OFFICIEELE BERICHTEN KERKNIEUWS. besloten. Het roept hen tot het huisgezin en tot den arbeid Tot het huisgezin met de woorden: „vermenigvuldigt U", en vermenigvuldigen be- teekent niet kinderloos blijven. Zelfs niet één of twee kinderen te hebben; want dat is nog altijd achteruitgang als ge bedenkt dat er volgens de statistieken drie kinderen per gezin noodig zijn om het menschelijk geslacht in stand te houden. Dat is dus nog geen „vermenigvuldigen". Eén verwoestende mentaliteit heerscht er onder de menschen. Als ge Uw tweede kind van God ontvangt, en ge hebt dan éen jongen en éen meisje, dan komen ze naar U met de hartelijkste gelukwenschen, omdat er een „koningswensch" in vervulling is gegaan, maar tien tegen een zeg gen ze er bij, dat 't nu „schoon is". Dat wil dan zooveel beteekenen, dat ze 't dwaas en belachelijk zouden vinden als er nog méér kinderen kwamen. Dat er ook nog een Goddelijk gebod bestaat, dat onze maatschappij schreeuwt om kloeke, flin ke, groote gezinnen, dat met een ontijdig ver dwijnen van de wieg uit de woning ook de liefde verdwijnt, dat alles telt men niet. Die menschen zijn zelf in hun huwelijksnlich^en meestal hope loos te kort geschoten en daarom vinden ze maar het beste om ook anderen dezen boosaardigen raad in te fluisteren. Dan hebben ze wat gezel schap ziet ge! Een heeleboel mislukte levens maakt minder eenzaam. Misdukte levens. Beter kunt ge een kinderloos huwelijk of een één- of twee-kindshuwelijk niet typeeren. Ik spreek hier niet van die huwelijken waar God kinderzegen of rijke kinderzegen ont houdt. Deze krijgen vaak van God een andere taak, die ook waardevol is. Maar opzettelijke kinderbeperking legt den grondslag voor een mislukt leven. Gemakzuchtige vaders, flirtende moeders, verwende kinderen, liefdelooze huisgezinnen zijn de eerste gevolgen van dit heillooze bedrijf. Hoererij, overspel en lichamelijke en geestelijke krachteloosheid het vervolg, maatschappelijke en zedelijke ondergang- het treurige einde. En daartegenover het zonnige, blije huisgezin, waar elk kind de liefdeband tusschen de ouders hechter maakt, elk kind een nieuwe Lente voor de ouders en broerties en zusjes inluidt en waar de maatschappij zijn sterkste, kloekste en wijste mannen bekomt. En bovenalwaar God's zegen kan wonen, omdat er Zijn geboden worden be waard. Jonge menschen, jonggehuwden: sluit Uw oor en hart voor al de giftige stemmen en stroomin gen, die U aan Uw plicht willen doen verzaken om daarmee Uw geluk en dat van Uw nageslacht te rooven. Ook hiér geldt: Wie Gods wil doet, zal ziin zegeningen erven. V.V.K. K. SLUIJS. VAN KWAAD TOT ERGER. (Slot). Hoe „verdraaien en veranderen" en iets, dat „veel erger" is dan misleiden, „verschal ken" en „foppen", onopzettelijk kan wezen voor het bewustzijn van een academisch ge vormd man, beken ik niet te begrijpen. Uw vraag„Is dat door den Professor opzettelijk gedaan en uw antwoord „Dat kan ik niet beoordeelen en dat mag ik niet beoordeelen" enz. geven mij in het gegeven verband geen verheldering en nemen niets, weg van den indruk, dien uw woorden op de lezers moeten maken Prof. den Hartogh is in verdenking en moet verdacht worden van een uiterst laakbare handeling. Ik aanvaard uw betuiging, dat U dit niet bedoelde, maar niet de reserve voor uw te rugneming, die trouwens blijkbaar alleen geldt voor de woorden „Dat kan ik niet" enz. Ik heb U ook geen aanleiding gegeven om te meenen, dat ik alleen in deze woor den een aantasting van mijn eerlijkheid enz. zag. Dat zag ik in een groot deel, zoo niet in het geheel van uw artikel. 6e. U zult na lezing van bovenstaande opmerkingen wel verstaan, dat ik beslist weiger de door U opgestelde verklaring me' U te teekenen en te publiceeren. Ik heb U de volle maat van tijd en gele genheid gegeven om althans eenigemate te herstellen wat U verkeerd hebt gedaan. Ik zal nu verder overwegen, wat mij te doen staat om in het publiek recht te zetten, wat U krom hebt getrokken. Mogelijk komt U zelf nog tijdig tot betere gedachten." Uit mijn brief van 17 Januari 1946 haal ik aan: „Toen ik uw schrijven van 8 December 1945 ontving, had ik juist een stuk ter plaat sing in „De Zeeuwsche Kerkbode" verzon den. Uw brief gaf mij geen aanleiding het in te trekken II. U wilt nu niet vragen, of iets van wat ik schreef „in overeenstemming is met den eisch der goddelijke wet". U acht het „be terniet telkens de gezindheid etc. in het debat te betrekkenWant daardoor wor den de zakelijke dingen danig vertroebeld." Wanneer er een apert te kort aan broe derlijke liefde moet worden geconstateerd, zou men zondigen, als men dit niet in een vorm, niet noodeloos scherp, onder het oog brac;ht. Dat zult U als dienaar des Woords wel in toepassing hebben gebracht en het althans stellig weten. Het spreken over de gezindheid is dan juist zakelijk. Wanneer er geen apert te kort aan een christelijke gezindheid te constateeren valt, moet men zich zeker er voor wachten, een gezindheidsmanco ronduit of bedekt in het gesprek te brengen. U hebt U daarvan niet onthouden, maar U hebt dat verkeerde ge daan, door verschalken, foppen, misleiden en erger dan misleiden, mij toe te dichten. Dat was inderdaad hoogst onzakelijk. III. En de hoofdzaak was en is, dat U, booze gedachten over mij koesterende, al thans mijn eerlijkheid en goede trouw in twij fel trekkende, U niet eerst tot mij persoon lijk hebt gewend, maar terstond in 't open baar aan uw beschuldigingen uiting hebt ge geven en wel op een wijze, bijzonder geschikt om mij bij wie mij niet kennen, verachtelijk te maken. Ik denk nu aan een opmerking, kort ge leden gemaakt door Ds D. van Dijk van Groningen, een van de meest vooraanstaan den in de „vrijgemaakte" kerken, praeses ook van haar Synode te Enschedé. In som mige dingen van leer en optreden ben ik het al jaren met hem niet eens, maar, (afgedacht van het speciale van het geval, waarover ik alvorens het „wederhoor" toe te passen niet kan oordeelen) wél - onder vele andere zaken hiermee „Als Dr I. werkelijk haast niet kon geloo- ven dat ik werkelijk zou hebben gesproken zóóals zijn zegsman schrijft, dan had hij waarlijk eerst wel even bij mijzelf mogen in- formeeren of het werkelijk waar was. Stel U eens voor, dat iemand mij van Dr I. een schandelijke misdaad vertelde iets zóó ergs, dat ik zei„ja maar, dat kan haast niet waar wezen ik kan mij haast niet voor stellen, dat die man dat gedaan zou hebben"; en dat ik dat dan toch maar in de krant zou zetten en mijn afschuw over die daad uit spreken hoe zou Dr I. dat vinden Zou hij dan (en terecht) niet tegen mij zeggen „Man, hoe kun je, voor je dat beter onder zocht hebt, voor je zeker weet, dat ik het gedaan heb, mij zoo den volke voorstellen een smet op mijn naam leggen, die ik allicht nooit meer geheel kwijt raak uw afkeuring over mijn doen uitspreken, terwijl het voor U zelf nog niet eens vast staat of ik het wel heb gedaan" Na uw schrijven van 8 December 1945 aannemende, dat U nog eenige woor den méér wilt terugnemen, dan doet U het toch onder de reserve wanneer die woor den ondanks het „niet kunnen noch mogen beoordeelen" toch dien indruk mochten wekken Dat is voor mij onaannemelijk. Het is on loochenbaar, dat uw woorden tenminste moesten doen twijfelen aan mijn waarheids zin. En U, die openlijk mij dit hebt aangedaan, moest ook openlijk uw ongelijk daarin er kennen. VI. Uit hetgeen U in uw concept mij wilde laten verklaren, kwam mijn onschuld terzake van „het zinnetje" volstrekt niet uit. Veeleer zou, wanneer ik het voor mijn reke ning nam, het kunnen schijnen, dat ik zelf niet vrij uit ging. En, zooals ik U met de stukken heb bewezen, mij treft in dezen in het geheel geen blaam. VII. Het doet mij leed, dat U niet, al thans nog niet, tot royale rehabilitatie bent gekomen. Dat zou voor U zelf goed en bo venal, het zou Godverheerlijkend zijn ge weest. Ik ben het met U eens, dat „er al onverkwikkelijke dingen genoeg zijn, welke Gode niet tot eer strekken." Tenslottede Heere, Die rechtvaardig oor deelt, richte tusschen Ds Francke, die mij publiek voor een leugenaar uitmaakt, en mij die hem liefdevol dring om zijn openlijk, lichtelijk en on verhoord oordeelen en veroordeelen onvoor waardelijk terug te nemen. G. M. DEN HARTOGH. OOSTKAPELLE. 17 Maart was het voor de Kerk van Oost- kapelle weer een blijde dag. Na een vacature van ruim 1 '/2 Jaar werd de plaats van Herder en Leeraar weer vervuld. Na bevestigd te zijn in den morgendienst door zijn schoonvader Ds Binnema ven Emmen welke het Woord bediende en tot tekst had Efeze 4:11 en 12 „handelende over de op dracht die Christus geeft aan Herders en Leeraars" verbond Ds Deenik zich in de middagdienst aan zijn gemeente en bediende Gods Woord naar aanleiding van Joh 13:12-17 waar we zien mogen Een exempel der liefde dienst door Christus in de paaschzaal gegeven. Ie. De Dwaasheid en ten 2e de Heerlijkheid daarvan. Na de prediking sprak zijn Eerw. enkele woorden tot zijn nieuwe gemeente, richtte verder het woord tot den Kerkeraad, de Consulent Ds Kraan weike onder zeer moei lijke omstandigheden het Consulentschap heeft waargenomen, tot zijn bevestiger Ds Binnema, tot Ds Don, Ned, Herv Pred te Oostkapelle en tot B. en W. van Oostkapelle als dage- lijksch bestuur der gemeente. Namens den Kerkeraad sprak Ouderling P. Cornelisse woorden van welkom en ver zocht de gemeente haar Herder en Leeraar toe te zingen Ps 119:40. Namen de Classis Middelburg sprak Ds Kraan Verder werd zijn Eerw. nog toegesproken door Ds Don en door de afgev. van de kerk te Middelburg. Namens den Kerkeraad, J. JOBSE Mz Scriba. GRIJPSKERKE. De kerken in de Classis Middelburg worden uitgenoodigd zich te doen vertegenwoordigen bij het afscheid prediken van Ds K. J. Kraan op Zondag 31 Maart, aanvang van den dienst 2.30 uur. Namens den Kerkeraad, W. DE BUCK. Scriba. Tweetal te Apeldoorn (5e pred.-plaats) J. Kremer te Leeuwarden en D. Roest te Hooge- veen; te 's-Gravenhage-Loosduinen (3e pred.- plaats) J. C. Hagen te Zwijndrecht en J. B. Vo gelaar te Hillegersberg-Terbreggete Hallum H. Hazenberg te Zwager veen en J. Z. Potjer te Bor ger; te Kootwijkerbroek J. Kuiper, cand. te Am sterdam en G. Visser, idem te Amsterdam; te Rotterdam-Hillegersberg (2e pred.-plaats) J. J. Beukenkamp te Giessen Oud- en Nieuwkerk en P. D. Kuiper te Sassenheim. Beroepen te 's-Gravenhage-Loosduinen (3e pred.-plaats) J. B. Vogelaar te Hillegersberg-Ter bregge; te Delfzijl (als evang.-pred. F. Strik- werda te Munnekeburen; te Lutterade W. C. P. den Boer te Den Bommel; te Noordbergum J. H. Slager, cand. te Soestdijk; te Scherpenzeel E. To renbeek te Eist (Gld.)te Soestdijk A. Brouwer te Nes (W.D.); te Gouda (vac. G. Koenekoop) G. Brinkman te Nijkerk o. d. Veluwe. Aangenomen naar Veenwoudsterwal F. H. Vonk te Boxum; naar Zierikzee S. Greving te Dirkshorn (N.-H.); naar Emmen (als evang.- pred.) D. Visch te Kolhorn; naar Tijnie H. Rab- bers, cand. en hülppred. te Koekange-Ruinerwold; naar Wissenkerke G. Visser, cand. te Amster dam; naar Rotterdam-Delf shaven (5e pred.-pl.) Js. van der Linden te Haarlem; naar Grijpskerke L. Dorst te Geersdijk. Bedankt voor Emmer-Erfscheidenveen K. K. Talsma te Oosterbierumvoor Middelburg (3e pred.-plaats) en voor Velp G. Brinkman te Nijkerk op de Vel.; voor St. Pancras D. Visch te Kolhorn; voor Zuidlaren O. v. Noort te Barendrecht; voor Een (Dr.) H. Binnema, cand. te Emmen; voor Nieuw Amsterdam (2e pred.-plaats) Th. J. Kers- sies te Burum; voor Zandvoort H. Brinkman te Amerongen. Afscheid en intrede. Na bevestiging door ds A. Wijngaarden aldaar met 1 Cor. 3 9 deed dr P. Prins, gekomen van Dordrecht, intrede te Groningen met Ef. 6 18 en 19a. Na bevesti ging door ds H. J. Kouwenhoven aldaar deed ds R. Harder, gekomen van Leiden, intrede als studentenpredikant te Wageningen met Pred. 12 vs. la. Na bevestiging door ds J. Haitsma van Rockanje met Rom. 10 17, deed cand. P. de Bruin, gekomen van Charlois, intrede te Krabben- dijke met Ps. 71 16. r Na bevestiging door ds G. Smeenk van Breda met Luc. 10 16, deed ds J. Hindriks, gekomen van Dussen en Meeuwen, intrede te Vlissingen, sprekende over Openb. 1:3.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1946 | | pagina 3