c^TCo-cdei in de Bijbel De andere Maria OOSTERBEEK II. ZEEUWSE KERKBODE vierde jaargang No. 40 Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag i april 1949 Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047 Abonnementsprijs 2,50 per Redacteuren Ds P. de Bruyn, Ds D» J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten eno opgaven Predik- halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers Advertentiën 20 cent per regel Drukkers: Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg In het opstandingsevangelie gewaagt Mattheüs van een „andere Maria". Het was op de eerste dag dei- week, dat Maria Magdalena en de „andere Maria" heengingen om het graf te bezien. We krijgen zo'n beetje de indruk, dat Mattheüs zich min of meer ver ontschuldigen moet bij z'n lezers. Als iemand Mat theüs zou vragenbedoelt u Maria de moeder des Heren, dan moest hij antwoorden nee, die nietWie dan Soms Maria, de zuster van Martha en Lazarus Die was ook bekend genoeg. Nee, zegt Mattheüs, die was het ook niet. Neemt u mij niet kwalijk, dat ik zo weinig van haar weet, en u haar niet beter uit duiden kan, maar 't was nog een „andere" Maria dan die u bedoelt, en wier namen op ons aller lippen zweven. Ze komt er dus maar een beetje magertjes af, deze „andere Maria". Ze was zó weinig op de voorgrond getreden, dat zelfs de evangelist moet volstaan met de vage aanduiding nee, die was het niet, maar nog een andere Wij weten het niet pertinent zeker, maar er bestaat toch wel enige waarschijnlijkheid, dat deze „andere Maria" dezelfde is, die door Markus wordt aange duid als „de moeder van Jacobus de kleine (wij zou den zeggen: Jacobus Jr.) en van Joses (Markus 15:40) en die Mattheüs ook noemt onder de vrouwen die Jezus gevolgd waren om Hem te dienen, tot wie be hoorden Maria Magdalena, de moeder van de zonen van Zebedeüs en dan onze „andere" Maria, de moe der van Jacobus en Jozef (Joses) (Matth. 27:56). En dit zal dan weer dezelfde zijn als Maria van Klopas (Joh. 19:25), d.w.z. Maria, de vrouw van Klopas, die Johannes dan noemt naast Maria, de moeder van Jezus, Maria Magdglena, en „de zuster van Jezus' moeder", d.i. zoals we vroeger reeds za gen Salome. Daar zijn we intussen nog niet veel verder mee gekomen. We weten alleen, dat deze „andere Maria" de vrouw van Klopas was (wie was Klopas?). Voorts dat zij moeder was (en dus thuis hoort in deze reeks), en wel de moeder van Jacobus Junior en Joses, van wie wij al evenmin iets weten. Een onbekende moeder van een paar onbekende zonen. Ze gaan allemaal schuil, deze mensen. Ze treden in de schaduw. Ze horen bij de nachtploeg. En, o ja, dan wordt van deze „andere Maria" ook nog gezegd, dat zij hoorde bij die vrouwen, die Jezus volgden om Hem te dienen. Ik moet nu dat „o ja" van daareven haastig terug nemen. Want anders zou het kunnen'schijnen, dat haar volgen van Jezus en het dienen van Hem met haar goederen, er ook nog bijkwam. Zoiets als het Post scriptum van haar levensbrief. Dat heel de brief vol geschreven was over haar, Maria, en over haar man, Klopas, en over haar kinderen, Jacobus de jongere en Joses. Zoals sommigen dat kunnen, en zoals het helaas meestal gaatmet Jacobus gaat het best, maar Jozef is de laatste tijd nogal veel ziek geweest, en m'n man Klopas is al weer een hele tijd zonder werk. En dan, bij wijze van P.S. heel onderaan, het onbe langrijkste, dat ze haast was vergeten, dat ze Jezus ook nog ontmoet had. Nee, zó was het met deze „andere" Maria niet. Het was juist andersom. Het volgen en dienen van Jezus was niet de bijzin, maai de hoofdzin van haar leven. Over 't algemeen is van haar heel weinig of niets te zeggen. Haar man Klopas is een onbekende figuur. Haar kinderen treden niet op de voorgrond in het kerkelijk leven. Vergeleken met Jacobus de broeder van Johannes, is haar Jacobus een onbetekenend ventjede kleine JacobusEn heeft Joses wel ooit iets gepresteerd Déze moeder zal het nooit in haar hoofd halen, om voor haar zonen te begeren, dat zij zitten zullen aan Jezus' rechter- en linkerhand in Zijn koninkrijk Stel je voorNee, deze Maria kan zich beter vinden in de psalm Mijn hart verheft zich niet, o Heer, Mijn ogen zijn niet hoog, 'k verkeer. Ik wandel niet in 't geen te groot, Te vreemd is voor uw gunstgenoot. Heeft deze andere Maria ooit engelenbezoek ge had, gelijk Maria, de moeder des Heren Nooit Heeft zij ooit de uitbundigheid begaan om een koste lijke nardusfles leeg te gieten op Jezus' hoofd, en Hem te zalven voor Zijn begrafenis, gelijk weer een andere Maria NooitUitbqndig was deze Maria nimmer. Altijd stil en rustig en gelijkmatig. Ze was maar een heel gewone vrouw. Ze was maar een een voudige moeder. Iets opvallends deed ze nooit. De opmerkzaamheid van anderen, trok ze niet, en be geerde ze ook niet te trekken. Ze ging zo maar stil haar gang, met het beredderen van haar huishouding en het groot brengen van hgar kinderen. Ze voelt zich niet thuis in de voorhoede, maar zoekt een be scheiden plaatsje in de achterhoede. Maar in die achterhoede wil ze dan ook niet gemist. Jezus wil ze volgen, al is het stil en ongemerkt. Hem wil ze dienen met haar goederen, want ze heeft Hem van harte lief. En ze hééft Hem gevolgd. Tot het laatste toe. Onder de andere vrouwen vindt ook deze Maria van Klopas een plaats bij het kruis. Maar zij zou gezegd hebben Laat de allerlaagste plaats Bij het kruis mij zijn gegeven. Nooit heeft iemand zoveel kwaad Tegen zóveel licht bedreven. Zo was dus deze andere Maria. Roemrijke dmgen in het koninkrijk Gods zijn van haar niet te verhalen, en Jezus heeft van haar nimmer gezegd, dat van haar daden steeds gesproken zou worden, zoals van Maria die Hem zalfde voor zijn begrafenis. Maar één zucht beheerst haar leven wat van v. Zinzendorf gezegd wordt, kan ook van haar gezegd, dat ze maar één ideaal kende Hij Hem te mogen dienen was de lusfc van haar leven. Hem lief te hebben was haar enige hartstochtEn nu moge het waar zijn, dat er geen grote en opzienbarende liefdedaden van haar vermeld worden, maar Al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus, Dat houdt z'n waard' en blijft eeuwig bestaan. De beide jongens, Jacobus en Joses, hebben in deze vrouw een schat van een moeder gehad. Groot zal wel altijd hun dankbaarheid geweest zijn, dat deze moeder hun van kindsaf van de Here Jezus gespro ken heeft, en haar liefde tot Jezus op hen heeft over gedragen. Want zo gaat dat toch. Liefde kent geen isolement. Liefde houdt niets voor zichzelf. Jacobus en Joses hebben er een onnoemelijk geestelijk profijt van gehad. Wij weten van deze beide figuren wel niets, maar in de gemeente toen waren ze toch wel bekend. De evangelisten zouden niet gewagen van Maria „de moeder van Jacobus en Joses" als deze twee geheel onbekende figuren geweest waren. Ze zullen de aard van hun moeder gehad hebben. Be scheiden. Niet naar de voorgrond willen dringen. Maar de jongere Jacobus is toch ook apostel geweest, en Joses zal allicht ook het een en ander betekend hebben voor de gemeente. Het voornaamste is echter, dat zij ook behóórden tot de gemeente, tot de volgelingen van Jezus, en dat hebben zij naast de genade Gods te danken gehad aan de stille invloed van die on bekende „andere" Maria, die heel haar leven maar Jezus wilde volgen en Hem wilde dienen. Hierin is Maria een van de velen. Het gaat in het koninkrijk Gods precies eender als op bijna elk ander terrein. In een klas met leerlingen zijn enkele uitblinkers, en er zijn er, die het nooit leren, maar de meesten zijn de iniddelmatigen. Zij blinken niet uit, maar ze zijn trouw. Op het gebied der schone kunsten zijn enkele solisten, er zijn er die helemaal niet kunnen zingen, maar de kracht ligt in het koor der middelmatige stemmen. Er zijn profes soren en krukken, maar daar is voorts de gfote hoop van doodgewone huis-, tuin- en keukendominees, die niet schitteren als sterren aan het firmament, die weinig of geen beroepen krijgen, maar die maar trouw willen ploeteren met het ene talent, om de zielen te bewegen Jezus te volgen en te dienen met hun goederen. Zo is niet alleen de situatie, maar zo moet het zijn in de kerk des Heren. Gezegende middenstand in het koninkrijk Gods. Heil de middelmatigen. Wat een wereld zou dat wezen, die enkel bestond uit genieën. Er bestaat toch geen leger van enkel generaals. Men zou duizelig worden van al die sterren. Paulus be schrijft dat zo mooi, door de gemeente te vergelijken met een lichaam, waarin elk lid z'n functie heeft. Ook de minst-geachte leden zijn van belang. Was het ge hele lichaam oog, waar zou het oor zijn Er zijn in het koninkrijk Gods vróuwen en moeders geweest, die een vooraanstaande plaats hebben inge nomen, en bewondering wekken door haar zelfop offerende liefde. Maar ik denk, dat de meeste van mijn lezeressen (en lezers) zullen denken daar kan ik niet bij, dat is mij te hoog en te wonderbaar. In deze stille „andere" Maria kunnen zij zich echter vin den. Daar kunnen ze naast gaan staan. Want zij gaan en werken ook zo maar wat aan de achterkant van het leven. Graag wil ik hier verklaren, dat ,deze „andere" Maria's de kern vormen van Gods kerk, naar mijn overtuiging. Als zij er niet waren, zou de kerk dood bloeden. Als iedereen uitblinkt, of uitblinken wil,' is het in de kerk niet meer uit te houden. Waar wij behoefte aan hebben is niet een groot getal uitblinkers, maar wel een groot getal getrouwen. Moeders, die zo maar stilletjes Jezus volgen en Hem dienen willen in haar goederen, in haar kin deren, in haar huiselijk leven, en in haar gezin. Daar ligt de kracht der kerk, en daar klopt het hart der kerk. Wij behoeven niet boven de middelmaat te gaan. We mogen er ook niet beneden zakken. Er worden geen solisten gevraagd, maar valse stemmen kan de Here Jezus ook niet gebruiken, en evenmin hen, die weigeren hun stem te oefenen en beweren, dat ze helemaal niet zingen kunnen. Ze kunnen wel mee~ zingen, maar ze willen niet meezingen. Die moeders (en vaders) zijn een gevaar voor de kerk, want zij missen de liefde. Maar gezegend het grote koor van vrouwen en moeders, waarin Maria en de andere Maria, Johanna en Suzanna meezingen, zo rustig en stilletjes weg van de lof des Heren, door de kinderen aan moeders hand tot Jezus te leiden, en met hen te zingen Eens brachten de moeders Haar kinderen tot Jezus. Toen spraken de discipelen Gaat weg van de Heer. Maar Jezus zag hen henengaan, En sprak hen o zo vriendelijk aan Laat, o laat, de kinderen komen tot Mij. De kinderen En de moeders H. V. Conclusie V van Oosterbeek II luidt „dat de gereformeerde kerken in 1946 uitdrukke lijk plaats hebben geboden aan het beschouwen en behandelen der kinderen als zulken, die wederge boren zijn of zullen worden". Deze conclusie kan eenvoudig niet aangevallen wor den, omdat ze een simpel feit constateert. Dat is gebeurd, en daar valt verder niet over te praten. Toch heeft Oosterbeek II er over gepraat, omdat zoals men begrijpen zal, er toch iets met deze z.g.n. „vervangingsformule" niet in orde was. Het betreft hier de z.g.n. kwestie van perfectum en futurum. Per fectum betekentverleden tijd. Futurum betekent toekomende tijd. In 1943'45 gold, zo luidt dan de redenering uitsluitend het perfectum de kinderen zijn te houden voor reeds wedergeboren, maar in 1946 kwam toen het futurum er bijmen mocht ook lezen ze zullen wedergeboren wordentoekomende tijd En Ds B. A. Bos klaagt in De Roeper„had de synode maar geluisterd naar het Praeadvies dat Prof. Schilder haar in Dec. 1943 nog zond, en waarin ge vraagd werd om opschorting van de binding en tij delijke aanvulling van het „houden voor wederge boren" met „of te wederbaren", wie weet of een con flict nog niet had kunnen voorkomen worden". Men kan de vraag stellen, of dan de synode van 1946 niet terecht van de enge weg (reeds wederge boren) is afgegaan, en of de vervangingsformule dan niet met blijdschap kon worden begroet. Hierop is geantwoord ja en nee. Ja, in zoverre in 1946 metterdaad de binding aan reeds wedergeborenen werd opgeheven. Nee, in zoverre de synodes van 194245 verklaar-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1949 | | pagina 1