n de Bijbel
Axelaria
Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland
De ongehuwde Moeder
Vóór Jezus' komst.
ZEEUWSE KERKBODE
VIERDE JAARGANG No. 3i
Abonnementsprijs2,50 per
halfjaar (bij vooruitbetaling)
Afzonderlijke nummers 10 cent
Advertentiën 20 cent per regel
Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
RedacteurenDs P. de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam.
Drukkers: Littooij 6 Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
VRIJDAG 18 FEBRUARI '49
Berichten en opgaven Predik
beurten, tot Dinsdagsmorgens
te zenden aan de drukkers
Littooij Olthoff, Middelburg
De moederfiguur, die we nu op het oog hebben,
staat getekend in de geschiedenis van Salomo's eerste
rechtspraak. Deze historie is overbekend. Ook wie
van de Bijbel volkomen vervreemd is geraakt weet,
behalve van de ezelin van Bileam en de vis van Jona
nog wel iets' te vertellen van Salomo's eerste recht
spraak.
Het is een mooie geschiedenis met een heel donkere
achtergrond.
Voor de rechterstoel van Salomo verschijnen op
zekere dag twee vrouwen uit het volk. Twee twistende
vrouwen, over wier levenswandel nu niet bepaald veel
goeds te zeggen valt. Vrouwen van verdachte zeden,
die leven van de zonde.
Het feit had zich voorgedaan dat deze twee die
samen in één bordeel woonden, ongeveer gelijktijdig
moeder geworden waren. Wie de vaders waren, ja
wté zou het zeggen, ze zouden het allicht zelf niet
weten.
Maar nu was het kindje van de een al spoedig na
de geboorte gestorven, doodgedrukt door de moeder
zelf bij ongeluk. Stilletjes had ze toen dat dode kindje
verwisseld met het levende van haar gezellin, maar
hoewel de moeder van het levende kind sliep, bleef
het bedrog toch niet onopgemerkt. Een buitenstaander
ziet misschien heel weinig verschil tussen de ene baby
en de andere, maar moeders zien scherp, en de vol
gende morgen had de echté moeder van het levende
kind al heel gauw door, dat het dode kindje dat ze
naast zich vond, haar kind niet was.
Daar zal al heel wat woordenstrijd oyar gevoerd
zijn tussen de beide vrouwen onderling, en toen ze
't niet eens konden worden is de zaak in hoger beroep
gekomende koning zelf zal nu moeten beslissen.
De beslissing is niet eenvoudig.
Tegenover het ,,ja" van de een staat het ,,nee" van
de ander, en hoe ter wereld moet Salomo nu uitmaken,
wie de echte moeder is van het onechte kind
Salomo peinst zwaar over het geval en zit hardop
te denken „hoe kom ik hier uit Want de een zegt
deze levende is mijn zoon en de dode is de uwe, en
de andere beweert precies het omgekeerde".
Totdat hem opeens een licht opgaat.
Hij beveelt een zwaard te halen en het kind in
tweeën te hakkenieder krijgt dan de helft en het
probleem is opgelost
Natuurlijk wéét de koning dat zo het probleem niet
is opgelost. Maar hij verwacht, dat door het dreigen
van deze radicale maatregel de ware moeder vanzelf
wel voor het voetlicht komen zal.
Salomo heeft zich niet vergist.
Zodra hij dit woord gesproken had sprong de echte
moeder op en „haar ingewand ontstak". Niet van
boosheid of toorn, maar zoals er letterlijk staathaar
verwantschapsgevoel ontgloeide.
Het woord doet denken aan een vuur dat door de
wind wordt aangeblazen. Zij komt in heftige gemoeds
beweging. Haar sterke ontroering blijkt wel uit het
feit, dat zij zich gelijktijdig richt tot de koning en
tot de scherprechter. Tot de laatste roept zijdoe
het niet, snijdt het niet door, en tot de koning zegt
zijals het dan niet anders kan, geef dan het kind
maar aan die andere vrouw. Maar laat het in elk geval
leven
Hiermee is het pleit beslecht.
Zolang de kwestie van leven of dood nog niet ge
steld was, twistten beide vrouwen met schijnbaar gelijke
rechten over het levende kind als een gewenst bezit.
Maar Salomo weet nu door z'n drastisch bevel de
zaak terug te voeren tot het persoonlijke. Het wordt
nu een kwestie van liefde.
De ware moeder, die haar kind liefheeft, is bereid
tot het offer. Zij wil haar kind wel afstaan. Ze wil
alles doen, als het kind maar in 't leven blijft.
De andere vrouw, die bedrog gepleegd heeft, kan
zich tot dit offer niet opwerken. Bij haar spreekt niet
de liefde, maar de afgunst. Als zij het kind niet krijgt,
zal de ander 't ook niet hebbensnijdt het maar
doormidden
Toen was er niet veel mensenkennis meer nodig, om
het levende kind aan de ware moeder toe te wijzen.
Want wie moeder is, heeft lief.
En de liefde is altijd bereid tot het offer.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat deze geschie-
denis van Salomo's rechtspraak niet in de eerste plaats
in de Bijbel opgetekend staat om die moeder. Het is
de bedoeling van de Schrift niet, om onze inzichten
omtrent moeder-instincten en moederliefde te verhel
deren. Daar kunnen we in de ongewijde literatuur ook
genoeg over lezen.
Die vrouwen staan hier min of meer op de achter
grond en op de voorgrond staat Salomo. Of liever,
ook weer niet Salomo, maar Christus. Heel de Schrift
vertelt ons van de Christus, waarvan Salomo een
transparant is. Het rijk van Salomo was een rijk van
vrede, gefundeerd op het recht, en daarin profetie
van het Koninkrijk Gods. De schrijver van het boek
der Koningen maakt deze „toepassing" op de geschie
denis „en geheel Israël hoorde dat oordeel, dat de
Koning geoordeeld had, en vreesde voor het aange
zicht des konings want zij zagen dat de wijsheid
Gods in hem was, om recht te doen".
De koning had als met goddelijke wijsheid het sluw
bedrog doorzien, en daarmee tegelijk een muur van
veiligheid opgetrokken voor de bedrogene. Evenals
de Here de goddelozen doorschouwt tot op de bodem
van hun ziel, maar beschermt en beveiligt allen die
Hem vrezen.
Dit is dus de hoofdzaak.
Maar evenals de bijfiguren op een schilderij of in
een roman toch ook niet helemaal zonder betekenis
zijn, zo kunnen wij ook niet zonder meer de twee
vrouwengestalten voor de rechterstoel van de koning
negéren.
En wat ons dan in de eerste plaats opvalt is, dat
het morele peil er sinds de dagen van Salomo stellig
niet op vooruitgegaan is.
We kunnen onze banvloek slingeren over deze twee
ongehuwde moeders, want is het een schande een
kind te hebben en niet getrouwd te zijn. Nee, de Duit
sers hebben bij ons geen succes gehad met hun „Ehren-
braut", de vrouwen die, gehuwd of ongehuwd, kin
deren voortbracht om het volk groot te maken. Nee,
wij vinden dat toch wél erg
Maar„in deze omgeving van ontucht en bedrog
is één ding, dat ons weldadig aandoetde begeerte
van beide vrouwen, ook van de bedriegster, naar het
levende kind. De natuurlijke moederlijke liefde is hier
nog in ongebroken kracht. Bij geen van beiden zien
we een spoor van neiging om het kind kwijt te zijn",
(v. Gelderen.)
Dat is nu wel een beetje anders
Menige vrouw thans doet in dezelfde omstandighe
den pogingen om het kind niet te doen geboren worden.
En als het ongewenste kind toch geboren is, zou ze
het niet zo erg betreuren, dat „blok aan het been",
dat maar een hinder is voor het verdere leven, weer
kwijt te zijn.
In de tweede plaats late men zich niet door de
schijn bedriegen. Het is helemaal niet waar, dat de
ongehuwde moeder altijd beneden de gehuwde moeder
staat. U begrijpt mij wel goed. Ik ga geen pleidooi
voeren voor de ongehuwde moeder. Dat is altijd iets
smadelijks en jammerlijks. Een droef verhaal van
overspel. Maar u gelooft toch ook niet, dat overspel
steeds blijft buiten de grenzen van het huwelijk. Mis
schien wordt er binnen het huwelijk wel meer in over
spel geleefd dan er buiten. In elk geval is lichamelijke
eenheid zonder geestelijke eenheid één langgerekt over
spel. Het wordt alleen maar door de wettelijke bepalin
gen gedektgereglementeerde ontucht.
En evenmin is waar, dat de gehuwde moeder altijd
een betere moeder is dan de ongehuwde.
Wie moeder werd buiten het huwelijk, viel in zonde,
maar kan zij daarom geen goede moeder zijn
De geschiedenis van de echte moeder voor Salomo's
troon leert het u wel anders.
En de geschiedenis kent veel van zulke vrouwen,
die voor haar kinderen hebben gevochten als een
leeuwin.
En daartegenover staat het droeve feit, dat er ge
huwde moeders zijn, die haar kind liever kwijt waren
dan rijk.
Ik zeg nietals het eenmaal geboren is.
Maar wel als het nog geboren moet worden.
Of hebt u ze nooit gehoord de klachten van hen
die in het vooruitzicht zijn, weer moeder te worden.
Terwijl de kinderlozen hete tranen schreien om wat
haar onthouden werd, is het hart van deze „moeders"
vervuld met wrevel. Het kind wordt verwacht, ja,
maar niet met blijdschap. Wat een narigheid brengt
dat allemaal weer mee En hoe binden ze de eindjes
bij elkaar. Zij zingen niet
Zou ik armoe lijden
Om een mondje meer,
Ach waar mensen strijden
Helpt de Heer
En zeg mij, hebben dan deze „moeders tegen wil
en dank" het recht, om uit de hoogte neer te zien op
de ongehuwde moeders
De ware moeder, zo herhaal ik nu, heeft lief.
En de liefde is altijd bereid tot het offer. H. V.
Het bleek dus zonneklaar, dat Jezus zich niet heeft
vergist in de tijd van zijn wederkomst. Markus en
Mattheüs beide verhalen, dat Hij Zijn discipelen op
hun vraag wanneer geantwoord heeft, dit als méns,
als zichzelfvernederend Zoon van God, niet te weten.
Maar zijn er misschien dan toch sporen van een
gevoel van spoedig weerkomen, als tussen de gespro
ken woorden door
Integendeel.
Ofschoon de Heiland zeide, dat het tijdstip alleen
aan zijn Vader bekend bleef, Hij liet zijn nieuwsgierige
jongeren duidelijk beseffen, dat het juist niet zo héél
spoedig zou gebeuren, gelijk zij in hun begrijpelijk
ongeduld schenen te verwachten. Nadrukkelijk waar
schuwt Hij hen tegen overijling.
Wij lezen dit met ronde woorden in de zogenoemde
afscheidsredenen in Mattheüs 24. Het loont de moeite
dit aangrijpend hoofdstuk met zijn soms niet aanstonds
duidelijke woorden, als„Alwaar het dode lichaam
zal zijn, daar zuller. de arenden vergaderd worden",
of „Dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al
deze dingen zullen geschied zijn", nader te bezien.
Jezus heeft zo blijkt ons uit het voorafgaand
deel geprofeteerd tegen stad en tempel „Jeruza
lem/ Jeruzalem gij die de profeten doodt, en stenigt
die tot u gezonden zijn hoe menigmaal heb Ik uw
kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen
hare kiekens bijeenvergadert, onder de vleugelen en
gijlieden hebt niet gewild. Ziet, uw huis wordt u
woest gelatenx)
Uw huis
Is die tempel dan niet meer Gods huis
Lang is het reeds geleden, dat Hij als kind op de
armen van zijn moeder werd gedragen naar die tempel
en bovenaan de trappen van Gods woning werd be
groet door een afgezant van zijn Vader niet de offi
ciële priesterschap, maar de oude, onofficiële Simeon,
die Hem aanstonds had erkend en gezegend als een
Licht tot verlichting der heidenen en tot heerlijkheid
van Gods volk Israël. Met welk een vreugde was Hij
twaalf jaar later, als „zoon der wet" opgetrokken met
zijn stadgenoten naar diezelfde tempel, om door zijn
hallen en hoven te dwalen, dag na dag om er te
slapen, nacht na nacht en niet verzadigd te komen
van al de schone symboliek, die Hij, dieper dan wie
ook, ging verstaan als de spraak van zijn eigen Va
der, in wiens dingen Hij voortaan altijd met zijn hele
hart wou zijn. Maar daarom, met hoe grote pijn heeft
Jezus, elk jaar dat Hij later de grote feesten meevierde,
waargenomen, dat het huis zijns Vaders werd ontwijd,
ontheiligd, verlaagd tot stal en sjacherplaats. Eens was
Hem het bloed in de wangen geschoten en met een
gesel van opgeraapt koe-touw had Hij dier en mens
het tempelplein afgedreven, de met munt beladen ta
fels der wisselaars omgekeerd, zodat het glinsterend
geld huppelde over hun vergeefs grijpende handen en
wegzonk in runderdrek. Oók zijn discipelen hadden ont
hutst toegekeken en met schrik de verbeten woede
der benadeelden opmerkend, elkaar het oude Schrift
woord toegefluisterdDe ijver van uw Huis heeft
mij verslonden. Daarmee bedoelend, dat het toornen
om Gods Huis Jezus de dood aandoen zou.
Maar 't had alles niets geholpen.
Zijn prediking in lokkende liefde niet. Zijn vlam
van heilige toorn niet. Ze waren de volgende morgen
weergekeerd, de sjacheraars en de schijnvromen, en
in de tempel rumoerde de dode vormendienst, alsof
er nooit een Zoon van God, de Eengeborene, was
gekomen tot zijn Tempel.
Daarom zegt Jezus thans nu goed, het zij dan üw
huis en niet meer Góds Huis. Maar weet wélüw
huis wordt u woest gelaten. En als Hij ze dit keer
achter zich laat, de wijde tempelhoven rondom het
in de avondzon blikkerend huis, dan is het om ze nooit
weer te betreden, om het huis leeg te laten, zónder