ingebrachte bezwaren tegen handelingen of be slissingen dier Synodes. 2. dat hoewel zaken de leer betreffende, ge woonlijk bij meerdere vergaderingen ter tafel zullen komen in den weg van instructie, voorstel, appèl of gravamen, toch de zaak der meenings- of leergeschillen door de synode van Amsterdam (1936) niet op onwettige wijze aan de orde is gesteld a. omdat aan een meerdere vergadering het recht niet kan worden ontzegd, op eigen initia tief een zaak als de handhaving der leer aan de orde te stellen; b. omdat bovendien de aanleiding tot het voor stel ter zake is geweest een uit de kerken zelf bij de synode aanhangig gemaakt voorstel en de leden eener synode het recht hebben, op grond van een aanhangige zaak bepaalde voor stellen te doen. 3. dat zaken, die de leer aangaan, indien eenigs- zins mogelijk, door de meerdere vergaderingen in het openbaar dienen te worden behandeld; dat elke synode echter zelf heeft te beoordee'en, of er omstandigheden aanwezig zijn, die tot een behandeling in comité nopen; en dat dergelijke omstandigheden tijdens de behandeling der mee- nings- of leergeschillen metterdaad aanwezig wa ren: a. omdat niet vaststond of er metterdaad leer geschillen aanwezig waren en derhalve het noe men van namen van personen en het bespreken van hun opvattingen in het publiek niet raad zaam moest worden geacht; b. omdat de behandeling in het openbaar toen tertijd als een gevolg van de aanwezigheid van de bezettende macht onoverkomenlijke bezwa ren met zich medebracht. 4. dat zooveel mogelijk de hand behoort te worden gehouden aan het in de laatste decenniën opgekomen gebruik, om rapporten over belang rijke aangelegenheden tijdig voor het samenko men der synodes aan de kerken toe te zenden, opdat deze in staat zijn over den inhoud daarvan zich te beraden, en van haar gevoelens daarom trent aan de meerdere vergaderingen te doen blijken; 5. dat naar het oordeel der Synode de afdoening van de behandeling der „leergeschillen", ondanks aandrang uit de Kerken om dit punt van de agen da af te voeren, volkomen wettig was en gemoti veerd o.a. door de volgende omstandigheden: a. het desbetreffende punt van het agendum be hoorde na iarenlange voorbereiding, indien eenigs- zins mogelijk, te worden afgewerkt; b. een vol gende Svnode zou opnieuw de geheele zaak in studie hehben moeten nemen; c. het in 1936 ge- fjnnatntpprHp, gemis aan eenstemmigheid inzake de leer bleek nog steeds aanwezig; d. in verband met dpn noodtoestand van land en volk mocht verwacht worden, dat ieder geneigd zou zijn krachtig mede te werken aan een goede oplos sing der gerezen moeilijkheden. fi dat er geenerlei aanleiding bestaat, van art. 30 K O. een nadere interpretatie te geven, omdat dit artikel genoegzaam voor zichzelf spreekt; 7. a. dat de voorstelling, als zouden door de vorio-e svnodes van art. 31 K.O. met elkander in st.riid ^jindfi interpretaties zijn gegeven, en evenzoo de voorstelling als zouden deze synodes de woor den van dit artikel „tenzij bewezen worde" heb ben verstaan als „totdat bewezen is", in de fei ten geen genoegzamen grond vinden, en derhalve moeten afgewezen worden. b. dat in allen gevalle naar het oordeel der Sy node dit artikel aldus opgevat moet worden, dat de vastigheid en bondigheid van de besluiten der kerkelijke vergaderingen haar begrenzing vindt in de overeenstemming met het Woord Gods en de arfikelen der K.O., met dien verstande even wel. dat over de aanwezigheid dezer overeenstem ming niet slechts degene, die bezwaren inbrengt, maar evenzeer de kerkelijke vergaderingen te oor- deelen hebben, en dat in dezen binnen 't kerkver band de beslissing tenslotte zal moeten verblijven aan de Generale Synode, welke overeenkomstig art. 36 K.O. zeggenschap heeft; c. dat het beslissend oordeel, of de uitvoering van het besluit eener kerkelijke vergadering, han gende het aüpèl daartegen, voorloopig kan wor den opgeschort, in elk bijzonder geval staat bri de desbetreffende kerkelijke vergadering, en dat het niet juist geacht moet worden voor bepaalde ge vallen een algemeene regeling te treffen die er toe zou leiden besluiten eener kerkelijke verga dering tijdelijk voor niet vast en bondig te ver klaren 8. dat het zich conformeeren aan een leeruit- spraak kan inhouden: a. dat men zijn bezwaar niet van zoo ernstigen aard acht, dat men zich geroepen weet daarvan ten overstaan van de kerkelijke vergaderingen getuigenis te geven, b. dat men zijn bezwaar in den kerkelijken weg bekend maakt, maar inmiddels de genomen be sluiten de facto erkent, c. dat men berust in het genomen besluit, na te vergeefs gepoogd te hebben aan de kerke lijke vergaderingen een overtuigend bewijs te leveren van de onjuistheid der betwiste uit spraak; 9. dat de kerkelijke vergaderingen het recht van tolerantie kunnen oefenen in dien zin, dat ze terwille van de eenheid der kerk een dwalen- den broeder in zijn verkeerd gevoelen kunnen dragen, echter op deze voorwaarden: a. dat dit van de leer der kerk afwijkend ge voelen geen fundamenteel punt der waarheid raakt; b. dat deze dwalende zijn tegen de leer der kerk ingaand gevoelen niet propageert, en be reid is, zich door de kerk te laten onderwijzen. 10. het te betreuren, dat de uitspraak der Sy node van Utrecht (19431945) in haar resolutie van 27 Juli 1944 inzake afvaardiging van be zwaarden naar meerdere vergaderingen zoo is ge weest dat er behoefte aan was, om deze 14 Aug. 1945 nog te verduidelijken, omdat niet aanstonds 27 Juli 1944 voor ieder duidelijk genoeg was uit gesproken, dat iedere ambtsdrager in onze ker ken voor afvaardiging in aanmerking komt, die den kerkelijken weg gaat met zijn bezwaren; 11. dat het voortzetten van de zittingen der Synode van SneekUtrecht ook na den termijn van 3 jaar door bijzondere omstandigheden ge motiveerd was, maar dit buitengewone geval een uiterste exceptie is geweest en moet blijven; 12. dat, hoewel het niet ongeoorloofd moet ge acht worden, dat een synode in verband met de punten op haar agendum voorkomende, tot pro- visioneele sluiting overgaat, gelijk in de laatste decenniën dan ook meermalen het geval is ge weest, en zulks ook door geen enkel artikel der K.O. verboden wordt, het niet gewenscht is, van deze mogelijkheid anders dan in bijzondere om standigheden gebruik te maken; 13. dat de omstandigheid, dat de Synode er toe heeft moeten overgaan rechtstreeks tucht te oefenen over ambtsdragers, in geen geval tot gevolg mag hebben, dat de oefening van de tucht door de mindere vergaderingen zou verslappen, maar dat het als de allereerste taak van de min dere vergaderingen moet beschouwd worden, in voorkomende gevallen dit recht met getrouwheid toe te passen; 14. de ingebrachte bezwaren tegen de schor sing en/of afzetting van de hoogleeraren Schilder en Grevdanus en tegen de wering van het ambt van Cand. H. J. Schilder als ongegrond af te wij zen, welke afwijzing echter niet bedoelt aan de gezochte samenspreking met de Geref. Kerken (onderhoudende Art. 31 K.O.) hindernis in den weg te leggen, aangezien de zaken alsdan op nieuw in behandeling genomen kunnen worden: 15. in het bijzonder ten aanzien van de zaak van cand. H. J. Schilder: a. dat uit de officieele beslissingen van de Sy node, waarvan hem ook mededeeling is gedaan, duidelijk gebleken is, dat hij om geen enkele andere reden van het ambt van Dienaar des Woords geweerd is, dan omdat hij bezwaar had tegen de leeruitspraken van 1942, bepaald te gen de daarin voorkomende "aanhaling uit de verklaring van 1905, en omdat hij niet beloofd heeft, niets te zullen leeren, dat met genoemde leeruitspraken in strijd is; b. het te betreuren, dat de Synode van Utrecht (19431945) er niet voldoende tegen gewaakt heeft, dat in een der rapporten, die volgens be sluit van 1 Aug. 1944 aan cand. Schilder toe gezonden zijn, de onjuiste voorstelling is inge slopen, als zou zijn wering uit het ambt mede berust hebben op den grond, dat hij niet wilde aannemen dat door het sacrament aanwezig geloof wordt verzegeld; en besluit, deze uitspraken ten spoedigste ter kennis te brengen van de Gereformeerde kerken in Nederland, alsmede van de personen, die be zwaarschriften hebben ingediend, en wel onder toezending van het rapport der Commissie. TEST UW BIJBELKENNIS. Ontstellend is de vervreemding van den Bijbel en de volslagen onwetendheid inzake de Bijbel- sche Geschiedenis bij duizenden ook onder ons volk. De klacht van den profeet Hosea „Mijn volk gaat verloren, omdat het geen kennis heeft", geldt ook hier. Het is zoo ernstig, dat duizenden menschen in ons land niets meer verstaan van den zin van den Bijbel. Het is een vreemd en duister boek voor hen geworden. Gebeurt het dat niet-kerkelijken een gods dienstoefening bijwonen, dan erkennen zij vaak. openlijk, dat ze van de heele preek niets begre pen hebben. Een preek is voor hen volslagen orakeltaal. Op de onlangs gehouden conferentie van Her vormde zijde over arbeid onder buiten-kerkelijken heeft men zich met dit probleem ook ernstig be zig gehouden. Het is zoo ver gekomen met de vervreemding van de Bijbelsche boodschap, dat men gevoelt te staan voor de noodzaak om het Evangelie voor het bewustzijn van den modernen mensch geheel opnieuw te „vertalen". Als wij ons deze smartelijke situatie realisee- ren, dan kunnen wij niet dankbaar genoeg zijn voor de trouw en de strijd onzer Vaderen voor de Christelijke School, waar gelukkig nog dui zenden kinderen van ons volk van hun prille jeugd af, ingewijd worden in de Bijbelsche Ge schiedenis. Een der oorzaken, zoo niet de hoofdoorzaak van deze droeve toestand, is wel de godsdienst- looze neutrale Staatsschool geweest. Zij heeft nu haar bittere vrucht voldragen met als resultaat, dat duizenden onder ons volk nauwelijks meer weten wie Adam, Abraham, Mozes, David, Elia, Petrus, Paulus enz. waren. De onkunde en onwetendheid is eenvoudig verbijsterend. Dit is gelukkig onder ons niet zoo. Maar toch is er ook op Christelijk erf een be denkelijke achteruitgang in Bijbelvastheid. De oudere generatie is over het algemeen veel beter in den Bijbel thuis, dan de jeugd van thans. Er zijn allerlei redenen en oorzaken ter verkla ring voor te geven. Gelijk heel het leven thans overladen en top zwaar is, zoo is ook de jeugd veelszins overladen met schoolarbeid, cursussen, organisatie enz. Alles jaagt en is in jachttempo. Rust en concentratie is er weinig meer. Vaak worden godsdienstonderwijs, catechisatie het eerst opgeofferd aan de haast en overladen werk programma's. Persoonlijke omgang en verkeer met den Bijbel is er weinig meer. Zelfs komt in vele gezinnen het zoo goede en gezegende Bijbel lezen aan tafel in gedrang. Dit alles en nog veel meer, heeft de Bijbel vastheid der vroegere generatie veelszins doen verloren gaan. Er dreigen hier gevaren. Wij moeten ze onder de oogen zien. Het beste wat een mensch, wat ook onze kinderen mee kunnen nemen in het le ven, dat is kennis van Gods Woord. Daarom is het goed, dat wij onszelf en onze kinderen opvoeden tot Bijbelkennis. Met het oog daarop, willen wij een kleine rubriek openen, waarin wij oud en jong gelegenheid geven hun Bijbelkennis te beproeven en. te voeden. Wij volgen hier het voorbeeld van „The Ban ner", het blad van onze zusterkerken in Amerika, waarin speciaal voor de jeugd zulk een rubriek „Test Uw Bijbelkennis", reeds lang voorkomt. Hier volgt dan de eerste proeve van 5 vragen 1°. Welke Koning was het, wiens hand ver dorde, omdat hij God uitdaagde 2°. Van welke Koning van Juda wordt gespro ken in de beeldspraak van een jonge leeuw 3°. Welke Koning wordt vergeleken met een groote adelaar 4°. Welke Koning leefde zeven jaar lang als een dier, omdat hij Gode niet de eer gaf 5°. Welke Koning werd van de wormen gegeten en stierf, omdat hij Gode niet de eer gaf? De volgende week publiceeren wij de antwoor den. M. N. J. H. UIT DE KRUISBANIER In de Kruisbanier van 2 Maart, het zoo uit stekend geredigeerde Algemeen Evangelisch Weekblad in België, vonden we het volgende artikel, dat we aan onze lezers ter overdenking doorgeven, met name aan jonggehuwden met hun jonge liefde. Dat de corrupte moderne levens- en huwelijksmoraal het Christelijk erf bedenkelijk heeft geïnfecteerd, is helaas maar al te zeer een feit. Menig huwelijk en gezin onder ons is er door aangetast. Het wordt hier ook open en eerlijk gezegd. Mogen onze jonggehuwden daarom deze din gen ter harte nemen. In het houden van Gods geboden is groot loon. Dat er met huwelijk en huisgezin vooral bij ongeloovigen nogal wonderlijk wordt om gesprongen, behoeft weinig toelichting. Maar dat lichtvaardigheid en onverantwoordelijkheid op dit terrein moordend werkt op onze Vlaam- sche Volkskracht en ons Christelijk Geloof, moet wèl gezegd worden. Een huwelijk, dat wordt begonnen met de voor opgezette bedoeling zich aan zijn huwelijksplich ten te onttrekken, is bij voorbaat verloren. Om het nog duidelijker te zeggen: wanneer op voor hand al wordt vastgesteld dat er geen of maar een paar kinderen mogen komen, dan is dat huwelijk in strijd met Gods gebod en voor de maatschappij waardeloos. Soms klinken derge lijke „huwelijksplannen" een beetje zachter: „We willen eerst nog wat van onze jeugd genieten" of „we moeten eerst nog wat verdienen en dan, ja dan misschien kinderen", of nog een andere uitleg, die niet deugt. Maar altijd wordt op deze wijze het huwelijk verminkt tot een karikatuur van hetgeen God heeft ingesteld. Wat heeft God dan wel ingesteld? Wel dit? Zijt vruchtbaar en vermenigvuldigt U, onderwerpt de aarde en bebouwt dien. Ge kunt het vinden op de eerste bladzijde van Uw Bijbel en later nog in allerlei vorm herhaald. In dit gebod ligt héél de taak van man en vrouw

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1946 | | pagina 2