ZEEUWSCHE t KERKBODE
UI TO AVE VAM DE
DER GEREFORMEERDE
PARTICULIERE 5YUODE
K ERKEtl in Z EELAHD
STRUIKGEWAS ROND 1905.
DE KERK VAN HET ONGELOOF.
De Kerk van het Ongeloof,
„EEfl DAG in UVE VOORHOVEri 1^..,
No. 16 VRIJDAG 19 OCTOBER 1945 1ste jaargang
Hoofdredacteur; Dr N. J. HOMMES. Redacteuren: Ds JOH. BOOIJ, Ds W. M. LE COINTRE, Ds A. A. OOSTENBRINK en Ds J. A. TlEMENS
Drukkerij LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg
Abonnementsprijsper-halfjaar bij vooruitbetaling f 2,Afzonderlijke nummers 9 ct. Advertentiën 20 ct. per regel
Berichten, opgaven predikbeurten enz, tot Dinsdagmorgen te zenden aan de drukkers Littooij Ölthoff, Middelburg, Spanjaardstraat 47. Telefoon 2438. Giro 42280
IMMERS IS MIJNE ZIEL STIL TOT GOD
Ps 62 2.
Ziel beteekent hiermijn geheele bestaan-
David zegt dus
Mijn totale existentie: stilheid tot God.
Hoe zegt David dit
Hij begint met het woordje immers.
Het oorspronkelijke heeft hier een militant
karakter. Het heeft iets in zich van den
aanval, Van een moedige beslissing. Er klinkt
in door de taal van het offensief, en
vastberadenheid.
Met immers wil David zeggenDe
teerling is geworpen Mijn keuze is definitief
bepaald onder dreiging en nóód.
Ziedaar Davids aanval, ziedaar zijn marsch-
route in de donkerheid.
Immers. Dat is tegelijk een protest en
een triumphkreet. Davids stilheid is geen
lijdelijke berusting. Hier spreekt een mensch
in het offensief. Tegenover de veelheid
van angstaanjagende feiten, poneert hij dit
ééne Stilheid tot God in mijn totale exis
tentie.
Dit is de stilte van het geloof en' van de
hoop.
Was er nog plaats voor haar, toen het
oorlogsgeweld over onze wereld was losge
broken?
Het gebulder dér kanonnen schijnt te spot
ten met alle stilheid, vooral met stilheid tot
God. Is God nóg in" deze ontreddering?
Wij aarzelen met ons antwoord.
Wij zien immers daemonen dansen op de
doovende haardvuren van onze wereld. Is
God niet heel ver-van onze existentie
Het geloof waagt te zeggen Immers is
mijn totale existentie stilheid tot God.
Een oorlog verandert weinig. Hij maakt
slechts openbaar, gelijk een uitbarsting van
den Vesuvius openbaar maakt wat in den
krater zit.
Een oorlog werpt den schijn af. Hij ont
maskert en ontdekt ons aan onze afgoden.
We zien ze wankelen.
De oorlog was de crisis over al onze vei
lige nestenonze positie, ons bezit, onze
meubels en genoegens. Hij voerde alle leven
naar den rand van den afgrond en tot de
stilte van de wanhoop. In deze verschrikking
doet het geloot zijn aanval en zegtImmers
is mijn totale existentie stilheid tot God.
M. N. J. H
In de dagen dat Prof. Schilder nog een warm voor
stander en verdediger was van de belijdenisuitspraak
van 1905 aangaande de kinderen des Verbonds en
deze uitspraak rusteloos met de hem eigene energie
verdedigde tegen de aanvallen en caricatuur'voorstel-
lingen van de zijde der Chr. Geref. Kerk, schreef hij
in de Bazuin j. 1927, no. 52, deze woorden: „Lang
zamerhand moet het wel doordringen, dat de kerke
lijke verdeeldheid grootendeels in stand wordt ge
houden door misverstanden. Daartegen te strijden is
vervelend, maar nuttig. Later komt de vrucht of de
verharding."
Ik moet in onze dagen van kerkscheuring daar heel
vaak aan denken. Inderdaad het is ontstellend bijna
doodelijk ontmoedigend te merken hoe vele menschen
verward geraakt zitten in een struikgewas van mis
verstanden rondom de uitspraak van 1905.
Dat blijkt mij ook telkens uit de correspondentie,
welke enkele broeders op zeer vriendelijken toon met
mij voeren. Er is daarin een merkwaardig afdwalen en
verdwalen in allerlei bijkomstigheden, waardoor men
zichzelf den weg verspert om te komen tot de duide
lijke en toch zoo eeqvoudrge-belijdenis van 1905.
Men laat inderdaad een struikgewas van misver
standen opgroeien en" blijft er in vastzitten.
Daarom is het goed deze telkens weer op te ruimen
en de kern van de zaak aan te vatten door de feiten'
te laten sprekenC Deze zijn de volgende:
le. Er is in 190,5 door onze Gen. Synode een uit
spraak gedaan over het gënadeverbond, hoe wij de
kinderen des Verbonds hebben te beschouwen.
Daarover schreef een man als Ds. T. Bos toen in
de „Wachter" vol innerlijke blijdschap en ontroering
o.a.: „Waar liefde woont gebied de Heer den
zegenZoo werd door heel de Synode en door
al de toehoorders gezongen, toen met alle stemmen
het voorstel over de leergeschillen aangenomen was.
Er was reden tot blijdschapWij gelooven, dat
de Geest des Heeren op kennelijke wijze gewerkt heeft
in het hart der vergaderde broederen
Er zijn uitspraken gedaan, waaraan allen zich
voortaan te houden hebben."
2e. Er is tegen deze uitspraak, door de Synode
Sneek—-Utrecht 1939—'42 herhaald, van meerdere
zijden een bezwaarschrift ingediend.
3e. Al deze bezwaarschriften zijn ernstig onderzocht
en afgewezen.
4e. De Synode heeft dus in 1942 opnieuw met alge-
meene stemmen de in 1905 met ahgemeene stemmen
gedane uitspraak gehandhaafd.
5e. Tengevolge hiervan is de kerkscheuring ont
staan, omdat onderscheidene predikanten en leden
onzer Kerken deze uitspraak niet meer konden aan
vaarden, ja openlijk verwierpen.
6e. Naast dit dogmatisch conflict was er het kerk
rechterlijk conflict rond de schorsing en afzetting van
Prof. Schilder, waardoor de scheuring acuut is ge
worden.
Dit zijn de nuchtere feiten, welke niemand kan ont
kennen en het is goed dat. ze in het geheugen blijven
geprent. Niet de Synode is veranderd, maar de „vrij
gemaakte" broeders en zusters zijn veranderd.
Ds, Veenhof heeft in zijn laatste afscheidswoord
het openlijk en eerlijk gezegd. De uitspraak van 1905
is zoo duidelijk. De woorden zijn zoo eenvoudig, maar
hij kan ze niet meer aanvaarden.
Zoo brak hij abrupt met zijn :êigen ingediend voor
stel, waarin 1905 wel werd gehandhaafd.
En Prof. Schilder, die jarenlang met groot talent
en ijver de uitspraak van 1905 heeft verdedigd, hij
heeft haarevenzeer los gelaten. Zoo schreef hij on
langs in de reformatie: „1905 zal z'n natuurlijke dood
moeten sterven of het zal door de toekomstige Synode
van de vrijgemaakte Kerken moeten worden afge
wezen als in strijd met Schrift en belijdenis."
Mij dunkt duidelijker kan de veranderde situatie en
overtuiging niet worden aangekondigd. De kruitdamp
trekt op en wij zien steeds duidelijker de frontvorming
tusschen de Geref. Kerken en de „Vrijgemaakte".
En nu kom ik opnieuw tot mijn opponent br. S., die
blijkens zijn brief van 2 Oct. nog zoo bevangen zit
in het struikgewas van misverstanden, dat hij nog niet
inziet het zeer ernstige geschil tusschen ons en de
„Vrijgemaakte" broeders.
Onze briefschrijver ziet het alles-nog maar als een
woordenspel en als dat het is, ja dan kan ik mij in
denken dat hij aldus schrijft. „Het is zo© uitermate
droef, dat om al deze elkaar juist tegensprekende
verklaringen van „Verklaring 1905", duizenden Geref.
broeders en zusters uit elkaar gedreven worden; om
een houding .aan den zoozeer verschillend uitgelegde
en inderdaad verschillend uitlegbare verklaring en
bedoeling, honderden ambtsdragers uit hun ambt ont
zet worden; tferwijl ook. ik niet kan gelooven, dat
Christus, de Koning der Kerk, zelf deze broeders
hierom uit hun ambt ontzet. Hier moet toch een op
lossing kunnen zijn."
En aan het slot van zijn brief doet br. S. nog voor
het laatst een hartstochtelijk appèl in deze woorden:
„Waarom toch spreekt, waarom toch sprak de Sy
node niet het verlossende woord? Is er dan nu nog
niet de tijd voor ftkomen? Moet de verwijdering nog
steeds verder gaan? Er moet toch een weg zijn. En
er kan toch tot het uiterste gedaan worden om te be
houden. Hoe men het ook beschouwen wil, „zelfs"
een Synode moet zich kunnen willen herzien. God
geve het."
Het is duidelijk wat onze opponent wil. De Synode
moet haar beslissingen terug nemen. Dan komt er
vrede en verzoening. Maar als de Synode dat nu eens
niet kan en mag?
Geeft br. S. zich daar wel rekenschap van?
Ik geloof van niet en dat komt, omdat hij vast zit
in een dicht struikgewas van misverstand rondom
1905.
Het is niet waar, br. S. vergist zich als hij de
„Verklaring" van 1905 noemt een voor verschillende
uitleg vatbare verklaring.
Ds. Veenhof kan br. S. beter onderwijzen. Hij zei
in 'zijn laatste woord vóór zijn afscheid, dat 1905 zoo
eenvoudig is, maar*dat hij het niet kon aanvaarden.
Het gaat br. S. niet om het dragen en verdragen
van verschillende exegeses van 1905.
Prof. Schilder kan U beter onderwijzen in de Re
formatie, waar hij schrijft: „1905 zal zijn natuurlijke
dood moeten sterven of het zal door de toekomstige
Synode van de Vrijgemaakte Kerken moeten worden
afgewezen als in strijd met Schrift en belijdenis."
Ik verzoek mijn geachten opponent daar eens over
na te denken. Hij is zoo verontrust over de Synode,
die zoo halsstarrig is, maar hij moest m.i. meer ver
ontrust zijn over menschen als Prof. Schilder, die een
natuurlijke dood wil laten sterven de uitspraak van
1905, waarvoor een man als Ds. T. Bos openlijk in
„de Wachter" den Heere dankte e'n geloofde dat deze
uitspraak onder de kennelijke werking van den Geest
des Heeren is tot stand gekomen.
Ik hoop van harte dat br. S. bij ernstig nadenken
door het struikgewas van misverstanden mag heen
komen en de kern van het conflict mag zien.
Dan zal hij ontdekken dat het zeer ernstig is.
Dan -zal hij zien, dat. wij naar de meening der
„Vrijgemaakten" geen oordeel der liefde vellen mogen
over onze kinderen.
Het is daar verboden ze te houden voor weder
geboren en in Christus geheiligd. Dat is contrabande.
Waarlijk de Synode vecht niet om de schaduwen
van een ezel, maar zij wil het genadéverbond werke
lijk g'enadeverbond laten ook voor onze kinderen.
Zij wil ons troosten niet met een of andere duistere
„rechtspositie" onzer kinderen, maar met het Woord
Gods, dat zegt dat ook onze kinderen deelgenoot zijn
van de genade van den bieere Jezus Christus.
Daarom geen natuurlijke -dood, maar handhavinq
van 1905. a
M- - N. J. H.
Onder dezen titel schrijft Ds. H. J. Winter van
Antwerpen een frisch en raak artikel over de bioscoop
manie en wel in De Kruisbanier, Algemeen Evange
lisch Weekblad, .dat in België 'verschijnt. Wij laten
het hier volgen in de overtuiging dat het zoowel voor
onze jongens en meisjes, als voor vele vaders en
moeders, veel stof tot ernstige overweging biedt.
Meer dan 100.000 zitplaatsen.
Meer dan fr. 500.000 inkomgeld per dag
D^. kerk van het ongeloof. Dat is voor mij de
cinema. Zooals een geloovig christen naar de kerk
gaat, zoo gaan de meeste menschen naar de cinema.
Als ge daar niet meer heen kunt, is het leven geheel
zonder fleur en romantiek. Daar in die zaal der
duisternis, daar leeft ge nog eens. Daar ziet gij, dat
het leven toch nog wel de moeite waard is. daar
zweept gesyncopeerde muziek u op of brengen
droomerige klanken u tot gevoelige mijmering.
Daarom is mede de bezettingstijd zoo triestig ge
weest. Ge kondt niet naar de cinema. Ge wildet niet
uit patriottisme; van die films uit Nieuw-Babelsberg