in de Bijbel
OOSTERBEEK II
vierde jaargang No. 30 Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 21 januari 1949
DE MOEDER VAN IKABOD
ZEEUWSE KERKBODE
Hoofdredacteur: Ds H. Veldkamp, Langevielesingel 68, JMiddelburg, Telefoon 2047
Abonnementsprijs 2,50 per Redacteuren Ds P» de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam. Berichten en opgaven Predik-
halfjaar (bij vooruitbetaling) beurten, tot Dinsdagsmorgens
Afzonderlijke nummers 10 cent te zenden aan de drukkers
Advertentiën 20 cent per regel Drukkers Littooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280 Littooij Olthoff, Middelburg
i
Het is misschien niet zo algemeen bekend, dat Sim-
son nog geleefd en gearbeid heeft in de dagen van
Eli. Het is zelfs niet onwaarschijnlijk, dat Simson de
opvolger van Eli was, en dat hij dus al de jammer
en de schande van de wegvoering van de ark in bal
lingschap heeft meegemaakt. Zo was hij dan een tijd
genoot van Hofni en Pinehas, en daarom is het niet
vreemd, dat we nu ineens de overgang maken van
de moeder van Simson naar de moeder van Ikabod,
die tevens zoals men weet, de vrouw van Pinehas,
een van Eli's zonen was.
Over Ikabod zelf schrijven we nu niet.
We weten trouwens zo ongeveer niets van hem af.
Het enige wat we weten is, dat hij niet het enige
kind was van Pinehas en zijn echtgenote (wier naam
ons alweer onbekend is) en voorts dat zijn moeder bij
de geboorte van Ikabod gestorven is, evenals Rachel
bij de geboorte van Benjamin. Ikabod is dus een van
die velen geweest, die het in z'n leven zonder de
troost en de steun van z'n moeder heeft moeten doen,
terwijl hij z'n vader ook nooit gekend heeft.
Een wees dus.
Dat is wel erg, geen vader en geen moeder te heb
ben, maar het laatste was voor Ikabod toch het ergste.
Zijn vader was een goddeloos man, een zoon Belials,
zoals de Schrift hem noemt, en daar zou hij nooit enige
geestelijke steun bij gevonden hebben.
Maar dat zijn moeder hem reeds van z'n eerste
levensdagen af ontviel, was voor Ikabod wel een
groot gemis. Zij was een vrome moeder, een echt ge
lovige vrouw,zoals we straks zullen zien-, en het is
een van de vele onoplosbare levensraadselen, dat zulke
moeders soms weggenomen worden, terwijl wij zouden
menen, dat zij hier nog onmisbaar waren, en nog zo'n
rijke taak vóór hen lag. Inderdaad
Gods weg is in het heiligdom.
En zo heeft deze jongen daar dan maar geleefd
onder Israël, met z'n vreemde naam. Zo dikwijls men
hem ergens tegen kwam op straat, en zo dikwijls
iemand z'n naam uitsprak, moet er iets van schaamte
gekomen zijn, als men tenminste nog luisteren wilde
naar de boodschap Gods, die ook in deze simpele naam
weerklonk. Die naam was een gedurige aanklacht.
Want die naam „Ikabod" betekentde eer is weg
De naam van Ikabod stelde de schande van de natie
ten toon
Hoe kwam deze moeder er toch toe, haar kind zo'n
naam te geven, waar de jongen zelf later toch ook
wel veel last van ondervonden moet hebbenhoe
zijn de mensen
Daartoe moeten we even iets naders weten van de
mentaliteit van het volk Israël in die dagen, en van
de gebeurtenissen, die er hadden plaats gegrepen.
Israël was in oorlog met de Filistijnen, de oude erf
vijand, en had tegen het vijandelijk leger een gevoelige
nederlaag geleden.
De leidslieden gingen er zich op bezinnen, waar de
oorzaak kon liggen van deze nederlaag, en zoals het
dikwijls gaat, ging het ook toen men zocht de oor
zaak niet bij zichzelf. De1 vraag werd zelfs geen ogen
blik overwogen,, of dit ook de straffende hand Gods
kon zijn vanwege de afval van het volk. Dit lag an
ders wel erg voor de hand, want een nederlaag tegen
de Filistijnen was vreemd. Immers God had Israël het
land ten erve toegewezen, en daarbij de belofte ge
daan, dat Hij de vijanden van voor hun aangezicht ver
drijven zoumits men bleef in de wegen des Heren!
De conclusie van deze nederlaag lag dus voor de
hand.
Evenwelmen zocht de oplossing in een heel
andere weg.
Zij waren nu wel verslagen, maar de Filistijnen
zouden nog eens wat anders zien Ze zouden in ver
sterkte colonne's terugkeren, niet zo dat ze meer man
schappen in het veld brachten, maar dat ze de ark Gods
meebrachten Ja, als ze dat eens deden Die ark had
den ze toch ook altijd nog, en dat ze daar nu niet
eerder aan gedacht hadden. Die ark had vroeger in
Israëls historie al eens wonderen gedaan, en stromen
waren er door gekliefd. Die ark was voor hun besef
zoiets als voor de Roomsen "het mirakel van Lourdes.
Een toverding, waar een magische kracht van uitging.
Let er wel op
Het was, bij hen nietde God van de ark
Maar zij zwoeren bij de ark van God
God was bijzaak en de ark hoofdzaak.
Ze hadden geen vertrouwen in God, maar in die
houten kist. Een soort afgoderij met de ark dus, of
anders in elk geval een verschrikkelijke veruitwendi-
ging, waarbij men aan de tekenen van Gods tegen
woordigheid (want dat was de ark) veel meer waarde
toekende dan aan de tegenwoordigheid Gods zelf.
De gevolgen konden natuurlijk niet uitblijven.
De tweede nederlaag werd zo mogelijk nog groter
dan de eerste. Israël werd niet alleen verslagen, maar
hun mooie ark, waar ze zo op vertrouwd hadden,
zoals sommige vliegeniers vertrouwen op hun maskot-
te's, werd genomen. God is blijkbaar zo vertoornd op
Israël, dat Hij zelfs niet meer duldt, dat het teken
van Zijn tegenwoordigheid nog langer onder dit volk
verblijf houdt. Hij gaat liever in ballingschap, dan nog
één dag langer te blijven. Hij laat zich liever door de
onwetende heidenen honen, dié de ark als trophee
meevoeren in Dagon's tempel, dan dat hij Zich door
Zijn eigen volk laat honen
De ark Gods weggevoerd
Een ongeluk komt zelden alleen.
Niet alleen de ark werd genomen, maar ook Pinehas
vond op het slagveld de dood. En toen Eli deze Jobs
tijding hoorde, viel hij achterover van z'n stoel en
stierf.
Toen deze drie rampen aan Pinehas' vrouw 'ter ore
kwamen, schonk zij ontijdig het leven aan een zoon, die
zij Ikabod noemde de eer is weg
Allermerkwaardigst is nu de wijze waarop de Schrift
ons dit meedeelt.
Let u eens op de volgorde, en u weet dan meteen
wat haar het meest heeft aangegrepen.
„Als deze de tijding hoorde, dat de ark Gods ge
nomen was, en haar schoonvader gestorven was, en
haar man, zo kromde zij zich en baarde, want haar
weeën overvielen haar."
„En zij noemde het jongsleen Ikabod, zeggende de
eer is weggevoerd uit Israël, omdat de ark Gods ge
vankelijk weggevoerd was, en om haar schoonvaders
en haar mans wil" (1 Sam. 4: 19, 23).
Beide malen gaat dus de ark Gods voorop
Natuurlijk heeft ook het verdriet om het verlies van
haar man en haar schoonvader haar diep geschokt.
Het zóu onnatuurlijk en bovenmenselijk geweest zijn,
als dat niet het geval was.
Maar bovenaan in haar denken stond de ark Gods
Eerst de heiligheden des Heren.
Dan haar schoonvader, want al was Eli slap, hij
was toch een gelovig man, en bij hem vond ze altijd
nog wel enige aanspraak.
Eindelijk haar man.
Ze heeft het natuurlijk wel vreselijk gevonden, dat
haar man stierf. Vooral dat hij zó wegstierf, midden
in z'n goddeloosheid. Maar een innig en gelukkig
huwelijksleven kan dit nooit geweest zijn. Men kan
dat zichzelf en anderen wel wijs maken, maar dat
bestaat niet. Als een gelovige met een ongelovige ge
huwd is, is dat voor de eerste geen leven. Als u dus
hoort zeggen och ja, het gaat best, over die dingen
praten we maar niet, en we krijgen er geen ruzie over,
dan bewijst dit alleen maar, dat het geloof bij geen
van beiden leeft.
Pinehas' vrouw heeft er wel terdege last van gehad.
Als het sterven van haar eigen man pas als derde
genoemd wordt na de ark en na Eli, dan spreekt dit
boekdelen. Het vertelt ons van veel stil verdriet. En
voor haar is het sterven alleen maar winst geweest.
Gelukkig een land, dat zulke vrouwen heeft, en
gelukkig de gezinnen, waar zulke moeders wonen.
Gelovige moeders, die er diep van doordrongen zijn,
dat de eer van een natie bestaat in de vreze des Heren,
en dat de eer is weggevoerd, zodra een volk van z'n
innige godsvrucht is beroofd. Want dat wilde deze
moeder natuurlijk zeggen. Zij treurde er nog meer om,
dat het godsvertrouwen weg was, dan dat de ark weg
was.
U weet, men zoekt de eer en de glorie van een volk
tegenwoordig in heel andere dingen.
Voor velen staat of valt de eer van een volk met
de grote mannen die het weet voort te brengen op
het gebied van staatkunde, wetenschap en sport. Voor
al de sport. Als een voetbalwedstrijd verloren wordt
of als een schaakkampioen z'n titel verliest, dan klaagt
menigeen Ikabodde eer is weg
Déze moeder heeft het beter gezien.
Zij heeft de glorie van haar volk niet gezocht in
de ijdele menseneer of in bijkomstige dingen, maar in
de vreze Gods, die het beginsel der wijsheid is.
Het zal later wel aan Ikabod verteld zijn, hoe zijn
moeder is heengegaan. En wellicht is dat een prikkel
voor hem geweest, om zijn vreugde niet te zoeken in
ijdele dingen, maar te belijden God is mijn eer.
Hieronder volgen de conclusies van de 2e Ooster-
beekse conferentie. Ik hoop de volgende week in de
gelegenheid te zijn, iets over deze conferentie te ver
tellen, en eniqe nadere toelichting te geven.
H. V.
De broeders van de „Gereformeerde Kerken" en van
de „Gereformeerde Kerken (onderhoudende art. 31
K.O.)", op een tweede-conferentie van 3 tot 5 Januari
1949 te Oosterbeek bijeen, om krachtens het ambt der
gelovigen voorbereidend werkzaam te zijn om de weg
tot elkander te vinden,
hebben onder gebed en met de hartelijke begeerte,
voor het Woord des Heren alleen te buigen, en met
de bereidheid, schuld te erkennen en te belijden over
wat niet naar het Woord des Heren was, met elkander
ernstig gesproken over de droeve gebeurtenissen, die
de kerkelijke scheiding hebben veroorzaakt.
Het is hun een behoefte thans aan de „enkele eerste
woorden" van de vorige conferentie enige woorden toe
te voegen, met de bede, dat de Here ze moge gebruiken
om het ambt der gelovigen te activeren, opdat mede
door dit ambt deze kerkelijke zaken in de kerkelijke
weg worden aanhangig gemaakt en alzo de hereniging
der kerken bevorderd worde.
Zij spreken als hun overtuiging uit,
I. dat de „Gereformeerde Kerken" in haar synoden
van 1942/43 ongetwijfeld de bedoeling hebben gehad,
de wacht te betrekken bij de waarheid Gods naar de
belijdenis, die ons van de vaderen is overgeleverd,
bijzonder met betrekking tot Gods souvereiniteit, de
krachtdadigheid der genade, de leer der verkiezing in
verband met de leer des verbonds, de volharding der.
heiligen en de rechte betekenis van de heilige Doop
II. dat afgewezen dient te worden zowel de ver-
uitwendiging van het verbond, o.a. uitkomend in een
puur voorwaardelijk achten van de verbondsbelofte,
als de vereniging van het verbond, die de verbonds
belofte laat opgaan in onvoorwaardelijke heilsverzeke-
ring
III. dat, ofschoon de „Gereformeerde Kerken" in
1942 met hun leerbeslissingen inzake het genadever-
bond bepaalde eenzijdigheden hebben willen afwijzen,
daarmede ook positieve uitspraken zijn gedaan, welke
naderhand in feite de confessionele onrust hebben ver
groot
IV. dat althans in de jaren 1943/'45 in officiële
stukken der synode zakelijk geleerd werd, dat de kin
deren der gemeente te houden zijn voor reeds weder
geboren, omdat de doop ook bij de kinderen de aan
vankelijk reeds vervulde belofte bezegelt
V. dat de „Gereformeerde Kerken" in 1946 uit
drukkelijk plaats hebben geboden aan het beschouwen
en behandelen der kinderen als zulken, die wederge
boren zijn of zullen worden
VI. dat die kerken alleen al uit dien hoofde be
horen uit te spreken, dat een ieder in de voorgaande
jaren uit die officiële stukken terecht tot de conclusie
kon komen, dat er te eng gebonden was, en dat dé'
weringen uit en schorsingen in het ambt, voorzover
zij veroorzaakt zijn door het voor de consciëntie niet
kunnen aanvaarden van die binding, ten onrechte zijn
geschied
VII. dat het voor het herstel van de confessionele
vrede voldoende moet worden geoordeeld, indien als
vrucht van onderling overleg der kerken, tot gerust
stelling der conscientiën, ter afsnijding van eenzijdig
heden uitdrukkelijk verwezen wordt naar bepaalde ge
deelten van onze gemeenschappelijke belijdenis, waar
mede alle vroeger gedane bijzondere uitspraken aan
gaande het genadeverbond zouden kunnen vervallen
VIII. dat er onderscheidene ambtsdragers, die
trouw waren aan de Gereformeerde belijdenis, uitslui
tend omdat zij zich om der consciëntie wil niet konden
conformeren aan de leeruitspraken, zonder dat er be
schuldiging van ketterij aanwezig was, als openbare
scheurmakers naar art. 79 K.O., werden geschorst r
terwijl daarnaast de kerkelijke gemeenschap werd on
dermijnd door de wijze, waarop vele bezwaarden agi
tatie hebben gevoerd