de Bijbel
vierde jaargang No. 39 Uitgave Van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 25 maart 1949
De Moeder van Zebedeus' Zonen
Onbegrijpelijk
ZEEUWSE KERKBODE
Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, JVIiddelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs 2,50 per RedacteurenDs P. de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 20 cent per regel Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij 6 Olthoff, Middelburg
In Matth. 27 56 staat, dat bij het kruis stonden
Maria Magdalena, en Maria de moeder van Jacobus
en Jozef, en de moeder der zonen van Zebedeüs. In
Markus 15 40 treffen we dezelfde vrouwen aan, en
daar heten ze Maria Magdalena, Maria de moeder
van Jacobus de jongere en van Joses (Jozef) en
Salome. Het mag wel als zeker worden aangenomen,
dat deze Salome van Markus dezelfde is als de moe
der der zonen van Zebedeüs bij Mattheüs. Hierdoor
weten we dus meteen haar naam Salome. Verder
was Salome de zuster van Jezus' moeder, en haar
zonen Johannes en Jacobus waren dus neven van de
Heiland. En zo zijn we dan zo'n beetje op de hoogte
met de familierelatie.
De band die er tussen de familie Zebedeüs en Jezus
bestond, was wel zeer innig. Er was niet alleen bloed
verwantschap, doch'evenzeer geestelijke verwantschap.
Moeder Salome behoorde zelf tot de vrouwen, die
Jezus volgden en Hem dienden met haar goederen.
Bovendien is aan deze moeder de hoge eer te beurt
gevallen, dat niet minder dan twee van haar zonen
geroepen werden tot het apostelschap. Dat wilde toch
wel wat zeggen voor een eenvoudige vrouw uit het
volk, wier man maar een gewone visser was. Nu,
Salome kon deze weelde dan ook bijna niet op. Daar
groeide ze in, en dat was de grote verheuging van
haar leven, dat haar jongens tot zo hoge ambten ge
roepen waren.
Maar nóg verder reikten haar moeder-idealen.
Het meest bekend is moeder Salóme ons door de
vraag die zij eens tot Jezus richtte. In gezelschap van
haar beide zonen kwam zij op zekere dag tot de
Heiland en vroeg „Zeg, dat deze mijn twee zonen
mogen zitten, één aan uw rechterzijde en één aan
uw linkerzijde in uw Koninkrijk".
Een Oosterse troon had drie zetels.
In het midden zat de koning zelf.
Aan weerszijden van de koning, rechts en links
de beide eerste dienaren van de kroon, die dan
de tweede en de derde inhet koninkrijk waren. De
vraag van Salome kwam dus hierop neer, dat ze
voor haar beide zoons een ministerzetel begeerde en
dan niet zo maar ministers zonder portefeuille, maar
de twee invloedrijkste en gewichtigste posten in het
koninkrijk van Jezus. Als dat nog eens gebeurde, zou
haar innigste verlangen vervuld zijn.
Natuurlijk kwam deze vraag niet zo maar uit de
lucht vallen. Daar 'heeft ze lang op gepeinsd, en ze
heeft dikwijls gedachtzal ik het zeggen, of zal ik
het niet zeggen? Tenslotte komt dan het hoge woord
er uit. En ze meende ook wel enige rechten te mogen
laten gelden. Daar was allereerst de nauwe familie
relatie, en voorts had het gezin van Zebedeüs zich
toch waarlijk niet onbetuigd gelaten voor de zaak des
Heren. Op de eerste wenk van Jezus hebben twee
zonen uit één gezin de schepen verlaten, en moeder
zelf is niet lang daarna gevolgd. Bovendien heeft
Salome wel opgemerkt en het heeft haar moeder
hart gestreeld dat haar zonen een grote plaats
hadden in Jezus' hart. Met Petrus behoorden zij tot
de intiemste discipelen. Op de berg der verheerlijking
waren zij de uitverkorenen die mee mochten, en die
het gesprek tussen Jezus, Mozes en Elia hebben be
luisterd. In Getsemané waren zij het, die de Heiland
het dichtst bij Zich wilde hebben. Deze voorkeur zal
wel bij menige gelegenheid gebleken zijn. En als Sa-
lome dan de ereplaatsen voor haar zonen ambieert,
doet ze dan iets a'nders dan appeleren op 's Heilands
hart en sluit ze zich niet bij de feitelijke toestand aan?
Niettemin is er in deze vraag iets wat ons niet
ligt, en het verbaast ons ook helemaal niet, dat Jezus
dit verzoek in feite afwijst.
Maar laat ons nü voorzichtig zijn
Het is wel heel gemakkelijk om stenen op te nemen,
of te fluisteren foei, die Salome toch, wat een eer
zuchtige vrouw en hooghartige moedêr was dat
Want dan willen we in de eerste plaats opmerken,
dat achter de bede dezer moeder een groot geloot
school, en in haar verzoek een ontzaglijke liefde.
Wat dat grote geloof betreft, het stond voor haar
blijkens haar vraag muurvast, dat Jezus met koninklijke
heerlijkheid zou optreden. Even te voren heeft Jezus
gesproken van zijn kruis (Matth. 20:1719), maar
Salome weettoch zal Hij als Koning heersen (Matth.
20:2021). Wat bijna niemand nog zag, dat zag
zij met het oog des geloofs. Dwars tegen de taal der
feiten in, beleed zij Hem als de Koning der wereld.
En wat die ontzaglijke liefde betreft, zij zou haar
jongens niet echt liefgehad hebben, als al haar zinnen
en peinzen er op gericht gefeest was, dat haar kin
deren een goede positie bekleden zouden in de wereld.
Zij vraagt niets voor de wereld.
Haar hart is enkel maar gespannen ophet
koninkrijk der hemelen.
Zij verlangt voor haar zonen geen ministerbaantje
in het rijk van de viervorst Herodes, maar in dat
vanKoning Jezus
Zij zou zich diep ongelukkig gevoeld hebben, als
haar jongens zich geopenbaard hadden als dienaren
van Mammon. Dat zou haar dood geweest zijn. Zij
heeft haar hart aan Jezus verpand. En met grote
vreugde heeft zij gezien, dat haar kinderen Jezus
volgden. Wat zij enkel maar begeert is een blijvende
plaats voor hen in het eeuwige koninkrijk van Chris
tus. Dat zij daar ministers d.i. dienaren mogen
zijn, dienende de Here met blijdschap
Dit is toch wel mooi en zeer gelovig
Hoeveel moeders is zij niet tot beschaming
Hoeveel. zijn het er niet, wier hart zwelt van trots
als haar jongens stijgen op de maatschappelijke ladder,
en in eer en aanzien komen in de wereld. Daar wordt
dan over gepraat op visite bij de vriendinnen en
burinnenmijn jongen dit en mijn jongen, datOf
hij een plaats heeft in het koninkrijk Gods, och, daar
wordt zo niet om gedacht en nog minder over ge
praat. Maar dat hij het enediploma na het andere
haalt en dat de ene promtie op de andere volgt, daar
is moeder blij om en daar is haar hart vol van.
Wilt u het eerzucht van Salome noemen, goed,
maar dan wilde ik toch wel dat er wat meer heilige
eerzucht was van het stempel van Salome, en dat er
maar meer moeders waren, wier enige hartstocht is,
dat haar kinderen iets gaan betekenen in het koninkrijk
Gods. En wat er dan verkeerds was in de bede van
Salome, nu dat geef ik u er dan graag op de koop
toe bij
Helaas waren er onzuivere elementen in Salome's
verzoek. Het kwam niet voort uit ongeloof, maar haar
geloof werd vertroebeld, zoals Prof. Grosheide terecht
opmerkt. Nu ja, bij wie wordt het geloof niet ver
troebeld vaak. Geloof en ongeloof liggen dan vlak bij
elkaar, en zelfs de allerheiligsten brengen er nog maar
jammerlijk weinig van fèrecht.
Die vertroebeling zat dan bij Salome wel allereerst
daarin, dat bij haar de moeder een hartig woordje
meesprak. Het was niet alleen de gelovige discipelin
Salome, die het zo prachtig zou vinden, dat Jezus
geëerd werd door trouwe dienaren, maar de vleselijke
moeder, die het zo heerlijk zou vinden, dat haar zoons
daar op die machtige zetel zaten. Zoek dat nu maar
eens precies uit, waar de geest eindigt en waar het
vlees begint. Maar dat „vlees en wereld" er dikwijls
bij komt, dat is wel zeker. Het is lang niet allemaal
huppelen van zielevreugd, als vele moeders haar wens
verkrijgen dat hun jongens komen te zitten op tronen.
De een op de voorzitterszetel van de J.V., de ander
leider van een jongensclub, een derde zelfsop
de kanselIs moeder daar alleen maar blij om, omdat
de Here Jezus daarin verheerlijkt wordt Of schuilt
er ook een hele brok moedertrots in, zodat zij ver
heerlijkt wordt
De vertroebeling van Salome's verzoek zit echter
-voornamelijk in iets anders.
Dat zij begeerte heeft, niet voor de aarde, maar
voor het koninkrijk der hemelen, is goed.
Maar fout is, dat zij de aardse verkeersregels wil
toepassen in het koninkrijk der hemelen.
Die aardse verkeersregels zijn dat iedereen de voor
rang wil hebben, en dat het hem niet kan schelen
of hij ongelukken maakt, als hij maar de voorrang
heeftHier, in deze wereld duwt de een de ander
op zij, om maar de beste plaats te hebben. Men werkt
met de ellebogen.
O, het is zo fout van Salome, dat zij denkt, dat
het in het koninkrijk der hemelen ook zo gaat. Ze
heeft nog niet geleerd, dat daar heel andere regels
gelden. Regels, die de „wereld" bespottelijk vindt. In
het koninkrijk der hemelen stelt ieder er een eer in,
de minste te wezen, niet de meeste, niet de ereplaats,
maar de minste Dan is groot, wie alleen dienaar wil
zijn.
Wij moeten dit niet alleen Salome verwijten.
En ook niet alleen de zonen van Zebedeüs.
Maar de discipelen dachten er allemaal precies zo
over. „Toen de tien dit hoorden, namen zij het de
beide broeders kwalijk" (vs. 24). Waarom? Omdat
ze zich gepasseerd gevoelden En achteruit geduwd
Waarom Johannes en Jacobus die ereplaatsen, en zij
niet Ziet u wel De gezindheid is bij allen precies
dezelfde. Het verschil is alleen, dat de een zegt, wat
de ander denkt.
Wij moeten deze „vertroebeling" dus ook onszelf
kwalijk nemen. Want^wat zit er nog allerverschrikke
lijkst veel jaloezie en onderlinge naijver bij de „aller
heiligsten". Wat hebben we nog bar slecht begrepen,
dat in het koninkrijk Gods dienen en nog eens dienen
de grondwet is. En de minste willen zijn En wat is
de practijk Dat óók in het koninkrijk Gods, ja juist
in het koninkrijk Gods de gekrenktheden er alle morgen
zijn. De ene collega is jaloers op de andere. Deze
broeder diakenen voelt zich gepasseerd en gene broe
der ouderling is in zijn eer aangetast. En zo wordt
er maar wat gekibbeld, en we willen allemaal zitten
de een aan de rechter- en de ander aan de linkerhand
van Jezus en met ministerportefeuilles onder de armen
lopen, en we hebben er met z'n allen nog geen steek
van begrepen, dat de Zoon des mensen niet gekomen
is, om Zich te laten dienen, maar om te dienen
Moeder Salome, ge zijt niet de enige „vertroebelde"
geest.
Het getal uwer zusters - èn uwer broeders is
menigvuldig als het zand der zee.
Here, bekeer mij, amen. H. V.
Men heeft Oosterbeek II heel veel lelijks verweten,
en die verwijten zijn van beide kanten gekomen. Ik
ga daar nu niet meer over doleren. Uit mijn bespre
king van de conclusies van Oosterbeek II kèn men
zien, dat ik het goed recht van Oosterbeek II nog
voor honderd procent handhaaf, en het geloof weet
dat tegen alle bezwaren in het goede recht toch zal
triumferen.
Ik vestig hier alleen de aandacht op één bezwaar
dat is ingebracht, en dat nog al enige indruk schijnt
te maken. Reeds Prof. H. Ridderbos heeft beweerd,
dat Oosterbeek zich eigenlijk met futiliteiten heeft bezig
gehouden (perfectum en futurum), maar dat dit maar
een randkwestie was. De grote lijn heeft men in Oos
terbeek niet gezien en van de eigenlijke kwesties die
aan de orde waren, had men geen klaar bericht.
De vriend en geestverwant van Prof. Ridderbos Jr..
Prof. Brillenburg Wurth schrijft nu in het jongste
nummer van „Gereformeerd Weekblad" een hoofd
artikel, waarin dezelfde dingen worden herhaald en
uitgewerkt. Hij schrijft, dat Oosterbeek heeft teleur
gesteld, omdat alleen maar gesproken is over futili
teiten, en dat de aandacht van de hoofdzaak is afge
leid naar punten die slechts aan de periferie (de om
trek) liggen. Wurth spreekt dan met de grootste stel
ligheid tegen, dat het welzijn der gemeente werd op
geofferd aan theologen-debatten. De tegenwoordige
kerkstrijd, zegt hij, is geen strijd om futiliteiten, maar
er liggen veel diepere kwesties achter. Er zijn metter
daad, zegt hij, twee geestelijke stromingen, twee „rich
tingen" die elk voor zich beweren wij zijn van een
andere geest. Deze diepliggende vragen en motieven
hadden te Oosterbeek uitgesproken en doorgesproken
moeten worden, en dat alleen baant de weg tot her
eniging.
Ik moet zeggen, dat ik dit artikel van mijn vriend
Wurth met de grootste verbazing en hier en daar
met ontsteltenis gelezen heb. Prof. Brillenburg Wurth
is een ontzaglijk knap man, in wiens schaduw ik niet
kan staan. Hij leest de diepzinnigste boeken onderwijl
hij bezig is zich te scheren, hetwelk van geen ander
sterfelijk wezen gezegd kan worden. En nu zeg ik
niet, dat zijn geleerdheid hem tot razernij brengt, maar
wel doet ze hem toch wel een heel eind boven de
begane grond zweven.
In de eerste plaats Prof. Brillenburg Wurth ont
kent ten stelligste, dat het geestelijk welzijn der ge
meente is opgeofferd aan theologen debatten. Nu,
iedere ouderling in een gescheurde kerk kan hem het
tegenovergestelde vertellen. Het is volstrekt niet waar,
dat de mensen aan beide zijden van de kloof zeggen,
denken of voelen wij zijn van een andere geest. Ze
zijn integendeel volkomen eensgeestes als 't er op aan
komt. En ze begrijpen ook helemaal niet, waarom het
zo moet. De betreurenswaardige verdeeldheid groeide
niet van beneden uit, maar werd eenvoudig van boven