WILLIAM CAREY, IN HET BIZONDER ZIJN ZENDINGSBEGINSELEN. EEN BIJZONDERE VERGADERING, Uit de Gemeente. DANS EN BIOSCOOP. te rusten. En de vreugde, van het hemelleven wordt ons geteekend in trekken, die aan aardsche vreugde zijn ontleend. Er moet ontspanning zijn voor ouderen', doch vooral voor de jeugcf. En het voorschriftwerk maar, ik werk ook, is zeker niet een regel, die de ouderen aan de jongeren mogen voorhouden. Zij heb ben veeleer te zorgen, dat de jeugd gepaste ontspan ning heeft en haar daarbij te leiden. Een tweede opmerking is, dat bij ontspanning veel te uitsluitend aan het lichaam wordt gedacht. Wij leven in een tijd van sport. Lichaamsoefening in aller lei vorm, spelen in de open lucht, doen opgeld. We zeggen daar op zichzelf geen kwaad van. Maar wel merken we op, dat ook het lezen van goede boeken, teekenen, schilderen, het maken van muziek, spel aan de tafel in den huiselijken kring tot de ontspanning móet worden gerekend. Nu kan men zeggen, dat het •lichamelijke en het geestelijke niet te scheiden zijn, ik kan niet teekenen zonder mijn oogen te gebruiken, geen muziek hooren zonder mijn oor, en het is waar. Toch meenen we rtegenover veler sportaanbidding, waarbij zelfs de ruwe sport van het boksen in eere wordt gehouden, te moeten stellen, dat men vooral bij ontspanning niet al te uitsluitend denke aan bijzondere beweging van het lichaam. We geven gaarne toe, dat de aard van hem, die dé ontspanning zoekt, hier een woord medespreekt. Maar wel is tenslotte even waar, dat niet ieder kan roeien als dat niet ieder kan schil deren. Vooral in de opvoeding van de jeugd zal het er op aankomen aldus leiding te geven, dat de ontspan ning zoo gekozen wordt, dat geest en lichaam het hunne ontvangen en dat.door vermaak voor den geest een tegenwicht gezocht wordt tegen te eenzijdige ont spanning van~het' lichaam. Ons derde punt is echter voor heden de hoofdzaak. Heel het ontspanningsvraagstuk staat onder ons tel kens in het teeken van wat mag. Dat wil zeggen men gaat uit van wat in de wereld aan de orde is en vraagt dan mag ik dat ook niet doen Alle ouders weten, dat hun kinderen telkens thuis komen met de vraag mag ik dit of dat, vriendje A of vriendinnetje B doet het ook. Ofwaarom mag ik dat niet, die mag het wel. Erger is, dat dit vreAgen naar wat mag door meer dere ouderen in de hand wordt gewerkt. Men hoort en leest telkens redeneeringen als dezede wereld heeft haar tooneel, we moeten ons bewegen en laten gelden op alle levensterrein, dus moeten we ook een tooneel hebben. We moeten een Christelijke bioscoop hebben. En zoo verder. Nu spreek ik hier- niet over de practische bezwaren, die aan het hebbem van een Christelijk tooneel of een Christelijke bioscoop verbonden zijn, die zijn vele, maar we gaan hier, nu we de zaak niet in den breede kunnen behandelen, alleen op de principieele zijde in. Van dien kant moet ik er bezwaar tegen maken', dat men redeneerthet leeft buiten onzen kring, dus moe ten wij het ook hebben. Ik zie hier een fundamenteel verkeerden aanpak van het ontspanningsvraagstuk. Wat de wereld heeft en doet en misschien meer dan één van ons aantrekt, is daarom nog niet goed of noodzakelijk. Wij moeten een ontspanning hebben naar ons eigen beginsel. Hoe eischt God, dat we onzen vrijen tijd zullen besteden Zeg niet, dat dit theorie wordt en dat men toch weer bij hetzelfde uit-a komt. dat de wereld doet, omdat deze dingen nu een maal in de natuur des menschen liggen; Voor 't minst moet een poging worden gewaagd. Gelijk er_ een Christelijke wetenschap is, zoo is er ook een Christe lijke Kunst, er kan ook een Christelijke ontspanning zijn, een die niet bij de wereld begint en bij wat zij heeft, maar bij het Woord van God. Dat is ook om een andere reden noodzakelijk. De redeneering ook wij Christenen moeten het tooneel, de bioscoop veroveren, verliest wat uit het oog. Het kanFlzijn, dat iets op zichzelf niet ongeoorloofd is, -maar dat de gevaren,-de zedelijke gevaren, die er aan verbonden ziin voor pnszelf of voor anderen, zoo groot zijn, dat wé' er ons van hebben te -Onthouden. Paulus zou het vleesch laten staan, als hij door vleesch te eten zijn broeder tot zonde bracht. Aan de afgoden geofferd vleesth te eten is op zichzelf geen zonde, want een afgod is niets en toch -mag niet ieder het eten. Ik denk hier in het bijzonder aan het tooneel en al de ellende, die het heeft gebracht. Men kan iets moeten laten staan, omdat het tot zonde prikkelt. Anders gezegd er zijn drie levensterreinen het goede, het ware en het schoone, maar die drie hebben niet dezelfde waarde, het goede gaat bovenal. Zien we het aldus, dan zullen we ook de vraag mag ik, leerén vermijden. Die vraag deugt eigenl-jk nooit. Want zij verklaart, dat men iets begeert te dóen, ^och gevoelt; dat er gevaren aan verbonden zijn, al is het maar het ingaan tegen een gebod van de ouders. Heel datwat mag, is bijna steeds en zeker bij het ontspanningsvraagstuk uit den booze. Waar het op aan komt, is positief te zoeken naar de juiste Christelijke ontspanning. Met de negatie schieten we ook op dit terrein niet op. a. De tijden in welke William Carey leefde. 1. De 18de eeuw in het algemeen. Iemand heeft gezegd dat belangrijke tijdperken meestal ingeluid .worden door iemand die de tijden begrijpt en wiens oor open is voor het zuchten en steunen van de menschheid om verlossing.1) Deze woorden passen min of meer op William Carey. Hij is een van die menschen die niet alleen maar zijn eigen tijd goed verstaan heeft, maar die ook een heldere kijk had op de tijden vóór hem. Hij zag hoe ze in elk opzicht verdorven, slecht en frivool waren. In dit opzicht zijn de woorden van Montesquieu zeer opmerkelijk, toen hij een reis maakte door Enge land „In Frankrijk beweren de menschen dat ik er te veel v£n heb." In de Engelsche kerk van die dê-.gew waren de vitale krachten van het Evangelie versteend in Formalisme, Scholasticisme, en een kerkcultuur die vol was van mechanisme. 2) Daar was misschien nog wel iets'over van de Puriteinsche geest. Maar die was dan min of meer verborgen in de landelijke huisjes van de midden en lagere klassen, maar het hof en de hoogere klassen leefden in onzedelijkheid eh orgiën. Het geheim van het Whiggouvernement was het toe vertrouwen van onbeperkt gezag over het land aan landjonkers die handelden als ongecontroleerde, rech ters en aan „gentlemen-dominees" van de Staatskerk.3) Rechters waren dikwijls dronken landjonkers, niets wetend van hun vak, vijandig jegens evangeliedienaars en Dissenters en moedigden ook nog hun slechte be handeling aan. De toestand van de kerk en het geeste lijk leven waren van dien aard dat iemand heeft ge schreven „Nooit tevoren is er een tijdperk geweest voor christelijk Engeland zoo ledig aan geloof als de 18e eeuw. De Puriteinen warén begraven en de Me thodisten waren nog niet geboren. De wereld zag br precies zoo uit als iemand na een. nacht vol uit spattingen". 4) De amusementen van dien tijd geven ons een goede gedachte van de laag geestelijke standaard va het volk Ze waren zee.r onteerend. Het mee^t populair was bv. dit dat men getuige mocht zijn van de exe cuties te Tyburn, waar de helft van de bevolking van Londen samenkwam om te^ien, dat mannen, vrouwen en dikwijls zelfs kinderen werden opgehangen, in vele gevallen 'om onbeteekenende misdaden. Daarnaast vormde de Bartholomew kermis een geweldige at tractie. Deze werd soms gedurende tien of twaalf dagen geprolongeerd. In de nabijheid van Smithfield werd een stad gebouwd met nauwe straten vol stal letjes, kraampjes, poppekasten, en alle mogelijke soort vön tentoonstellingen. Het was een geschreeuw en lawaai van je welste. Trompetten, gongen, cymbalen maakten een oorverdoovend lawaai. Men gedroeg zich op de meest schaamtelooze en schandelijke wijze. Daar verscheen de chique van het Westend, daar kwamen de hofdames, heel knap-vermomde handelslui met hun vrouwen van de City, daar krioelde het van dronk aards, lichtmissen, dieven, vagebonden uit alle deelen van Londen en ver daarbuiten. 5) Boven de deur van kroegen stond geschreven „Dronken voor een pennie en stomdronken voor 2 pennies." Vaders schreven brieven naar hun zonen over de „kunst der verleiding". Het gouvernement stimuleerde het loten en het drinken om zoodoende de ..schatkist beter te kunnen spekken. 'In de twee pa rochies van Westminster waren tweehonderd en negen en zestig loterijen. De toestand dus aan het begin van de 18e eeuw kan vergeleken worden met de dagen van Jesaja als hij zegt tot de elite van Jerusalem „Doet den wees recht, behandelt de twistzaak der weduwe. Uw vorsten zijn afvalligen en metgezellen van dieven. 'Een' ieder van hen heeft geschenken lief." A. H. Oussoren. 1) A new History of Methodism by W. J. Town- 'sond. D D.. H. R.. and Workman M. A.. D. Lit., George Eavrs, F. R. hist. S. Hodder and Stroughton,N London 1909 p. 79. 2) Dr Toh. Heinr. Kurz. Lehrbuch der Kirchen- gesch. Mitau 1863 p. 607. 3) Wereldgeschiedenis. De geschiedenis der mensch heid van de oudste tijden tot heden Deel IV p. 170 De Haan Utrecht Arikel Dr T. Bartstra 18e eeuw p. 205. 5) Townsend a.w. p. 89. 6) Ib. p. 91. -3* J.l. Zaterdagmiddag 23 Febr. kwamen vertegen woordigers van alle zendingscommissies in Walcheren samen, hoewel eenige kerken door het stormachtige weer niet aanwezig konden zijn. Na de opening door Ds M. Vreugdenhil werd door ondergeteekende een lezing gehouden over enkele pro blemen in Indië. Na de bespreking werd onder oogen gezien wat gedaan 4«on worden tot meerdere activee ring van de gemeenten. Besloten werd spoedig weer bijeen-të komen en wel op Zaterdag 6 ApriJ 2.30. Eeri voorstel werd gedaan aan de classis te verzoe ken een eigen zendingsbibliotheek op te richten en dan een 50 of 100 tal boeken gedurende bv. een jaar in een bepaalde gemeente te laten.circuleeren. Is het niet mogelijk dat ook andere classis tot een dergelijke actie komen. Het kan o.i. zeer stimuleerend werken tot vermeerdering, van zendingskennis en op wekking van zendingsliefde. A. H. Oussoren. De Catechisatië (slot). In een dezer dagen verschenen brochure van Ds S. J. Popma (Amersfoort) „De bekoring van den dans" doet de schrijver deze uitspraak „fn veel opzichten is de jongere generatie van nu frisscher, on- bevangener, zakelijker dan eene vroegere jeugdgenera- tie. Maar =ze heeft dikwijls aan gevoeligheid, aan diepte, aan eerbied en schroom voor wat heilig is. verloren". Ik geloof dat deze rake teekening in velerlei opzicht geldt voor onze kerkelijke jeugd. Het aanvaarden van di.t alles, beteekent, dat hier veel zoo niet alles gezegd wordt van den weg, waarin het slechts komen kan tot een vruchtdragend catechetisch onderwijs. Hier zal alles gewonnen zijn, als wij onzè cate chisanten kunnen houden in, en blijvend gewennen kunnen aan de sfeer waarin het onderwijs op de cate chisatie alleen kan gegeven worden. Juist wat volgens het algemeene beeld van, het hedendaagsch jeugdleven wordt gemist, is iets waf'noodzakelijk is voor het met vrucht ontvangen van het kerkelijk onderricht. Eerbied en schroom voor wat heilig isOm de jeugd op de catechisatie te bereiken is iets anders noodig, dan de joviale toon en het prettige gebaar, waarmee de aschbak wordt aangedragen, en de ciga- rettenkoker wordt gepresenteerd. Hier doet het 'm niet, de conversatie-toon, waarin allerlei onderwerpen eens gezellig worden aangesne den. En -een predikant heeft zijn leerlingen niet in de sfeer gebracht, waarin zijn onderwijs vruchtbaar ge dijen kan, als hij al een deel van het uur gebruikt om van zijn belevenissen te vertellen en dan ,nog even de vragen overhoort. Dit alles kan goed. bedoeld zijn, maar het baat niet. Ook de meest modern-aanvoelende catecheet, door- dringe zich ervan, dat iets anders noodig is het gaat om „eerbied en schroom voor wat heilig is" aan te kweeken. De leerlingen moeten op catechisatie staan in het klimaat der kerk. Hier mag en moet dus door den catecheet eerbied geyraagd worden. Al zou het alleen reeds door de stof die wordt behandeld. Maar van onschatbare beteekenis lijkt mij ook het gebed op de catechisatie te zijn. Hier moet door den catecheet worden toegezien dat dit niet alleen eerbiedig ge schiedt, maar ook zoo, dat rechtstreeks de catechi santen in dat gebed betrokken worden. Er wordt voor hen gebeden en ook over de "bepaalde stof, die be handeld wordt' de belofte des Heiligen Geestes af gebeden. Waar de sfeer van het onderwijs zuiver wordt gehouden, beteekent dat allerminst dat er zoo een zekere gedwongenheid moet komen onder de catechi santen. Zij moeten aangesproken worden. Er kan in 't algemeen gevraagd worden, zoodat ieder antwoorden kan, de vragen kunnen ook rechtstreeks gericht wor den. Maar hoe ook, er zij bij den catecheet het streven, om zijn leerlingen in de behandelde stof te betrekken. Zoo gemakkelijk wordt het spreken van den „leer meester" tot een betoog. Ds van Nie voelt ook dat bezwaar- in zijn „De Catechisatie" (pag. 33)< Hij eischt„dat de catechi satie voor de jongeren geen hoor-college, maar een werk-college zij." Hij geeft toe, dat dit zeer moeilijk in praktijk te brengen is. Tallooze middelen zijn ge probeerd om den catechisant zelf aan 't werk te zetten. Opstellen, dictee's, werkboekjes zijn evenzoo veel ex- perementen als mislukkingen gebleken. Men heeft het verweten aan „de niet gegeven medewerking van het gezin". Maar hoe het ook zij, veel succes leverden deze methodes niet op. De meest-vruchtbare bleek steeds weer, dat onder wijs dat het karakter ging dragen van een gesprek. Van een antwoord geven op vragen. Hier ligt een ernstige Iclemming van het vruchtbare catechetisch onderricht: het is zoo moeilijk de jongens en meisjes aan 't vragen te krijgen. Ds van Nie doet in zijn reeds aangehaalde boekje deze mooie uitspraak „De catecheet heeft de catechi santen te zien als Gods vraag aan hem als kerkelijk persoon en zal daarom trachten zijn jongens en meisjes aan 't vragen te krijgen." Gelukkig die jeugd die leert vragen. En nooit ge noeg kan dat catechetisch onderwijs geprezen worde» dat de jeugd tot dat vragen brengt. Waar deze vragea worden tot de groote vraag naar God, den God des Verbonds. Dat vragen krijgt het antwoord in die» God. die in Christus Jezus nog heden zegt„Zie hier ben Ik". N.B. In de enkele stukjes, die ik in de Kerkbode, schreef over „De Catechisatie", heb ik slechts enkele punten aangeraakt, waarvoor de practijk eins in deze tijd stelt. Ik weet, dat er veel meer practische moeite zou zijn te noemen. Maar slechts enkele dingen die mij persoonlijk 'hebben getroffen, bracht ik naar voren. Het zou mij zeer welkom zijn, als er onder de lezers van deze artikelen zijn, die, indien ze iets op het hart hebben over deze materie, mij daarover eens wilden schrijven. Ouders, maar zeker ook de jongeren zelf Ik schreef niet rechtstreeks voor hen, (mijn rubriek laat dat niet toe. Ik zou dan in het vaarwater van Ds Tiemens komen.) Maar graag wil ik luisteren naar stemmen uit de catechisatie-kamer. God zegene ook in deze tijd, dat voor Zijn Kerk zoo belangrijke werk. BOOY. De jeugd, iedere jeugd staat op de grens van twee tijdperken. Dat is haar bijzondere eigenaardige po sitie die wij moetén zien willen wij de jeugd verstaan. De geschiedenis staat nooit stil, maar voltrekt zich door tal van verschuivingen die vaak hun karakter "hebben van een revolutie. Wij zijn anders dan de menschen van 100 jaar terug, hetgeen al uit de kleeding blijkt en voorts uit tal van gewoonten en idealen. En nu is het zoo dat de jeugd altijd leeft in een tijdperk van overgang, tusschen twee wereldende oude en de nieuwe, in een tijdperk van fel bewogen crisis waarin het oude verdwijnt terwijl het nieuwe nog niet duidelijk gekomen is. Het is deze crisis die zich voltrekt in het hart van ieder jongmensch dat meeleeft met zijn tijd. Het is deze crisis die in zekeren zin altijd zijn tra giek uitmaakt, die zijn hart dikwijls fel bewogen doet zijn, zoodat hij niet weet waar hij zich aan houde» moet.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1946 | | pagina 2