Het is mij echter in hoofdzaak te doen om.de positieve uiteenzetting van Ds Bos. Steeds heb ik in de „vrijgemaakte" pers gebrek aan bewogen heid en droefheid over het conflict ontdekt. Ik moet dit oordeel eerlijk herroepen nu ik het vol gende lees van Ds Bos': „Wat moet er dan m.i. gebeuren? Ik geloof dat ,de zaak zeer eenvoudig is. De wil van onzen Meester is ons bekend. De weg waarlangs die wil gerealiseerd ifioet worden is alleen bepaald door Zijn Woord en Recht. En dat spreekt niet van „alleen schriftelijk", noch van „alleen mondeling". Voor Hem staande zeg ik: Wij hebben niets te eischen. Ook de gebonden kerken niet. Wat zij doen of laten laat ik voor haar verantwoor ding. Maar w ij hebben te gehoorzamen, d.i. wij moeten beginnen te luisteren naar wat Hij tot den Vader biddend, ons gebood. En nu gebleken is uit welke te veroordeelen motieven dan ook dat de door onze Synode voorgeslagen weg-om- contact-te-oefenen niet door de andere partij is aanvaard, nu zeg ikwat zal onze Synode die aanstaande is verhinderen thans een anderen weg te gaan, levendeuit het gebod, en blind zijnde voor de toekomst Of mag een Synode dit niet doen In dezen zou ik „de minste" willen zijn." En even verder „Geloof me, dat ik slechts één be geerte heb, n.l. Christus te gehoorzamen ook in de verhouding tot mijn broeders, en ondanks mijn vele gebreken. Deze brief aan U zou te lang wor den om mijn gedachten in dezen volledig uiteen te zetten. Maar ik beloof U, ik hoop hierop terug te komen D.V. in het volgende nummer, en ik zal in Gods kracht en levende uit het geloof U en al mijn broeders, de Kerken die ik zoo van harte lief heb, „dezen dienst" doen. Neen, ik zal Christus, dien ik mét heel mijn leven begeer te dienen, door Gods genade trachten gehoorzaam te zijn, den particulieren weg gaan, waarop U mij wijst en dien ik misschien reeds lang had moeten gaan. Ik zal me niet wenden tot Prof. Ridderbos persoonlijk, maar tot allen die nog luisteren willen naar de stem van den Meester, en ik hoop dat te doen, gedrongen door Zijn liefde en recht en waarheid, en publiek, zóó dat allen kunnen meewerken en meebidden met ge beden." Dit zijn gelovige woorden, en ik hoop, dat ze weerklank zullen vipden zowel in de eigen kring van Ds Bos als bij ons» Het zou een grote vreug de wezen als ,de hereniging een feit kon worden, maar zal dit „gesprek" vruchtbaar wezen, dan moet geen der „partijen" beginnen met op het standpunt te staan, dat ze voor 100% gelijk hebben. Wij ook nietEen van onze grootste gebreken is, dat we niet meer naar eikaars be zwaren kunnen luisteren. Gemakkelijk. In het „Gereformeerd Kerkblad voor Drenthe en Overijssel" schrijft Ds Vellenga over de peri kelen van een Redacteur om in de vacantie z'n kerkbode te vullen. Hij verklaart „Het is natuurlijk volstrekt geen kunst om een kerkblad vol te schrijven. Hij, die deze taak tot de zijne mag rekenen, kan er bijvoorbeeld eens over uitweiden wat hij zelf in zijn vacantie be leefde. Uiteraard moet hij niet over badgenoe- gens, heidegezichten of aanbevelenswaardige fietstochten gaan schrijven, hij moet in de sfeer van „het kerkelijke" blijven. Dat levert echter volstrekt geen moeite op. Hij kan vertellen hoe hij, als gewoon mens in de kerk zittende want de meeste kerkbodeschrijvers zitten nooit als ge wone mensen in de kerk zich gevoelde, de preek vond, gesticht werd en genoot. Dat is toch wel heel belangrijk nietwaar De lezers weten natuurlijk heel goed hoe een „gewoon mens" zich in de kerk gevoelt, de preek vindt, gesticht wotdt en genieten kan, want zij doen deze ervaringen elke week wel op. Maar desniettemin is het be langrijk ditzelfde, dat iedereen wel weet, eens te horen vertellen door iemand, die geen gewoon mens is en nu deze gewoonmenselijke dingen er vaart. Ook kan de schrijver ruime stof vinden in de lithurgische verscheidenheid, die er in de kerken heerst, alsof andere mensen nooit eens bij familie te logeren kwamen en dan elders ter kerk gingen en met het verschijnsel der versohei- denheid ook in aanraking kwamen. Of hij kan het eens hebben over „wat mij daar opviel" en dan de slapers, de gapers, de hoorders, de leegte of de yolte'der kerken, en nog duizend andere onderwerpen met welwillende of critische blik beschouwen. Kortom, het is volstrekt geen kunst een kerkbode vpl te schrijven." Derhalve volgt Ds Vellenga een andere weg, en schrijft een lang artikél waar niets in staat, behalve een beetje critiek op de al te gemakke lijke manier waarop anderen het doen. Gedachtig aan het spreekwoord, dat de critiek altijd nog wat gemakkelijker is dan de kunst, heeft Ds Vel lenga dus wel de allergemakkelijkste manier ge vonden. Hetgeen ik hem overigens allerminst kwalijk neem. Integendeel, hij heeft mij weer ge holpen voor dit nummer. H. V. DE OLYMPISCHE SPELEN. De laatste weken zijn vel$ hoofden en harten gevuld géweesfc met de Olympische spelen. Men kan daar natuurlijk allerlei kwaad van zeggen. Men kan beweren, dat dit puur heidense spelen zijn, en dat het toch eigenlijk wel verwonderlijk is, dat onze christelijke bladen, die steen en been plegen te klagen over gebrek aan plaatsruimte voor degelijke voorlichting, nu hun kolommen dagelijks vulden met uitgebreide .verslagen ^en foto's van het Olympisch tournoof. Men kan al verder klagen over de decadentie, dat „brood en spelen" nog alléén de interesse hebben van de massa. Marshall (Amerika) zorgt voor brood en Londen voor de spelen. Men kan bezorgd het hoofd schudden ovêr de krankzinnige mentaliteit, dat meer nog dan enige vorst of vorstin een athlete gehuldigd en vereerd wordt, die Vio seconde vlugger 200 m kan lopen dan een ander. En men kan spotten met de kolder van'het „Olympisch vuur", dat meer een twist vuur blijkt te zijn dan symbool van de verbroe dering der volken. Vier jaar na de laatste Olym pische spelen in Berlijn brak dé tweede wereld oorlog uit, en als er vóór de spelen in 1952 te Helsinki geen derde wereldoorlog is, dan is dat stellig niet te danken aan het „Olympisch vuur". Deze en dergelijke klachten over de Olympi sche spelen hebben recht van bestaan, maar het is de vraag, of we met deze veroordeling veel verder komen. Merkwaardig is, hoe de Schrift deze dingen aanpakt. De Olympische spelen zijn niet nieuw, maar ze bestonden reeds in de dagen van Paulus. Ook toen reeds kende men de stadions, waar 50 a 60.000 toeschouwers een plaats konden krijgen, en athleten streden om de erepalm., Als Paulus in 1 Cor. 9 zegt„weet gijlieden niet, dat die in de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat één de prijs ontvangt", en zelfs de „training" aan de orde stelt met zijn „en een iegelijk, die om prijs strijdt, onthoudt zich in alles, dezen doen wel dit opdat zij een verderfelijke kroon zouden ontvangen, maar wij een onverderfelijke", dan blijkt daaruit niet alleen dat Paulus de Olympische spelen heeft gekend, maar krijg ik uit de nauwkeurigheid der beelden zelfs de indruk, dat hij ze wel eens gezien heeft, en grote bekend heid er mee bij zijn hoorders onderstelt. Evenzoo wijst het bekende woord uit de Hebr. brief: „dewijl wij dan zulk een wolk van getuigen rondom ons hebben liggen, laat ons afleggen alle last en dé zonde, die ons lichtelijk omringt, en laat ons met volharding lopen de loopbaan die ons voorgesteld is" op deze Olympische spelen. Die „wolk der getuigen" stelt de tribune met de toeschouwers voor, de veteranen, de triumferende kerk in de hemel die gespannen de verrichtingen in de strijdende kerk volgt. Het merkwaardige, waarop ik boven doelde is nu dit, dat de Schrift zich niet verliest in nega tivisme, door allerlei kwade dingen te zeggen van die heidense heldenverering en lichaamscul tuur, maar dankbaar de gelegenheid aangrijpt, om er een treffend beeld aan te ontlenen. Paulus zegtkijk mensen, zo is óns leven nu precies. Je komt niet op slofjes in de hemel, maar het is een geweldige wedloop, en er moet ge vochten worden ten bloede toe, en getrdind %n nog eens getraind. Welk een teleurstelling moet het zijn voor een athleet als hij na serieuze oefe ning toch nog "^ordt uitgeschakeld. Ik heb ge lezen dat sommigen er half krankzinnig van zijn geworden. Maar wat een teleurstelling, om niet te zeggen ontgoocheling moet het dan niet zijn, „uitgeschakeld te worden" voor de eeuwigheid, en de onverderfelijke krans zich te zien ontgaan. Buitenste duisternis en eeuwig geween. En daar in kunnen we ons niet troosten met te wijzen op de meerdere kracht van de tegenstander, of op het feit, dat we „pech" hebben gehad. Het zal enkel en alleen te wijten zijn aan eigen schuld. H. V. We waren in een voorafgaand artikel bezig njet het vraagstuk van film en bioscoop. En maakten tóen al de opmerking, dat liever te zoeken is naar middelen van ontspanning en inspanning, waardoor de hevige film-begeerte allengs gaat afnemen. Er is een zekere behoefte naar aanschouwing. Een kind kijkt graag plaatjes, en t deze spreken tot hem. Als we groot geworden zijn, dan is dat bij de meesten nog niet zo bijster veel veranderd. Illustraties vinden gretig afname. Heeft ook de spreker op prediker, die schilderen kan, niet veel voor boven een ander, die deze penseelgave mist Zelfs als we ons tot „luisteren" gezet hebben (en niet tot „kijken''), dan willen we het nog graag zó horen, dat het tot onze verbeelding spreekt. Zeg dus maar gerust,'dat we het beeld niet missen kunnen. En dat we dan ook niet de drang, om het beeld te zien, zonder pardon moeten wijzen buiten de deurals uitgesproken boos. Want, dat gaat té ver, en omdat het hoogst onbillijk is, spreekt het niet tot de consciëntie. Met name van onze jongeren. Misschien dat zij daarom het afwerefid gebaar in de richting van de bioscoop moeilijk verdragen konden, of er een beetje prikkelbaar onder werden, wijl zij daarin meenden te horen een stem, die geen rekening hield ..met de werkelijkheid. Nee, dat willen kijken naar beelden uit het leven' is op zichzelf helemaal niet verwerpelijk. En derhalve ook niet de poging, om elkaar zulke levensprentjes voor te zetten, die alleszins bezienswaardig zijn. Als „stelling" zal deze regel wel niet sterk aange vochten worden. Maar, om het nu practisch te ver werkelijken Als dat niet zo moeilijk was, dan zou het hele „filmgeval" denkelijk wel een oplossing ge vonden hebben. 't Is echter de vj^ag, of een verantwoorde produc tie op dit gebied binnen de grenzen van het bereik bare valt. Ja, als Als de ernstige drang tot degelijke en gezonde volksontwikkeling de toon aangaf, als het sensationele en minderwaardige algemeen werd verworpen, enz. Maar, wie zijn ogen niet sluit voor de werkelijkheid, die weet beter. En, die ziet ook de moeilijkheid, zo niet de onmogelijkheid, dat hier van christelijke zijde verandering kan worden gebracht. Echter, daarmee behoeft nog niet elke mogelijkheid ons benomen te worden. Het levende beeld op het doek is toch ook eerst het gespeelde tafereel. En, is nu op dat terrein niet iets te bereiken, dat beter uitvoerbaar is? Waarbij wij ten volle binnen de per-9 ken van „het op zichzelf geoorloofde" kunnen blijven De Bondsdag van onze J.V.'s heeft op dit gebied dit jaar een proeve geleverd. En ze zijn er meer ge weest. Zoals wij zang- en muziek-avondjes in elkaar zetten, kunnen wij toch ook onze krachten inzetten voor declamatieen goede voordrachtskunstDat wordt dan bij deelname van meerdere personen tege lijk, een samenspel, dat veel meer inhoud hebben kan dan alleen het kijken naar een reeks voorbijflitsende prenten. Zowel onze litteratuur als onze rijke ge schiedenis bieden een schat van stof, waarvan wij anderen kunnen doen meegenieten, door ons zelf daar in te leven, om het dan vervolgens weer te geven. Dit prikkelt tegelijk de zelfwerkzaamheid onder de jongeren, en zij zullen zich bezig houden met ge schiedenis en letterkunde, niet alleen „tot tijdspasse ring", maar even zeker tot verrijking van hun kennis en inzicht. Het zal hun vorming ten goede komen. Vooral wanneer dit onder verantwoorde leiding kan geschieden, dan zijn we hier niet op het terrein der afglijding en verarming, maar dan gaat het verleden voor onze jongeren leven. Zulk een vormende ont spanning, die tegelijk inspanning is, zal het leven der jongeren ten goede beïnvloeden, en tegelijk een ma nier zijn, waarop wij de ere Gods zoeken te bevor deren. Want, al wat het leven rijker maakt, wat aan de ontwikkeling van het door Hem geschonken leven ten goede komt, dat kan Hem ook verhogen. Het wil mij voorkomen, dat op dit terrein de op lossing dichterbij ligt dan bij de kwestie van de film. En dat we hier iets hebban, dat zeker bef er werken zal. Immers zet de film niemand aan het werk. U kijkt maar, en in een vaart gaan de taferelen aan uw oog voorbij. Maar, een betere ontspanning is, waarbij de activiteit wordt opgewekt, en we zelf tot „doen" worden gedwongen. Dan maakt de keuze uit, of wij bezig zijn het goede te doen. En hierin kan juist de Christelijke levenswaardering zijn invloed uitoefenen. Daarom wil ik het hierboven geschrevene in aller overweging aanbevelen. Het wil mij voorkomen, dat allen, die met jonge mensen in aanraking komen, zich telkens afvragen, wat toch aan de jongeren kan worden geboden, 't Gaat er helemaal niet om, een stapje tegemoet te komen aan de tijdgeest, of om een ge vaarlijk compromis te sluiten met een soort „wereld zin". Doch, er mag, ja er moet zelfs een weg zijn, waarin de zich ontwikkelde jonge krachten op ge zonde en vormende wijze zich kunnen uiten. Naast alles, wat op het terrein der lichamelijke ontwikkeling staat, moet ook in geestelijke zin het ontspannings leven mogelijkheden hebben en zoeken. Daarom zij in Christelijke kring ter overweging ge geven, wat de drang naar aanschouwing van het levende beeld aangaat, in hoever hier de mogelijkheden van het op zichzelf geoorloofde kunnen worden ver wezenlijkt. Men wijze niet negativistisch elke vraag der jongeren zonder meer af, maar onderzoeke, in hoever voor de vorming en tot ontspanning van het- jonge leven èn dat der ouderen, onder behoorlijke

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1948 | | pagina 2