Jeugdrubriek
Axelaria
De 31e October draagt voor ons de herinnering aan
de gebeurtenis, waaruit het conflict met Rome zich
heeft ontwikkeld. Luther, beide monnik en geleerde,
vond in de aflaathandel de directe aanleiding tot het
aanslaan van Se 95 stellingen. Hij zelf, zomin als
Rome, konden in het minst overzien, waartoe dit eerste
optreden zou leiden. Als een getrouw zoon der kerk,
met zijn rondborstige, waarheidlievende natuur, ver
keerde hij nog geruime tijd in de mening, dat de Paus
bewogen zou worden tot ingrijpen. Toen echter de
werkelijkheid hem al meer duidelijk werd, en verder
Schriftonderzoek hem uitwees, dat hij niet anders
mocht dan protesteren tegen de verwording der kerk,
is de breuk openlijk geworden. En, Luther werd het
instrument, waardoor God de reformatie der kerk liet
komen.
Ruim 4 eeuwen hebben de opeenvolgende geslachten
de zegen ondervonden van de greep van Luther, straks
gevolgd door een Calvijn, waardoor het Woord weer
de ereplaats kreeg in de kerk. Dat' moet" de geest en
de bedoeling van het Protestantisme blijvenhet
Woord Gods horen, en uit het Woord leren,«hoe het
leven als' gave Gode moet worden gewijd.
Het is wel zeer te bejammeren, dat het Protestantse
leven in zo grote gescheidenheid is gekomen. Dit doet
ernstige schade aan de grote taak, die het Protestan
tisme zich ziet opgelegd. Het ware te wensen, dat die
kerkelijke kringen, die haar kracht in hoofdzaak inzet
ten tot onderlinge strijd, zich liever bewust waren, dat
in onze dagen de protestantse belangen in meer dan
één opzicht meL zorg kunnen vervullen. Niet alleen
door de ontwikkeling van het ongeloof, en van allerlei
idealisme. Maar, evenzeer door dé activiteit, welke
van Rome uitgaat.
Vanzelf mag Rome op onze bodem, waar voor de
vrijheid goed en bloed geofferd werd, zich ook vrij
ontwikkelen. Vergete niemand, dat in de strijd tegen
het Nationaal-Socialisme ook van R.K. zijde offers
gebracht zijn, en dat ook Rome wel degelijk ziet het
gevaar van demonistische stelsels.
Dat neemt echter niet weg, dat wij het oog niet
mogen sluiten voor de invloed, welke van Rooms-
Katholieke zijde wordt uitgeoefend.
De vorige week hield de onlangs benoemde Hoog
leraar te Nijmegen, Dr W. H. v. d. Pol, zijn inaugurale
oratie, bij de aanvaarding van zijn ambt. Hij was
voorheen Protestant, is tot het Rooms-Katholicisme
overgegaan, en heeft nu de speciale taak om in Nij
megen over het Protestantisme onderwijs te geven.
Rome maakt ernstig studie van het Protestantisme.
Daar verschijnen werken over Kuyper, Calvijn, die
er blijk van geven, hoezeer R.K. geleerden zich in
werken in de structuur van het reformatorisch denken.
De rede van'Prof. v. d. Pol getuigt er van, dat zijn
optreden van grote invloed zal wezen. Hij heeft het
verschil tussen Rooms Katholicisme en Protestantisme
getypeerd als een verschil in opvatting over de Open
baring. Voor de gelovige Protestant is de Woord
openbaring het beslissende puntterwijl Rome kent
de werkelijkheidsopenbaring, rijker en heerlijker, dan
het Protestantisme dit ziet.
Begrijpen wij deze Hoogleraar goed, dan is het zijn
bedoeling, om duidelijk te maken, dat Rome verder
is dan het Protestantisme, en dat dit laatste komen
moet, waar Rome nu al zóveel eeuwen staat. Zij heeft
de werkelijkheid van de Christus in haar eredienst en
Sacrament, Christus, Die eens gestalte aannam in het
vlees, doet dat nu in de kerk. Daarom daalt er hoger,
bovennatuurlijk leven in dit aardse leven, vooral door
de Sacramentsdienst. -
De Reformatorische gedachte heeft „slechts" het
Woord maar, Rome heeft de werkelijkheid van de
Christus, 'en de reëele gemeenschap met Christus. Ja,
zij heeft, wat de Reformatie in de weg van het Woord
tenslotte wil bereiken. De klem van dit betoog, en het
doel van deze arbeid, zal ongetwijfeld moeten zijn,
een aandringen op het Protestantisme, opdat het staan
zal, waar het door het Woord wil komen.
Dat hier een'geweldige greep naar het Protestantse
leven gedaan wordt, zal niemand ontkennen. Het roept
allen, die uit de geest der Reformatie willen leven, tot
een bewust zich indenken, wat of ons positief belijden
is, en welke geestelijke werkelijkheid wij hebben, waar
in wij wezenlijk rijker zijn dan Rome met haar sacrale
cultuur.
Prof. Berkouwer schreef in Trouw een meditatie
over Nijmegen, waarin hij daarover betekenisvolle din
gen zegt. Het gaat er om, tegenover de dualistische
opvatting van natuur en genade bij Rome, dat wij het>
kernpunt zien in de tegenstelling zonde en genade.
Geloven, dat is maar niet het aanvaarden van vast
gestelde formules, maar een werkelijk leven uit de ge
nade Gods, die ons zondig leven verzoend heeft. In
dit werkelijk leven in de gemeenschap met de Here
ligt de rijkdom van het kindschap Gods. Deze geeste
lijke waarde bepaalt de houding van de Christen in
deze wereld. Zijn leven wordt een erkenning van het
recht Gods op alles. Want de aarde is des Heren.
Daarom moet God in dit leven gediend worden. De
Christelijke levensgedachte bestaat uit de erkenning
van het eigendomsrecht des Heren, waaruit een andere
levenshouding voortvloeit dan bij degenen, die aan de
feitelijke zin-der Openbaring voorbijgaan.
Dit zijn in Gereformeerde levenskring waarlijk geen
„nieuwe" opmerkingen. Toch is het nodig, dat dit on
der ons uitgeroepen en geleerd wordt. Want, er zou
een geslacht kunnen komen, dat deze visie op de din
gen kwijt raakt.
Het is de niet onbedenkelijke invloed van Karl Barth,
die hieraan schade toebrengt. Dat heeft de doorbraak
gedachte geleerd, en dat bewijst ook heden ten dage
het schermen met- het woord „Apostolaat".
Wie in de Waagschaal Jcennis nam van een artikel
van Ds W. Barnard tegen de N.C.R.V., die heeft
daarin dingen gelezen, die pijn doen. Daar wordt toch
feitelijk in beweerd, dat, wie nog warm loopt voor een
christelijke cultuur, die grijpt terug naar een phase
uit het jongst verledèn, die voorbij is. Dat kan niet
meer aan de orde komen volgens de schrijver. En wie
er toch voor opstaat, die is een traditioneel mens. Hij
noemt dat dan „slechts rooms". Bij hem is de anti
these gedachte voorgesteld als een angstcomplex. Angst
voor het opdringend demonisme doet in radeloosheid
roepen om organisatie en om beginselen. Daartegen
over voert hij het pleidooi voor het geloof in den
Heer, Die de demonen overwonnen heeft, Die leeft en
regeert en gebiedendrbelovend spreekt, Die raad zal
schaffen.
Ik waag het te betwijfelen, of de schrijver zelf eigen
lijk wel goéd begrijpt, wat hij met al deze woorden
wil. Maar, dat het alles tezamen één wei-overlegde
aanval is op elke gedachte en practijk van Christelijke
organisatie, blijkt uit heel zijn artikel. Het spijt ons,
dit te moeten schrijven. Maar, als dit het nieuwe geluid
is in de Herv. Kerk, dan houden we ons hart vast.
De schrijver, die zo te velde trekt tegen „Christe
lijk", mag zich toch ook wel eens afvragen, of hij niet
op deze wijze een dienst bewijst aan „de geest", voor
wie elk Christelijk optreden een ergernis is.
Deze geestelijke verwarring, gelijktijdig met het ge
luid, dat vanuit Rorpe gehoord wordt, roept in dub
bele zin tot ontwaken.
Er worde gebeden en gearbeid, dat er bezieling
kome voor de dienst van het koninkrijk in dit leven.
Apostolaat, in de zin der Apostolische boodschap ge
nomen, dringt met het getuigenis dit leven binnen, om
het op te eisen voor de Here Niet tot vals separa
tisme, maar wél tot herkerstening, en tot een brengen
van dit leven aan de voeten des Heren, moet alle
waarachtige dienst des Woords leiden. In dit opzicht
bevat de herinnering aan de Reformatie een roeping,
die tot allen komt. En er mag waarlijk wel ernstig
gezocht worden, dat wij bezig gevonden worden, met
onze kracht, met ons hoofd, vooral met ons hart, in
de wijngaard des Heren, als levende uit de werkelijk
heid van Gods genade.
G.
C. St.
$ij alle verschil eert eis!
Ter afwisseling onderbraken wij voor 'n keer ons
vertoog over de preek.
Herinneren we kort aan onze voorlopige slotsom
achter de vraagde preek lezen öf uit het hoofd
houden, gaat de hoofdzaak schuil. Want, waarop het
aankomt, lijkt mij, dat op de kansel uit het hart wordt
gesproken Dit kan cok, al léést men z'n preek, mits
het hart reeds ruim deel had aan de voorbereiding.
Wanneer ik terugdenk aan mijn jeugd, dan meen
ik persoonlijk het meest te hebben genoten van twee
onmiskenbare lezers.
De één was de Hervormde predikant Wagenaar.
'n Groot gehoor trok hij niet. In de nu verwoeste, acht
hoekig^ Zuiderkerk te Rotterdam* bleven alle acht
gaanderijen leeg. Hij schépte als 't v%re eerst met z'n
ogen 'n volzin van '.t papier, om daarna de schoon
gekozen woorden voor te dragen. Hij zag daarbij zijn
klein gehoor beneden zich zelden aan. Meest hief hij
het hoofd juist naar de lege gaanderij .Alsof hij zo
'dacht ik tot onzichtbare engelen sprak. Meeslepend
was het allerminst. Alleen wanneer men van zekere
zijde hem bijvoorbeeld had verweten, dat hij niet
genöég liet uitkomen, dat er met een mens iets „ge
beuren" moest, dan kon hij wel eens op de man af
het woord naar omlaag richten. In de regel echter
droeg hij sterk gebonden aan het eenmaal gestyieerde,
zijn preek voor, zelf zichtbaar mee genietend van de
uitgesproken gedachte en van de schoonheid onzer
Nederlandse taal. Hij was er zelf bijHij was er hele
maal in
Hier móet even worden erkend, dat wie leest, ge
vaar loopt door de arbeid zijner ogen, er uit te raken.
Zijn gehoor komt er dan vanzelf helemaal niet in.
Is bovendien de rede aan gedachten niet erg rijk of
fris, Han moet deze slecht-voorgedragen, magere kost
zelfs de welwillendste luisteraar gaan vervelen. Het
lezen blijft 'n gevaar, dat het contact van hart tot
hart niet ontvlamt. Vandaar, dat ik zeer wel begrijp,
dat onlangs' een jonge doctor theologiae onder zijn
proefschriftstellingen de éis verdedigde, dat altijd uit
het hoofd moet worden gesproken.
.Doch deze theoretisch juiste eis stapt langs de prak
tijk, miskent de werkelijkheid. Hij onderstelt in te velen
de onmisbare gave. Bij de verdediging van deze eis,
werd het schrijven en memoriseren van immers twee
preken per week, wel wat gemakkelijk voorgesteld.
Menig jong predikant is Zaterdagsavonds met één
van zijn twee preken niet eens geheel gereed. Niet,
omdat hij er die week de hand mee heeft gelicht.
Maar omdat hij met -tekstkeus, met het raadplegen
van tenminste drie commentaren, met de uit die
bepaalde tekst volgende toepassing juist zoveel ernst
maakt. De gladde tong, of de lichtvaardige werker
slaat er zich wel doorheen". De serieuze werker ech
ter voelt zich in steeds groter nood, naarmate het
zware ogenblik nadert, dat hij in naam van God iets
goeds, iets zékers, iets troostends, iets vermanends
zeggen moet tot lieden, die vaak wijzer zijn dan hij
zelf, soms meer weten dan hij zelf of omgekeerd zó
weinig kennis bezitten, dat hij niet goed weet hoe de
zware stof -te maken tot iets licht verteerbaars. Hij
mag niet altijd melkspijs toedienen. En hij mag de
eenvoudigsten en vooral niet het groot getal kinderen
negéren, terwille van énkele intellectuelen, die hem
dan misschien om zijn diepgang of geleerdheid prijzen.
Wéé de prediker, die zelfs.kans ziet om de klaarheid
van een bijbelwoord zoek te maken in een duister
woordenspel, dat de ongeletterde slechts verschrikt en
verwart, en hoogstens de borst van hén doet zwellen,
die menen de vlucht tot boven de wolken te hebben
kunnen volgen. Zij danken God, dat Hij 't hün, wijzen
en verstandigen, geopenbaard heeft. Hoé verraadt
sommiger diep-gang ordinaire hoog-moed.
t
Gelet dus reeds op de tijd nodig tot voorbereiding,
méér nog gelet op het niet algemeen bezit der hier
voor noodzakelijke talenten, acht ik de eis dat ieder
predikant uit het hoofd zal prekenonbillijk, met het
oog op mislukking zelfs dood-gevaarlijk.
Als student heb ik eèn dominee gehoord, die ken
nelijk uit plichtsbesef zich geroepen achtte niet van
't blad te spreken. Zijn woordenvoorraad was evenwel
zó gering, dat de gemeente wel uiterst gespannen toe
luisterde. Maar het was angst, meelijden met de tob
bende man, wiens ernst hem 'n pad had opgedreven,
waarop hij telkens dreigde te struikelen.
Er zijn anderen, wien 't aap zoetvloeiende woorden
nóóit ontbreekt. Maar 't doet mij niets. Het is fabrieks
werk. De moderne machine levert per uur, per minuut
zóveel blikken dozen, zóveel sigaretten, spuit hele
stralen ulevellen uit, elk even glad, verpakt en al.
De pianola, de gramofoon, de radioGeef mij toch
liever werk, waarin ik de hand herken van een bege
nadigd mens, de stem, waarin een hart natrilt. De
soms falende mens js mij liever dan het harteloos nooit
falende mechaniek. Ik mis in de gladde, nooit-aarze-
lende spreker 't rythme van de voor God bevende
ziel. Soms blijkt een stamelaar als Otto Funcke, die
hakkelde, meer profeet dan 't vrijmoedig woordenspel
dat als Woordverkondiging wordt uitgegeven.
Het behoeft ook niet zo glad te gaan.
Daarbij denk ik aan de tweede rasechte lezer, die
mij in mijn jeugd 't meest heeft gegeven.
Dat was de andere Rotterdamse dominee, ditmaal
een Gereformeerde, Ds C. B. Bavinck.
Hij las. Hij las eigenlijk te erg. Hij had een kraak-
stem, die ver van schoon was. Hij maakte gebaren,
die irriteerden man, leg nou die hand met die zak-
doekprop eindelijk eens neer
Maar wat hij las
En hoé hij las
Ondanks dat de toon niet erg variëerde, hij zat
er in Hij bracht het ons nabij, zijn hart dat Gods
hart wou vertolken. Ten spijt van alles luisterde men.
Ging men verslagen of bemoedigd heen. Gezegend wie
zó spreekt
Eigenlijk is het dus iets, dat niet kan worden ge
leerd.
Men heeft het, of men heeft het niet.
•Eerder moet iets, moet veel worden afgeleerd.
Opdat het leven zelf doorbreke.
Zei niet reeds Bourdaloue, de grote Roomse hof
prediker van Lodewijk XIV Pour bien parler il faut
bien vivre Om goed te spreken moet men goed leven!
Inderdaadalleen het leven uit God doet lezend
of uit het hoofd sprekend, meer dan het eigen hart,
Gods hart getuigen.
Dat is bij alle verschil van aanleg of talent de voor
allen geldende eis.
D. J. C.
TjomineeS" JYioeilijkheden
In het de vorige week genoemde ingezonden stuk
wordt ook gesproken over dominé's op een voetstuk.
Nu geloof ik niet, dat die er in onze tijd nog zoveel
zijn. Ofschoon er iéts toch wel yan is overgebleven.
De schuld daarvan lag echter minder bij de dominé's
zelf, al wel bij de gemeenteleden.
't Was in de tijd toen de predikant persé nog in
't zwart moest gaan, ook door de week liefst nog
met de kachelpijp op. Hij moest zich in alles onder
scheiden van een normaal mens. In zijn kleding, ook
in zijn gang. Stel je -voor dat zo'n kachelpijpmens op
een holletje door de straat liep, of met een gangetje
van 20 K.M., zijn zwarte staarten 'aan zich aan zwe
ven, zich op de fiets door zijn „wijngaard" spoedde.
Hij moest ook een aparte stem hebben gedragen, zal
vend, ietwat zingend. Vooral op de preekstoel moest
die stem anders zijn dan van een gewoon mens. Er
waren er die 't er een heel eind in brachten
Als zo'n apart, half bovenaards mens, werd- hij ook
behandeld. Een soort halfgod, tot wie men niet- dan
met de meeste eerbied mocht naderen. Om wie heen
een zekere sfeer moest heersen. Stil, pas op, er gaat
een domfné voorbij
Dat alles is nu veranderd. Gelukkig Wij mogen
gewone mensen zijn. Ja, maar toch nog niet helemaal.
Een fantasie colbertje, een gewone stem, een vlugge
tred, een behporlijk gangetje op de fiets, dat alles gaat
nog. Maar toen ik in mijn vacantie, bij een gemeente-