pinaster drie.
De weg tot elkander.
ZEEUWSE KERKBODE
vierde jaargang No. 52 Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 17 juni 1949
HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs2,50 per RedacteurenDs P« de Bruyn, Ds D. J, Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 10 cent per mm Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij 6 Olthoff, Middelburg
Iedereen bij ons in Zeeland weet wat dit betekent.
Wij voegen aan de 2e Pinksterdag nog een 3e toe,
en aan dit oude gebruik zit een sterk sociale kant,
waarin veel te waarderen valt. Zit er ook een gees
telijke kant aan Ik bedoel ditdat wij Pinksteren
maar niet kunnen loslaten Dat het blijde feest in
twee dagen niet uit te vieren is In Israël vierde men
soms zeven dagen feest en langer Als dat het motief
is, dan valt er nóg meer te waarderen Maar ik weet
het niet. Of liever ik weet het veel te goed, en het
is daarom dat ik mij gedrongen voel na het artikel
over „Na Pinksteren" nog een soort „Pinkster drie"
er aan toe te voegen, om de eenvoudige reden, dat
de beleving van het Pinksterfeest en de dóórwerking
van de Pinkster-Geest van zó eminent belang is voor
het koninkrijk Gods en voor de kerk, dat we er ons
eigenlijk nooit te veel op bezinnen kunnen.
Als ik hier eens vroeg aan alle lezers van ons blad:
wilt u mij eens 'n antwoord sturen op deze vraag
„Wat betekent Pinksteren voor uw persoonlijk gees
telijk leven dan vrees ik dat de antwoorden niet
erg bemoedigend zouden uitvallen. Toen Paulus eens
in Efeze kwam, vond hij daar een aantal discipelen
bij wie de stemming zo uitermate mat was, dat hij
zich geroepen gevoelde op de man af te vragen
„hebt gij de Heilige Geest ontvangen, als gij geloofd
hebt", waarop het ontstellende antwoord volgde „Wij
hebben zelfs niet gehoord of er een H. Geest is".
Zou het nü in vele opzichten beter zijn
Zeker, het is volkomen begrijpelijk dat men, gezien
wat in de geschiedenis der kerk aan ongezonde geest
drijverij naar buiten gekomen is, hier en daar huiverig
is' geworden, om aan het werk des Geestes al te veel
aandacht te wijden, maar het is evenzeer verkeerd,
in de andere eenzijdigheid te vervallen, door er te
weinig aandacht aan te schenken.
Wij zullen hier niet breed terugkomen op de vraag,
wat van Pinksteren de eigenlijke zin is. We hebben
het daar met Pinksteren al met elkaar over gehad, en
karakteriseerden het Pinksterfeest toen zó, dat de H.
Geest toen Zijn werkplaats verlegde van de hemel
naar de aarde. Men zou Pinksteren óók kunnen noe
men het feest der goddelijke grensoverschrijding. De
grenzen, die tijdens de O. T. bedeling nog in acht ge
nomen werden, worden nu radicaal doorbroken. Pink
steren is niet het feest van de openbaring van de
Geest, maar van de uitgieting van de Geest in onuit
puttelijke volheid en overvloed.
Deze „doorbraak" (men vergeve dit min of meer
belaste woord) geschiedt naar twee kanten naar bin
nen en naar buiten.
Naar binnen, inzoverre de gelovigen worden van
de H. Geest vervulde mensen. Het woord van de Hei
land, dat Hij de Zijnen overvloed geven zal, wordt
nu ten volle werkelijkheid. Die overvloed wordt af en
toe geestelijke uitbundigheid en heilige extase. Dit is
niet bij allen het geval. Velen blijven helaas ook be
neden de maat. Paulus maakt b.v. onderscheid tussen
vleselijke en geestelijke christenen. Vleselijk zijn zij bij
wie het werk van de H. Geest schuil gaat achter een
vrij „werelds" leven en „geestelijk" zijn zij die dui
delijk het Geestesstempel vertonen in hun gehele le
vensopenbaring. Die „geestelijken" zijn volgens Pau
lus niet -de mensen die boven de maat uit gaan, zoals
men later in de Roomse kerk vooral de „geestelijken"
als een heel apart type mensen zag, die hoog boven
anderen uitstaken, maar de „geestelijke mens" is de
normale mens, en hij is de vertegenwoordiger van het
„christelijk leven" zonder meer. Niet de mens, die in
retraite gaat, of altijd bijzonder vroom doet of „gees
telijke gesprekken" weet te voeren, want dat laatste
kan buitengewoon ongeestelijk zijn, en een bewijs van
gruwelijke hoogmoed. Zo hoorde ik onlangs van een
dominee (we noemen geen namen), die in een preek
gezegd hadheel de Bijbel is waar, maar er staat
één onwaarheid in, want toen Paulus zei, dat hij de
voornaamste der zondaren was, vergiste hij zich, want,
geliefden die grootste zondaar ben ik Kijk, dat was
natuurlijk een geestelijk-hoogmoedig steekspelletje,
waar de Farizeër door de rafels van het tollènaars-
pakje kwam gluren. En om op m'n chapiter terug te
komen „geestelijk" kan je zijn in de meest gewone
dingen van het leven. De kruidenier die z'n klanten
niet bedriegt, betoont daarin een „geestelijk" mens te
zijn, als hij dat tenminste doet door het geloof.
Zó werkte (en werkt) dan de H. Geest naar binnen.
En naar buiten zo, dat de genadestroom alle dijken
doorbrak, en de banier van het kruis overal geplant
werd. Zó zelfs, dat massa-bekeringen in de eerste tijd
aan de orde van de dag waren. Als Lukas met een
zekere voorliefde getallen noemt van 3000 op één dag,
dan is dat niet een werken met droge cijfers, maar
dan is dat muziek van de heniel.
Wanneer wij het kerkelijk leven zoals zich dat ont
plooit in het boek der Handelingen vergelijken met
het kerkelijk leven van onze tijd, dan is er wel een
groot contrast tussen toen en nu, zowel wat de door
werking van de H. Geest naar binnen als naar buiten
betreft.
De vraag doet zich natuurlijk op hoe komt dat
Deze vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden,
en er zijn voor en na dan ook verschillende antwoor
den op gegeven.
Er zijn er, die zich over dat contrast in 't geheel
niet verwonderen, omdat zo redeneren zij na
de spanning van de eerste Geestesuitstorting de ont
spanning wel volgen moest, en wat we in de Hande
lingen lezen is daarom alles beschrijving van het
voorbijgaande, wat niet blijven kón. Wat wij nu zien
aan openbaring van kerkelijk en geestelijk leven is
volkomen normaal en gezond.
Anderen zijn van volkomen tegenovergesteld ge
voelen, en zien de openbaring van het. christelijk leven
zoals dat nü geworden is, eigenlijk als vérworden,
en de zondeval van het christendom. Speciaal Hande
lingen 2 met z'n wonderen en massa-bekeringen is
weer precies zo te beleven en het enige wat wij te
doen hebben, is bidden voor een vernieuwde uitstor
ting van de H. Geest.
Als wij nu de vraag stellen aan welke kant van
deze twee beschouwingen het gelijk is, dan moeten we
antwoorden, dat ze geen van beide gelijk hebben,
hoewel ze beide een element van waarheid bezitten.
Zij die er de nadruk op leggen, dat onderscheid
gemaakt moet worden tussen het voorbijgaande en het
blijvende, hebben in zoverre gelijk, dat (we wezen
er reeds een vorige maal op) het Pinksterfeest niet
voor herhaling vatbaar is. Dit kan niet, en het behoeft
ook niet, omdat van de H. Geest beloofd is, dat Hij
bij de kerk blijven zal tot de voleinding der wereld.
De fout van deze beschouwing is evenwel, dat zij
de feitelijke (dikwijls geesteloze) toestand aanvaardt,
en alle verontrusting uitbant. Er komt dan een zekere
stemming van zelfvoldaanheid. We hebben als kerk
onze schaapjes op het droge. Dit is de ernstigste zonde
waarin de kerk vallen kan. Met zelfvoldane mensen
en kerken kan Christus niets aanvangen. De kerk
leeft als het goed is in volkomen geloofsrust, maar
deze geloofsrust gaat altijd gepaard met een heilige
verontrusting over eigen onvolmaaktheid en leven be
neden onze geestelijke stand. Men kan dus de waar
heid dat de H. Geest maar éénmaal is uitgestort
ook misbruiken (zoals men elke waarheid misbruiken
kan) door elke opkomende verontrusting over de
doodsheid der kerk te sussen en te kalmeren, en dan
doen we precies zo dwaas als een zieke, die zichzelf
wil suggereren, dat hij volkomen gezond is.
Zij, die persé een vernieuwde Geestesuitstorting be
geren, doen de H. Geest smaadheid aan, door de wer
kelijkheid dat de H. Geest er is te ontkennen. In zo
verre zij er de nadruk op leggen, dat die werkelijk
heid dan ook gezien moet worden, hebben ze volko
men gelijk. Of dat dan gebeurt in .nieuwe massale over
gangen tot het christendom en dergelijke is een kwes
tie, die wij geheel aan Gods vrijmacht moeten over
laten, maar één ding is zeker, dat het geloof nooit
teveel verwachten kan. Waar wij om bidden moeten
is niet een vernieuwde uitstorting van de H. Geest,
maar dat wijzelf betere organen, of beter bruikbare
instrumenten van de H. Geest mogen zijn. Hier komt
het aan op volkomen overgave. We moeten heel onze
vleselijke instelling volkomen laten varen. We moeten
er hevig onrustig, zo men wil angstig onder worden,
dat wij nog zo onder de ban liggen van het vlees, dat
we stiekum nog allerlei onheiligs koesteren in ons le
ven, dat wij nog zo bitter weinig betekend hebben voor
de komst van Gods koninkrijk. Laat ons dat alles maar
eens heel erg benauwen, want de Bijbel spreekt heus
niet voor niets van het weggeworpen worden van
het nutteloze. Als er zo een beetje deining komt in
het kerkelijk leven, dan zal vanzelf het Pinksterpeil
weer bereikt worden. Dat zal enerzijds fanatiek ver
zet geven van de kant van de „wereld" (die zich nu
wel aardig met het ongevaarlijke kerkleven verenigen
kan). Want men zal zich dan gaan branden aan het
Pinkstervuur. De wereldse mensen zullen dan „au"
gaan roepen als ze Pinksterchristenen ontmoeten, want
wij gaan ze zeer doen. Dit kan tweeërlei uitwerking
hebben. De mensen zullen boos op ons worden, óf
ze zullen zeggen als op de eerste Pinksterdag wat
zullen wij doen, mannenbroeders met een verslagen
hart. H. V.
Onze lezers hebben in de laatste nummers van de
Keikbode kunnen kennis nemen zowel van de brief
door de kerkeraad van Assen aan Ds B. A. Bos ge
schreven, als van diens antwoord op dat schrijven. Er
is door een onzer kerkelijke bladen opgemerkt, dat
heel deze correspondentie kennelijk een vrucht is van
Oosterbeek, en zolang men acht slaat op menselijke
factoren kan dit stellig juist zijn. Wij zouden liever
willen zeggen, dat dit een vrucht is van de Geest der
samenbinding, Die alle verdeeldheid die zich momen
teel voordoet tussen broeders van hetzelfde huis, haat.
In elk geval zal ieder die het heil van Sion ter harte
gaat, van dit alles met vreugde kennis genomen heb
ben, omdat het ons duidelijk geworden is dat genoem
de kerkeraad en zijn gewezen Dienaar des Woords
bezig zijn de weg tot elkander te vinden. Harde uit
drukkingen als „uitwerpers" enerzijds, en „scheurma
kers" anderzijds zocht men in deze correspondentie
gelukkig tevergeefs. Men krijgt de indruk dat kerke
raad en Dienaar des Woords elkaar tot op enkele
passen genaderd zijn, en dit stemt temidden van aller
lei geharrewar buitengewoon hoopvol, omdat volstrekt
niet is in te zien, waarom dit alles wel in en rondom
Assen en niet elders zou kunnen gebeuren.
Het zijn nu nog de laatste beslissende schreden die
op de moeizame „weg terug" gezet moeten worden,
en het is ook hier schijnbaar weer de vraag, wie de
laatste stap moet doen. Het is niet alles even helder
en duidelijk wat er wederzijds door Assen en door
Ds Bos geschreven is, maar als ik het goed begrijp,
wacht de een op de ander. De kerkeraad zijnerzijds
spreekt van een weer terug willen ontvangen van
Ds Bos als Dienaar des Woords in volle rechten „als
hij lid onzer gereformeerde kerk" zou zijn, en wacht
dus blijkbaar af het moment dat Ds Bos deze stap
zal doen. Anderzijds heeft het de schijn, dat Ds Bos
wacht op het beslissende wotffd van de a.s. generale
synode, n.l. dat deze het hem en anderen mogelijk zal
maken deze stap zonder gewetensbezwaren te doen.
Hiermee komen we dus weer terecht bij de „binding"
en de „vrijmaking". Ds Bos zal wat men noemt de
„te enge binding" wel hét struikelblok vinden, terwijl
aan Assen de /.vrijmaking" van Ds Bos in de weg
staat.
Het zou te wensen zijn, dat dit geval door Assen
op de generale synode gebracht werd, want een prin
cipiële uitspraak in één concreet geval zóu misschien
in vele andere gevallen „de weg tot elkander" banen.
Heel eenvoudig is dit intussen niet.
Afgezien van de kwestie Assen-Bos zal de a.s. sy
node toch ook we'l uit anderen hoofde met deze materie
te maken krijgen, en het is hartelijk te hopen en te
bidden, dat de synode de wijsheid en de bereidheid
heeft om alle stenen des aanstoots die er mochten zijn,
uit de weg te ruimen. Als het gaat om de eenheid
der kerk mag geen prestige of enig ander motief op
dat niveau doorslaggevend zijn.
Anderzijds geloof ik, dat er voor Ds Bos en de zijnen
alle aanleiding is, om zich te bezinnen op de vraag,
of het juist gezien is, dat zij nu enkel en alleen af
wachten wat de synode spreken en doen zal. Het wil
mij voorkomen, dat zij ook nog iets anders kunnen
doen, en dat is de erkenning dat zij, om het nu eens
huiselijk te zeggen, op het verkeerde paard ge
wed hebben. In feite zijn er op dit ogenblik bij de
„vrijgemaakte" broeders twee groepen, die ik kort
heidshalve kan aanduiden met de Reformatie of Wach-
tergroep enerzijds en de Roeper-groep anderzijds. Deze
beide groepen zijn het met elkaar veel minder eens
dan wij het zijn met de vrijgemaakten. Ik mag wel
zeggen, dat als wij van meetaf uitsluitend met mensen
als Ds Bos c.s. te maken hadden gehad, de situatie
nooit zo zou geworden zijn, als die momenteel is. Wie
zowel de Reformatie als De Roeper leest, komt er steeds
meer van onder de indruk hoever deze beide stromingen
uiteengaan, en het is waarlijk niet alleen het steeds
voortgaande splitsingsproces der extremen dat Ds Bos
en de zijnen met afkeer vervult. Wij zeggen dit niet
met blijdschap. Ons hart gaat uit naar alle broeders,
ook die zich het felst tegen ons keren. We consta
teren alleen maar feiten. En die feiten zijn door de
„Roepergroep" óók geconstateerd, anders zou heel de
verschijning van De Roeper dwaasheid geweest zijn.
Wat ik in De Roeper echter totnogtoe gemist heb is
de erkenning, dat het toch eigenlijk fout was dat men
in zee is gegaan met hen die ze gebracht hebben op
een punt waar ze eigenlijk helemaal niet hadden willen
uitkomen. Het is verklaarbaar, dat dit indertijd ge
schiedde, en we willen er niemand lastig over vallen,
want alles was toen zo verward. We twijfelen er ook
geen ogenblik aan, of de broeders hebben toen ge-
méénd dat het zo moest, hoewel we 't nog steeds niet
kunnen begrijpen. Maar nu de consequenties al meer