in de Bijbel
Uitgave van de Gereformeerde Kerken in Zeeland vrijdag 24 dec. 1948
De Moeder van Sisera.
KERSTFEEST EN
MILITAIRE ACTIE
ZEEUWSE KERKBODE
VIERDE JAARGANG No. 26
Abonnementsprijs2,50 per
halfjaar (bij vooruitbetaling)
Afzonderlijke nummers 10 cent
Advertentiën 20 cent per regel
HoofdredacteurDs H. Veldkamp, Langevielesingel 68, Middelburg, Telefoon 2047
Redacteuren: Ds P. de Bruyn, Ds D. J. Couvée, Ds S. Greving, Drs C. Stam.
DrukkersLittooij Olthoff, Spanjaardstraat 47, Middelburg, Telefoon 2438, Giro 42280
Berichten en opgaven Predik
beurten, tot Dinsdagsmorgens
te zenden aan de drukkers
Littooij Olthoff, Middelburg
Het is de Bijbel nooit te doen om dramatisch effect,
maar om openbaring van de waarheid. Niettemin (of
juist daaróm) is dit Boek der waarheid ook Boek van
schoonheid, en telkens weer worden wij in compositie,
taal en stijl van de Bijbel getroffen door de meest ver
rassende combinatie's en tegenstellingen.
Zo kan het niemand die het „lied van Debora" aan
dachtig leest, ontgaan zijn, dat in dit gedicht twee
„moeders" worden uitgebeeld, die wel de grootste
contrasten vormen, welke ooit hebben bestaan.
Het is de „moeder in Israël".
En de moeder buiten Israël.
Aan het slot van haar lied heeft Debora, de moeder
in Israël ook gezongen van een andere moeder, een
Kanaanietische, de moeder van Sisera. Is Debora het
toonbeeld van rustige kracht, déze moeder zonder
naam is enkel onrustige bewogenheid.
Zo beheerst Debora is, zo onbeheerst is zij. Van de
blijdschap der gelovige moeder heeft deze ongelovige
moeder nooit iets gekend, en in tegenstelling met de
ru"tige gang van Debora zien we haar als een riet
van de wind ginds en weder bewogen, troosteloos in
haar diepe smart.
Van de moeder van Sisera zingt de moeder in Is
raël in haar lied aldus
„Uit het venster zag zij uit en riep luide
„de moeder van Sisera, voor het traliewerk
„waarom toch talmt zijn wagen te komen
„Waarom blijft het geratel zijner wagenen uit
„De wijsten onder haar edelvrouwen antwoordden
„(doch zij herhaalde bij zichzelve haar woorden):
„Zouden zij geen buit vinden en verdelen
„één deerne of een paar voor iedere man
„buit van gekleurde gewaden voor Sisera,
„buit van gekleurde gewaden, bont bewerkt
„een stel bonte borduursels voor zijn hals als buit
„Alzo zullen omkomen allen die u tegenstaan, Here,
„Maar die Hem liefhebben zijn als de zon, opgaande
in haar kracht".
Men herinnert zich de situatie.
Een beslissende slag was geleverd tussen het leger
der Israëlieten onder aanvoering van Barak, en het
leger der Kanaanieten onder bevel van Sisera.
De strijd was door Barak gewonnen, en ternauwer
nood had Sisera weten te ontvluchten, maar deze
vlucht werd hem noodlottig, want het was Jaël, de
vrouw van Heber, de Keniet, die hem in haar tent
de slaap doorboorde.
Zo is deze krijgsman smadelijk gevallen.
Doch intussen is van deze debacle van Jabins leger
en het roemloos einde van de genraal in het hoofd
kwartier te Haroseth niets bekend. Daar droomt men
nog van de overwinning. Er was niemand die zich een
mogelijke nederlaag ook maar ingedacht had. Wat' zou
dat handjevol Israëlieten tegen het goedgeoefende en
welgewapende leger van Sisera Men rekende daar
met getallen en niet met God. Daarom was in Haro
seth reeds alles in orde" gebracht voor de triumfantelijke
intocht der overwinnaars.
En het is op dit spannend moment, dat het lied van
Debora ons verplaatst, in de zoëven aangehaalde ver
zen.
Het algemeen optimisme heeft de moeder van Sisera
onmogelijk kunnen delen en met de luchtige lach der
hofdames heeft zij niet kunnen instemmen.
Daar is zij moeder voor.
Het moederhart is zo spoedig bezorgd, en wordt
zo dikwijls besprongen door bange voorgevoelens.
Wij kunnen dat zo goed verstaan
Moeders die haar zonen in Indië hebben, zullen dat
wel het allerbest kunnen verstaan.
Daar is haar jongen aan het front, en alle berich
ten blijven uit. De ene dag na de andere gaat voorbij,
en alles blijft angstig stil. Sisera's moeder begrijpt er
niets meer van. Er had nu toch allang bericht moeten
zijn Zou er dan tóch iets niet in orde wezen Haar
angst en onrust groeien bij het uur. Het is haar on
mogelijk langer rustig te blijven zitten. Herhaaldelijk
loopt ze naar het tralievenster om uit te zien. Ze houdt
de hand boven de - ogen, maar ziet niets. Ze luistert
scherp, maar hoort niets. Geen wagengeratel noch
trompetgeschal. En voortdurend wentelden de vragen
in haar hoofd om en om
Waarom blijft het geratel zijner wagenen uit T
Waarom toch talmt zijn wagen te komen
O, wat kan het stormen in het moederhart
Mensen zijn meestal moeilijke vertroosters.
Vooral wanneer deze mensen hofdames zijn, gewend
aan de luchtige levenstoon in een wuft paleis. De
„troost" die zij te bieden hebben is wel zeer schraal
en oppervlakkig.
Best mogelijk, dat ze zelf niet eens geloof gehecht
hebben aan haar schrale troostwoorden, maar ja, je
moet toch wat zeggen als je aldoor maar kijken moet
in de angst-ogen van 'n moeder.
Ja, je móét toch wat zeggen.
Er zijn weinig mensen die bevroeden, dat de beste
troost soms kan bestaap in niets te zeggen.
Wat zeggen de „wijsten der edelvrouwen" dan
(Stel u voor de wijsten wat moeten de anderen
dan wel geleuterd hebben
Zij wijzen Sisera's moeder er op, dat ze niet al te
ongeduldig moet zijn. Voor haar bezorgdheid is voor
alsnog geen enkele reden. Zij moet wel bedenken, dat
Sisera nog nauwelijks thuis had kunnen zijn. Heeft
Sisera's moeder er wel aan gedacht, dat er zich een
oponthoud heeft kunnen voordoen Nee, daar heeft
zij stellig niet aan gedacht. Maar daar moet ze nu
eens aan denken, en dan zullen haar ogen wel weer
gaan lachen Want dat „oponthoud" heeft geen ern
stige, maar een zeer verheugende oorzaak. De mannen
moeten toch de buit opsporen en verdelen Moedertje
moet nu zelf maar eens. zeggen, of dit niet veel tijd
vergt. Zo'n ontzaglijke rijke buit als er wel moet zijn.
Al die vrouwen die gevangen genomen zijn, en die nu
eerlijk verdeeld moeten worden over de mannen, zodat
elke strijder z'n concubine mee naar huis krijgt. En
dan al die gekleurde en geborduurde gewaden, waaruit
ieder z'n keus moet doen. Dat was toch geen kleinig
heid. Wat een organisatie zat daarachter. Kom, moe
der, 't hoofd omhoog, 't Komt allemaal prachtig in
orde, dat kunt u gerust aan uw zoon overlaten Dat
was ook geen klein kind Nee, laat die Sisera maar
lopen. Die valt niet in zeven sloten tegelijk Moeder
moet nu maar niet langer zo ongeduldig en onrustig
wezen. En laten we nu maar weer naar beneden gaan!
Maar zó gemakkelijk laten zich de bange zorgen
en angstige voorgevoelens niet uit een moederhart
verdrijven.
Sisera's moeder is er althans niet door „getroost".
Als wij de Statenvertaling lezen, krijgen we de in
druk van wél. Als we daar lezen
„De wijsten harer staatsvrouwen antwoordden
„ook beantwoordde zij haar redenen aan zichzelve:
„zouden zij de buit niet vinden
dan schijnt het, dat Sisera's moeder deze drogredenen
nog zo onaannemelijk niet vindt.
Maar een betere vertaling leest
„De wijsten onder haar edelvrouwen antwoordden
„(doch zij herhaalde bij zichzelve haar woorden)"
en dit is zowel taalkundig als zielkundig juister.
Terwijl de hofdames honderd uit praten en het ene
argument na het andere naar voren brengen, herhaalt
de angstige moeder maar aldoor haar eigen woorden.
Zij luistert nauwelijks naar wat de dames zeggen. Ze
staart maar voor zich uit. En ze fluistert alsmaar ang
stig
„Waarom toch talmt zijn wagen te komen
Waarom blijft het geratel zijner wagenen uit
Waarom
Altijd maar datwaarom
Daar heeft Sisera's moeder geen antwoord op. Ze
raakt in haar „waarom's" verward. Ze zinkt als in een
bodemloze put. Ze heeft geen uitzicht en geen houvast.
Arme moeder
Wie als de moeder van Sisera, een moeder buiten
Israël is, en dus zonder het geloof in Israëls God,
staat voor dit dilemma óf meegesleurd te worden in
de wielende wenteling der waaroms en vraagtekens óf
zich te laten foppen door ijle fanta'sieën van mooie
vrouwen en mooie kleren. Dat was al wat de wijsten
en de wijsten nog wel „van de hofdames konden be
denken. Daar cirkelden haar zwoele gedachten om heen.
Daar leefden ze bij. Hoger vlucht kenden haar fan
tasieën nietWat een arme (en bedorven) wereld
was dat toch eigenlijk. Daar moest ze maar aan
denken, wat het vlees kon strelen, en wat het lichaam
kon opsieren, en dan zouden de tranen wel weer weg
gelachen worden Zó „troost" zich de wereld buiten
God. En zo dartelt een doodarme wereld voort, zonder
dat toch eigenlijk de diepste onrust verdwijnt, getuige
Sisera's moeder, want het hart, ook het moederhart,
vindt geen rust vóórdat het rust in God.
En als dit leven moegedanst en moegeschreid ten
einde loopt, dan gaat het profetische woord van de
„moeder in Israël" in vervulling
Alzo zullen omkomen allen die U tegenstaan, o Heer
Maar die Hem liefhebben zijn als de zon, opgaande
in haar kracht.
Dat is de vaste troost voor alle moeders in Israël
Ik zou niet graag willen beweren, dat Christen
moeders, gelovige moeders, die haar toevlucht onder
de vleugelen van Israëls God hebben gezocht, nooit
bezorgd zijn, en nooit onrust kennen.
Er zullen vooral in déze dagen véél onrustige moe
ders zijn.
Is het te verwonderen
Ik beweer evenmin, dat alle gelovigen op hun
„waarom" zomaar een antwoord krijgen, want God
is wel een God van veel verlossingen, maar niet van
veel oplossingen.
Maar wat ik wél durf zeggen is ditten eerste, dat
het geloof zich natuurlijk niet laat afschepen met die
flauwe praatjes van de „wijze" dame, maar dan ten
tweede, dat het geloof in z'n angstige vragen nooit
doodloopt.
Ook niet -als het ergste gebeuren moet.
Ook niet, als een moeder haar kind, haar jongen
verliezen moet.
„Die Hem liefhebben zullen zijn als de zon,
opgaande in haar kracht".
Wij spreken dan van een ondergaan, een begraven
worden in het stof, maar de Schrift getuigt van een
opgaande zon.
De dood is een doorgang tot het eeuwige leven.
Wij verlustigen ons dan niet in een terugkerende
held, getooid met bonte borduursels voor zijn hals als
buit, maar wij zingen stil van het schone kleed der
gerechtigheid, dat Christus al Zijn verloste zondaars
omhangen zal, een kleed niet door óns verworven als
buit, maar door Christus verover'd in Zijn felle strijd
tegen duivel en dood.
Die buit van 't overwonnen land
Valt zelfs de moeders in de hand
Schoon niet mee uitgetogen.
H. V.
Als wij aan het Kerstfeest denken, dan denken we
ook terstond aan „vrede op aarde". Maar dan komen
we direct in de knoei, omdat er ik mag wel zeggen nog
nooit een Kerstfeest gevierd is, dat er wél „vrede op
aarde" was. In de een of andere hoek van de wereld
is er altijd wel oorlog of revolutie. Zo ook nu weer.
Niet alleen in China, maar ook in Indië. Hoe het zijn
zal als u dit schrijven onder ogen krijgt, weet ik niet,
want we leven razend snel tegenwoordig, maar nu ik
dit schrijf, is de militaire actie in Indië in volle gang.
En dat treft ons pijnlijk, zo vlak voor en misschien
tijdens de Kerstdagen. Daar schrijnt iets. Kerstfeest
zou naar onze mening militaire actie moeten uitsluiten,
of anders de militaire actie het Kerstfeest. Bij de her
denking van Christus' geboorte passen geen legers.
In Bethlehem verschenen wél legers een menigte der
hemelse heirlegers, maar deze soldaten waren volstrekt
ongevaarlijk. Het waren zingende soldaten.
Het is aan ons Christenen menigmaal verweten, en
het zal ons van zekere zijde ook dezer dagen wel weer
verweten worden, dat wij met onze Kerstboodschap
toch maar lelijk in de knoop zitten. Men zal smalen
op „20 eeuwen Christendom" dat nog nooit de be
loofde vr^de gebracht heeft, efi men zal ons beschul
digen van huichelarij, dat we enerzijds vroom praten
van „vrede op aarde", maar het anderzijds niet slechts
toestaan, maar toejuichen ook, dat de legers in Indië
in beweging kwamen.
Wat zullen we daarop zeggen
Ik heb het eerlijk gezegd altijd zo iets als een uit
vlucht gevonden, als men deze verwijten aan het adres
der „Christenen" aldus beantwoordt, dat men zegt
kijk eens, beste mensen, jullie begrijpt er niets van.
Die „vrede op aarde" heeft niets te maken met de
vrede tussen de volken, maar ziet alleen op de inner
lijke vrede des harten. De mens leeft in oorlog met
God, en aan die oorlog maakt nu de Here Jezus een
einde. Daarom zongen de engelen van „vrede".