zelf te vernietigen voor zijn Schepper. Luther ontspringt, ruist en bruist en klatert als 'n wilde bergstroom, boeiender, grilliger, verbazingwekkender, om zich zelf te verliezen in zijn Verlosser. Calvijn improviseert nooit. Geen preek, zelfs niet zijn gebed, waarin hij nóg or dent en dénkt. Luther improviseert ongeveer alles, zelfs 'n ganse kerkhervorming. En wat hij tevoren geordend heeft, dient hem slechts tot uitgangspunt voor nieuwe vondsten, nieuwe accoorden, breed en zwaar of vederlicht, die zijn bewogen kunstenaarsziel openbaren. Calvijn is de omzichtige padvinder, die 'n weg baant door 't verwilderd woud, voor eeuwen. Luther, het karrepaard,' dat men de ogen heeft uitgestoken en zware vrach ten sjort in de donkere mijngang, waar heen de grote Koetsier hem leiden wil om de zwarte kool of het ruwe erts aan het daglicht te brengen. Soms fonkelt er diamant tussen. In het door zijn stoere kracht eenmaal getrokken ruw karre- spoor, zullen allen na hem min of meer móéten volgen. De gentleman Calvijn is innerlijk as ceet, al léért hij geen ascese. De gewezen boer en kloosterling Luther is niets menselijks vreemd. Wer nicht liebt Wein, Weib und Gesang, der bleibt ein Narr, sein Leben lang. Het moge niet aan zijn pen zijn ontvloeid, het is hem uit het hart gegrepen. Welke lasteraar zelfs zou zo iets op rekening zetten van de Geneefse hervormer? Die in zijn jon gelingsjaren van zijn makkers de bij naam: accusatirus, de beschuldiger, ont ving? 'n Derde portret .hangt op mijn kamer. Dat van dr Abraham Kuyper, de Ne derlander, wiens moeder 'n Zwitserse was. Op wie gelijkt hij het meest? Op de Fransman? Of op de Duitser? Leg zijn beeltenis welk ook van de talloos vele naast, tussen die van zijn grote voorganger, 'n Kind zal het U zeg gen hij kon 'n tweeling-broeder van Maarten Luther zijn, in gelaat en li chaamshouding. Maar op Johannes Calvijn, wiens gees teskind te zijn hij 't zich 'n ere achtte, gelijkt hij in nietsdan misschien in gesoigneerdheid met de jonge Calvijn, toen hij het hof van de hertogin van Fer- rara bezocht. De leeuwenkop hoog, met wapperende manen en vuur-vonkende ogen, die over u heen zien, zó trad de dertig-jarige Kuy per op in de oude Nutszaal te Rotterdam, om het modernisme aan te vallen als zijn zielsvijand. Zó trad de zestig-, zeventig jarige op in 's lands vergaderzaal om de- antithese te stellen, te handhaven, en te gelijk rondom zich te verzamelen allen, die Christus als Koning begeren te eren op elk terrein van het brede leven, waar van hij nog geen duimbreed aan de dui vel prijsgeven wil. Inderdaad, in hóéveel schijnt deze mas sieve figuur, dit artistiek genie, deze man van de daad, op de kunstzinnige, vol- menselijke Luther te gelijken. En toch dat is het saamgestelde in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1954 | | pagina 1