DE KOMENDE SYNODE. DE TIEN GEBODEN yOOR HEREENIGING. Ds MEESTERS' GESCHIEDSCHRIJVING. Nog enkele weken en. de buitengewone Synode onzer Geref. Kerken zal in Utrecht bijeenkomen. De meeste Part. Synodes zijn reeds gehouden en hebben afgevaardigden gekozen. Uit de lijst der nu reeds bekende afgevaardigden blijkt dat het gelaat dezer Synode aamnerkelijk zal verschillen met die der vorige. Sommige provincies hebben geheel nieuwe afgevaar digden gekozen, anderen voor de helft of meer. Er is naar mijn weten geen provinciie, of er is wijziging. Zooveel is al zeker, dat deze Synode in overgroote meerderheid uit afgevaardigden bestaat, die voor het eerst ter Gen. Synode zullen verschijnen. De broeders onder ons en 'de kerken, die aange drongen hebben op geheel nieuwe afvaardiging, heb ben bijna het volle pond van hun verlangen verkregen. Welke beslissingen ook door deze buitengewone Sy node genomen zullen worden, men zal daarvan achter af nimmer, kunnen zeggen, dat zij genomen zijn door menschen, die „rechters in eigen zaak" waren, om deze onjuiste terminologie even te gebruiken. Zelden zal een Synode onder zoo groote belangstelling onzer Kerken bijeengekomen zijn als deze": Moge het gebed voor haar en_ haar ernstigen arbeid evenrtfdig zijn aan de belangstelling. Als we de Schrift inzien, dan blijkt ons dat in groote crises van Kerk en ambt, de plaats en de be- teekenis .van de voorbede groot is. Het gebed van den rechtvaardige vermag veel, zegt Jacobus en hij wijst ons daarbij-op Elia „een mensch van gelijke bewegingen" als wij. Naar onze belijdenis is het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid. Ons christen zijn culmineert in het bidden. Waar de arbeid gewijd is door het gebed, daar kan een mensch ook met een vrije en goede consciëntie aan den arbeid gaan. Bij moeilijke en verantwoordelijke taak zich gedra gen te weten door het gebed van anderen, is oneindig vertroostend en bevrijdend. Moge dat het deel dezer Synode zijn. Dan kunnen wij de uitkomst van haar arbeid in vertrouwen op God afwachten. M. N. J. H. Aan de vooravond der Synode klinken in onze kerken stemmen, die duidelijk laten hooren hoe groot ae smart is over de breuk en hoe sterk het verlangen naar herstel der verbroken eenheid. Onderscheidene kerken dringen er bij de Synode op aan, dat zij onverwijld contact zal zoeken met de Geref. Kerken, vrijgemaakt naar art. 31 K.O. Anderen vragen om heel het complex leerbeslissin- gen en kerkrechterlijke besluiten aan het oordeel der buitenlandsche Geref. Kerken te onderwérpen. Uit deze stemmen blijkt wel, hoe grievend onbillijk de veel gecolporteerde meening is,xalsof onze,, kerken de breuk zouden hebben gejyild en een behagen zouden hebben in schorsingen en afzettingen. Het tegendeel is waar. Geen enkele censuur trouwens kan in de Kerk van Christus geschieden zonder pijn in het hart Het zou mij en velen een verkwikking zijn in de „Reformatie" eenzelfde sterk verlangen naar hereeni- ging te proeven als in onze kerken weerklinkt. Is hereeniging weer mogelijk Zien wij op de men schen, op de bittere hartstochten en felheden, die zijn ontketend, dan aarzelen wij.de vraag bevestigend te be antwoorden. Het fatale van een kerkscheuring een maal een feit is dat zij zich aanstonds consolideert en door de practijk voor het besef der menschen sanctioneert. Zoo ergens, dan geldt hier, dat men sneller een scheur kan maken dan heelen. Maar wat onmogelijk schijnt voor menschen, is? mogelijk bij God. Alleen God verricht geen goochel toeren in de Kerk en in haar conflicten. Hij werkt middellijk door ons. Ik voor mij geloof, zullen wij eën mogelijkheid scheppen tot hereeniging, dat wij dan wederzijds ons moeten houden aan de volgende tien geboden le. Wij zullen allen het schisma moeten belijden als zonde, los van de' vraag, wie de zondaar is. 2e. Wij zullen allen vurig moeten bidden om herstel der gebroken eenheid. 3e. Wij zullen alwat geschreven, gesproken en ge daan is voor Gods Aangezicht moeten brengen en vragen of het voor Hem kan bestaan. 4e. Wij zullen ons zelf moeten onderzoeken en vra gen wat de diepste motieven van onzen kerk- - strijd zijn geweest. 4e. Wij zullen elkander, hoe moeilijk het.pok moge vallen, ernstig moeten nemen en gêlooven dat j wij Gods Woord en de belijdenis willen hand haven. 6e. Wij moeten uit het slib van allerlei onverkwik kelijkheden de kern van het conflict halen, nl. de uitspraak van 1905„"houden voor wederge boren en in Christus geheiligd." 7e. Wij zullen moeten gelooven dat dit twistpunt over het sacrament van den Doop door het Woord Gods kan worden beslecht en dat een Synode het recht heeft en de roeping om daar over met ge^ag te spreken. 8e. Wij zullen moeten erkennen, dat het schisma onder ons nimmer voor God kan bestaan, indien niet kan kan worden aangetoond, dat de uitspraak van 1905 strijdig is met Gods Woord. 9e. Wij zullen moeten erkennen, dat alleen een Sy node de eenige instantie is en mag zijn, dfe uit maakt wat de „kerkelijke weg" is bij conflicten en wij zullen daaraan ons optreden en „vrij maken" toetsen. 10e. Wij zullen bij alle falen in het heden, blijven hopen voor de toekomst. M. N..J. H. Ds Meester heeft pei^ open brief in de nos. 33 en -34 van Kerk en Leven geantwoord op de critiek, die ik in de Z.K. van 9 Nov. gaf bij het in datzelfde nummer overgenomen artikelKromme Historiebe schrijving. Met voorbijgang van wat zakelijk van geen belang is, zou ik met enkele opmerkingen willen volstaan. 1. Tegenover 6 punten, door Dr Hommes geno teerd, en door Ds Meester als kromme historiebeschrij ving., afgewezen, plaatste Ds M. zijn beschrijving in een 8-tal stellingen. Nu schrijft Ds M., dat van de 6 door Dr H. gegeven punten de nos. 1*2, 3 en 5 van zijn zijde geen tegenspraak ontvingen. Hij formuleerde, gelijk hij schrijft, in zijn onnoozelheid maar wat korter, 't Is wel opvallend, dat deze onnoozelheid den schrij ver zoo geheel in de lijn brengt van hen, die met weglatingen, veranderingen en toevoegingen, gelijk als Ds M. ze geeft, wél aan hun critiek op de hande lingen der synode uiting geven. Ds M. dacht bij zijn weglatingen aan den gulden regel Wie zwijgt, stemt toe. Terecht merkt hij op, dat ik van dien gulden regel niets hebben moet. Inderdaad. Want het is geen gulden regel, maar een alledaagsch spreekwoord dat nie mand op elk zwijgen zijnerzijds zou willen toegepast zien. Trouwens, hier is geen kwestie van zwijgen. Ds Meester laat van het eerste punt de helft weg. stemt hij met heel het punt in, dan had hij 't óf geheel moeten weglaten Of geheel moeten overnemen. Die paar woorden meer of minder hadden hem en mij een halve kolom druks bespaard. De verontschuldiging is me overigens al te onnoozel. Punt 3 en punt 5, ook zonder critiek overgenomen, kunnen zeker niet als afkortingen worden beschouwd. Schreef Ds M. dat alles nu maar in zijn onnoozelheid 'k Zal het op zijn woord moeten gelooven. Maar hij houde mij ten goede, dat ik.,piet accepteer, wat hij verder schrijft. Ik zou mij in mijn aanval hebben ver gist, wijl men iemands meening alleen kan kennen uit wat hij zegt of schrijftterwijl ik mij gericht heb tegen wat Ds M. niet geschreven heeft, 't Waren slechts insinuaties aan zijn adres en het was buiten gemeen leelijk.^wat ik neerschreef, 't Is mogelijk, dat hem de schoen niet past. Des te beter. Of paste Ds M. hem wellicht aan de verkeerde voet Ik heb mijn conclusies slechts gebouwd op de vergelijking van de beide puntenreeksen. Daarbij viel niet te rekenen met het feit. dat Ds M. in 2ijn onnoozelheid maar wat neerschreef. 2. Het heele geval der kromme Historiebeschrijving is dus terug te brengen tot een verschil van opinie ovpr punt 4 van Dr Hommes De synode heeft in 1942 dus opnieuw^ met alqemeene stemmen 1905 ge handhaafd. En punt 6: Naast dit dogmatisch verschil was er ook nog een kerkrechtelijk conflict. Van punt 4 zegt Ds M. „Daarin zat de door mij in mijn 4e punt gewraakte kromme historiebeschrijving. H-'nr had u zich op-moeten werpen, als u vechten wilde". We zouden het alsnog kunnen doen. Want ook op dit punt zijn we met Ds M. al een stapje verder. Ik had qevraagdNeemt Ds M. 1905 ten volle voor zijn rekening Hierop antwoordt.hij in zijn open brief ,.ja." Dat zou nog meer moed geven, als er geen „maar" volnde ..Maar ik voea er aanstonds aan toe: niet het 1905. dat u waarsrhiinlijk wilt. Ik aanvaard 1905. gelijk het zichzelf ^aandient, als ,.vre- despact"." Nu. dat treft biizonderwant zoo wil ik het ookgelijk het zichzelf aandient, als vredes- pact. Maar laten we dan eerst dit afspreken een vredespact is een pact. dat den vrede waarborgt, zoo- Zang we er ons aan houden. Ge zegt misschien dat spreekt vanzelf. Dat spreekt helaas niet vanzelf. Want voor velen schijnt 't slechts dan een vredespact te zijn, als niemand er zich aan behoeft te storen, als het niemand bindt. Zoo dient 1905 zich aan ,.dat, volgens de belijdenis onzer kerken enz." Maar Ds M. zegt„Op de Synode van 1942 is heelemaal niet gestemd over 1905... Wel is op dié Synode een klein stukje, de aanhef van de verklaring van 1905 met algemeene stemmen aange nomen." Had Ds M. zijn gulden regel (wie zwijgt, stemt toe) slechts op de synodeuifspraak toegepast .Nu kan men zeggen Jammer, dat de svnode in 1942 niet geheel de uitspraak van 1905 heeft aangehaald. Maar dan stelt men de dingen toch niet zuiver. Een voorbeeld ter verduidelijking Onze regeering heeft in Mei 1940 ons geheele land verdedigd, ook al lag het zwaartepunt dier verdediging naar het Oosten gericht. Als nu iemand zegtNederland was niét neutraalwant het' was in Oostelijke richting het zwaarst versterkt, dan weet iederhet diende juist tot handhaving van onze neutraliteit om ons naar die zijde het meest te versterken, vanwaar we een aanval te duchten hadden. En zoo Ihat zich, meen ik. ook de aanhaling Nvan 1905 verstaan. Dat deel werd gehandhaafd, dat in eerster instantie gevaar liep. Eerst toen de 'bezwaarden aanmerking maakten op deze gedppUelijke aanhaling, heeft de synode van '43 uit gesproken dat geheel 1905 gehandhaafd werd. Dat d'f- een andere synode was, doet hier, dunkt me, zeer wp'"in ter zake. In ieder geval, er is reeds veel mee ppTi>onn«»n nuDs M. verklaart, dat hij 1905 ten volle voor zijn rekening neemt. Er zijn vrijgemaakten, die 1905 geheel op zij zetten. Misschien zegt iemand „ja, maar het slot van 1905 is hun allen toch dierbaar. In het licht van dat slot willen velen zelfs van het begin ook nog wel iets weten. Althans, ze zouden graag gebleven zijn en U het begin van 1905 hebben gelaten, als de synode had goedgevonden, dat zij zich tot het slot beperkten." Ja, dat slot. Maar hebben de vrijgemaakten dat toch goed gelezen In dat slot worden ten aanzien van den tijd, waarop God Zijn beloften vervult, drie mogelijkheden ge noemd hetzij vóór, of oncfer, of na den Doop. Stel, dat een vrijgemaakte collega, zij het ook met de_vei'- eischte groote omzichtigheid in dien zin over vr. 74 zou spreken, dat naar zijn oordeel bij den doop de wedergeboorte in de meeste gevallen reeds kan zijn geschied, zijn ouderlingen zouden hem zeker wijzen "Op deze valsche profetie en verderfelijke ketterij, waaraan ze zoo juist zelf ontvloden zijn. Of denk U het in, het laat zich zelfs niet dénken dat een vrij gemaakt predikant de gedachte zou verdedigen, dat de wedergeboorte onder de bediening van den H. Doop plaats grijpt, gelijk Christus ook tijdens het Avondmaal de harten der Zijnen voedt en versterkt op voor ons ondoorgrondelijke wijze. Hoe Roomseh, hóe Luthersch zou deze leer genoemd worden En dan is er nog één mogelijkheid na den doop. Met die mogelijkheid gaat men accoord... mits men zoo goed wil zijn onder „na" te verstaan „minstens 3 a 4 jaar na den doop." Wie zou hier meer voldoen aan den „eisch (om) zich hierover met groote omzich tigheid uit te laten en niet Vijs te willen zijn boven hetgeen ons God geopenbaard heeft, de Geref. Kerken, die deze drie mogelijkheden erkennen of die vrijge- maakten, die slechts onder voorbehoud de laatste mo gelijkheid aanvaarden In de ware gebondenheid ligt ook hier de ware vrijheid. 3. -Ds Meester heeft het Catechisatieboekje De Goddelijke Waarheden van Ds Donner voor zich ge legd om mij daaruit breeder te onderwijzen.. Eerste les, vraag 1 Wat verstaat gij onder Godde~ lijke Waarheden Antwoord „De waarheden door God tot Zijft eer en 's menschen zaligheid geopenbaard." En daar voegt Ds M. aan toe Dat is wat anders dan uitspraken van de Synode En even verder, dat de belijdenissen geen bronnen zijn van Goddelijke waarheden. Wat wil Ds M. betoogen Dat wij belijdenisschriften of Sy nodeuitspraken als bronnen van Goddelijke Waarheden zouden verstaan willen zien Me dunkt, dat leert niemand. Als er een bron is, die helder water geeft, en ik put er een emmer'vol uit, dan behoeft niemand mij te bewijzen, dat die emmer geen bron is, ook al bevat die emmer hetzelfde heldere water. De Openbaring Gods is de bron der Goddelijke Waarheden. De belijdenisschriften zijn er uit geput en elke belijdenisuitspraak dient zich aan als Godde lijke Waarheid, geput uit de Heilige Schrift. Daarmee wordt niet de mensch en de kerkelijke vergadering te hoog "geplaatst. Een kerkelijke vergadering kan dwa len, maar indien zij overeenkomstig Gods Woord de belijdenis op een bepaald punt uitlegt, doet zij niet anders, dan zichzelf en anderen leiden tot de gehoor zaamheid aan het Woord Gods. 4. Een tweede en laatste fundamenteel punt van zijn oppositie' tegen Dr Hommes noemt Ds M, zijn 7e puntDe Synode van 194243 heeft den vrede die door 1905 was gesticht tusschen tweeëerlei visie op het verbond „verstoord". Ds M. betreurt, dat ik daar niet meer van gezegd heb, dan dat dit een waar- deeringsoordeel is, dat ik als zoodanig afwijs. ,,U diende, nu u mijn historiebeschrijving zoo zeer wraakt, een poging te wagen tot een andere historiebeschrij ving omtrent 1905". Dus deze ééne zin jpunt 7 van Ds M. is volgens hem geschiedbeschrijving Zeker, i j daar komen ook waardeeringsoordeelen bij te pas. Maar een geschiedbeschrijving, die in een waardee- ringsoordeel opgaat, kan geen geschiedbeschrijving heeten. In dit punt gaat het bovendien niet primair om 1905. In cauda venenum, het vergif in de staart! Zonder nader bewijs debiteert Ds M.De Synode heeft den vrede verstoord. Daar heb ik geen beschrij- -ving tegenover te stellen, maar alleen, zoolang Ds M. geen argumenten biedt, mijn „neen." 5. Op mijn bedenking, dat Ds M. zijn artikel in Kerk en Leven publiceert, reageert hij met eenige opmerkingen over den strijd in de classis Axel. Hij schrijft„ik behoor niet tot hen, die zonder te kunnen oordeelen, toch hun veroordeeling gereed hebben." Prijzenswaardig als tenminste niet alleen de vrijge-- maakte predikanten, maar ook de kerkelijke vergade ringen in deze jpilde gezindheid deelden. De opmer kingen van Ds M. bewijzen echter het tegencjeel. 6. De laatste kolom van zijn open brief zal Ds M., naar ik verwacht, zelf herzien. Aardenburg. TIEMENS. 1In kritieke tijden loopt het volk graag op de stelten van het spreekwoord. Het spreekwoord is een verraderlijk ding het klinkt wijs. het dient zich aan als puntige, soms paradoxale wijsheid: wie er gebruik van maakt, is daarom vaak als de knaap, die op stelten loopthij steekt een paar duim boven de anderen uit, en is toch met hen één, in het spel vooral. Maar het spreekwoord is meer malen fixatie van onzin, of, zoo 'het al iets beters is, dan bliift het toch opium voor het volk het stompt den prikkel tot individualiseerende begripsvorming af, en legaliseert de illegale neiging tot de generaliseerende. Het levert de intellectueele passe-partout in de bazar, waar ook de beste families winkelen. En verschalkt zoo de excellenties even goed als de baliekluivers. K. S„ Reformatie 6 Juli 1945.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1946 | | pagina 2