in de Bijbel EEN BEZORGDE MOEDER Hiermee is die moeder bedoeld die ons allen bekend is als „de Kananese vrouw", en van wie u kunt lezen o.a. in Mattheüs 15 21—28. Het zou beter zijn, als deze „heidin" bij ons bekend was niet als de Kananese vrouw, maar als de Kananese moeder, want het is haar moeder-zijn dat toch wel zeer in 't bijzonder naar voren springt in de korte flits uit haar levensgeschiede nis, zoals die in de Bijbel is opgetekend. Het is nietwaar eigen nood, die haar tot Jezus gedreven heeft, maar de nood van haar dochter, wellicht haar enige dochter Of zo moet ik het eigenlijk ook weer niet zeggen. Want de Kananese zelf maakt geen ogenblik onderscheid tussen haar be langen en die van haar dochter. Die vallen voor haar volkomen samen. Deze twee zijn één. Wij lezen in Matth. 15 dit gebed van haar„Gij Zone Davids, ontferm u mijner mijn dochter is deerlijk van de duivel bezeten". Zó kan alleen een moeder het zeggen. Nietontferm u over mijn dochter. Maar: ontferm u over mij, want... mijn dochter is er zo verschrikkelijk aan toe. Het lijden van de dochter is het lijden van de moe der. Moeder lijdt met haar kind mee. Wat dat arme kind pijn' doet, doet haar pijn. Wie het kind zeer doet, doet moeder zeer. Al de smarten van het kind worden door moeder als haar eigen smarten gevoeldontferm u mijner, want... mijn dochter Het zó te zeggen en te bidden is niet iets heel aparts of iets ongewoons. Ik wijs er niet op, om daarmee te zeggen hoor toch eens, wat een liefhebbende moeder en hoogstaan de vrouw dit was. Nee, zo zou elke moeder het zeggen. Als ze 't niet zo zeggen kan, zal ze het toch stellig zo voelen. Zo zijn moeders nu een maal. Zij leven en lijden voor en met haar kin deren. Wie moeder zegt, zegt offer. Een echte moeder geeft het haar kind niet even goed als zichzelf, maar beter. Ze zou zichzelf er voor op offeren. Dat is niet iets onnatuurlijks, of boven natuurlijks, maar dat is vanzelfsprekende, natuur lijke moederliefde, zoals God die in elk moeder hart heeft neergelegd. Het is ook niet eens speci fiek „christelijk". De Kananese, hier aan het woord, was een heidin. Of u nu neemt een hei dense of een Joodse of een christenmoeder, het is altijd en overal gelijk. Zelfs de dierenwereld legt er getuigenis van af. Zó waakt een hen over haar kiekens en zo vecht een leeuwin voor haar jongen. Elke moeder die anders zou denken of doen als deze Kananese, zou een ontaarde moe der zijn. Wat aan deze moederliefde der Kananese een bijzonder accent heeft gegeven, en haar doen en laten sterk heeft beïnvloed, was haar geloof in de Here Jezus. Er zijn tal van uitleggers van dit Schriftgedeel te, die er sterk de nadruk op leggen, dat we hier toch vooral niet moeten denken aan een „zalig makend geloof", omdat er „slechts" van „won dergeloof" sprake iszij zou zich niet gericht hebben tot de genade van Christus die van zónde verlost, maar alleen tot Zijn macht die van men selijke ellénde verlost (Kuyper). Anderen laten het in het midden, of hier ook zaligmakend ge loof „achter schuilt" (Grosheide). Dit onderscheid maken tussen „zaligmakend" en „wondergeloof" kan licht tot misverstand aan leiding geven. Afgezien van het feit, dat geen enkel geloof zalig maakt (Christus maakt alléén zalig) kan zo licht de gedachte post vatten, dat het echte, ware geloof zich alleen met de „zalig heid der ziel" bemoeit, terwijl we terstond zou den afdalen naar een lagere trap van „geloof" als het om de „stoffelijke dingen" gaat, want dat laatste is dan iets minderwaardigs. Schriftuurlijk is deze voorstelling allerminst. In de beroemde eerste Catechismusvraag is toch wel het ware geloof aan het woord, en daar worden terstond de stoffelijke dingen mee in de geloofssfeer be trokken dat ik met lichaam en ziel het eigen dom van Jezus Christus ben. Dat tegen elkaar uitspelen van „lichaam en ziel" heeft onder ons al z'n tienduizenden verslagen. Er zou nog heel veel van te zeggen zijn, maar ik dwaal dan heel ver buiten de grenzen van „moeder in de Bijbel" vandaan, zo dat ik er mee volsta te zeggen, dat Jezus alleen maar verwonderd is over deze vrouw ,,o vrouw, groot is uw geloof, u geschie de gelijk gij wenst. En haar dochter was genezen van dat ogenblik af. U zult zich de geschiedenis herinneren. Jezus had Zich begeven buiten de grenzen van het eigenlijke Joodse gebied, en toen had een vrouw, uit die heidense streek, die blijkbaar al eerder van Jezus gehoord had, van deze geheel enige gelegenheid gebruik gemaakt, om Zijn hulp in te roepen voor haar dochter, die van de dui vel bezeten was. Die bezetenheid was iets Keef verschrikkelijks. Het was niet een soort krank zinnigheid zoals velen denken. Maar de duivel nam geheel bezit van een persoon, om zodoende meer macht te kunnen uitoefenen. In hoeverre zulke bezetenen alleen „slachtoffers", instrument waren, of zich ook bewust in dienst van de dui vel stelden, is niet steeds met zekerheid uit te maken. In elk geval koos de duivel er wel de meest „geschikte" persoon voor uit. Zodanige bezetenheid bestaat nu niet meer. In Jezus dagen wel en zeer veelvuldig, en dat is te begrijpen. De komst van Jezus op aarde betekent een keer punt in de geschiedenis. Het is zoiets als wat de „invasie" was tijdens de grote oorlog. De, ko ning zelf verschijnt om het koninkrijk der heme len te herstellen. Geen wonder dat de satan dan alles en alles in 't geweer roept. Deze bijzondere machtsontplooiing van de duivel zullen,we nóg eens zien bij het laatste keerpunt in de geschie denis de tweede komst van Jezus. Dan zal hij nog eens alle krachten inspannen om Christus' werk te verijdelen. Dan verschijnt de laatste en grote bezetene de antichrist Begaan met het deerlijk lot van haar dochter, heeft de Kananese zich tot Jezus gewend in het vaste geloof, dat Deze haar kon helpen. Zij blijft dan ook aanhouden, ook al doet Jezus precies of zij lucht is, en haar maar laat roepen, zonder één- woord terug te zeggen. Dat was natuurlijk geen onwilligheid van Jezus of willekeur. Hij wilde haar geloof beproeven. Bovendien wilde Hij de discipelen een lesje geven, dat Zijn heil op de duur niet beperkt zou blijven tot Israël, maar dóór zou gaan tot de heidenwereld. Van daar heel deze vreemde geschiedenis. Intussen is deze vrouw geen ogenblik van plan, zich te laten afschepen. Zij volstaat er niet mee, achter Jezus aan te lopen, maar loopt Hem voor de voeten, en valt Hem voor de voeten. Als de Heiland haar dan eindelijk een antwoord waardig keurt, is het geen hoopvol antwoord. Het gaat toch niet aan, zegt Hij, het brood der kinderen te nemen, en het de honden voor te werpen. De kinderen waren de kinderen van het Joodse volk, en de honden waren de heidenen. Dat was de gangbare uitdrukking voor heiden. Nu, dat moest deze vrouw wel toespreken. Zij was immers vóór alles moeder Ze moest er dus in kunnen komen, dat het voor Jezus niet aan ging de kinderen van Zijn volk te laten verhon geren, en de „honden" te vertroetelen. Het is dan ook opmerkelijk, dat deze moeder Jezus niet tegenspreekt. Ze erkent volmondig deze logica. Ze kan er geen speld tussen krijgen. Maar nu doet haar „geloof" wat het geloof altijd doet, of liever, wat het geloof nooit doethet redeneert niet. Het concludeert niettweemaal twee is vier, dusHet rekent niet. Het wan delt niet binnen de grenzen der mogelijkheden, maar het houdt rekening met het onmogelijke. Het volstaat niet met wat begrepen kan worden, maar het grijpt het onbegrepene aan. Het geloof appelleert op het wonder. Hier op het wonder, dat een paar kruimeltjes van Jezus' tafel nog wel voldoende, meer dan voldoende zijn, om haar en haar dochter te redden. Haaf antwoord: ook de hondekens eten van de kruimkens die er vallen van de tafel huns heren, is dus geen handigheidje, zoiets van wie niet sterk is, moet slim wezen. Evenmin valt de nadruk er op, dat zij de vernederende naam „hondeke" voor zich wel wil aanvaarden. En zelfs is het niet zó, dat zij dan wel bereid is van het overschot te leven, en de feesttafel zelf aan de kinderen over laat. Maar zij is zo diep overtuigd van de kracht van het „brood des levens" dat Jezus geeft, dat 'n paar kruimels voldoende zijn om alle duivelen op de vlucht te jagen, die het leven van haar doch ter benauwen. O, vrouw, groot is uw geloof, u geschiede gelijk gij wenst Het was inderdaad wel een gróót geloof. Het steekt wel zeer gunstig af bij dat van die heiden uit deze zelfde streek, Naaman de Syriër. Die man vond een bad in de Jordaan veel te „gewoon". Er moesten op z'n minst allerlei strij- kage's en toverformule's bij te pas komen, om hem van die ernstige kwaal der melaatsheid af te helpen. Dat was alleen nog maar melaatsheid. Hier is een veel dieper ingrijpend geval be zetenheid. Deze vrouw heeft daar al het ver schrikkelijke van gezien. Duivelenmacht is verschrikkelijk. Wie zal zeggen, wat ze er al tegen gedaan heeft. Maar niets hielp. Daar is ook geen kruid tegen gewas sen. Maar nu ze Jezus heeft ontmoet, is het haar duidelijk. De Heiland kan haar helpen. Hij hoeft Zelf niet eens mee te komen naar huis. Er be hoeven geen duivelbezweringen bij te pas komen (wat in haar heidense omgeving toch wel in zwang was), nee Jezus behoeft maar een paar kruimeltjes van Zijn koningstafel laten vallen, en het is voldoendegroot is uw geloof En laten wij nu ook uit dat geloof leven. Het is niet voldoende veel moederliefde te bezitten. We moeten vooral veel geloof hebben. Dan bewandelen we met de noden van onze kinderen de rechte wegde weg naar Jezus. Deze bezorgde Kananese moeder ging met haar moeilijkheden naar Jezus. Of dit haar allereerste poging was of de laatste „noodsprong", doet er nu niet toe. Ze kwam in elk geval bij Jezus te recht. Er zijn nog zoveel bezorgde moeders, die helemaal niet bij Jezus terecht komen. Die er zelf mee blijven ompakken. Of ik weet niet waar om raad lopen. Het doet er nu niet toe van welke aard de moeilijkheden zijn die u zorgen baren voor uw dochter of van uw zoon. Het kunnen ziekten of tegenslagen zijn. Het kunnen ook geestelijke gevaren zijn. Misschien merkt u met diepe be zorgdheid, dat er een of meer duiveltjes op het leven uwer kinderen aanvallen. Er misschien al veel in vernield hebben. Moeders, er is maar één weg. Bidden. En nog eens bidden. En almaar door bidden. Daar bezwijkt Jezus tenslotte voor, en daar vluchten alle duivelen voor. Dat bidden is geen onzekere kans of een waagstuk. Het is zo'n groot woord, wat er staat, en het geldt voor alle tijden en omstandigheden „u geschiede ge lijk gij wenst En haar dochter was genezen van dat ogen blik af H. V. 0

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1949 | | pagina 3