een Woning
Actueele Vragen.
Jeugdrubriek.
HET PROBLEEM DER SEXUEELE
VOORLICHTING.
OFFICIEELE BERICHTEN
YERSEKE.
VERBETERING.
HOE MOET ONZE HOUDING TEGENOVER
DE DUITSCHERS ZIJN?
IX.
Het derde en laatste, wat Barth rqet nadruk naar
voren brengt, als hij handelt van de verantwoordelijk
heid der Christelijke gemeente in- het huidige tijdsge
beuren, is, dat zij moet laten weerklinken het woord
van de vergeving der zonden. Wij, Christenen, leven
van de genade Gods, die niet den dood van den zon
daar wil, maar dat hij zich bekeere en leve. De Chris
telijke gemeente weet, dat deze genadige God de regee~
ring heeft. Dat moet zij nu eerst recht zichtbaar ma
ken, nu er zoo bovenmate veel voor God en daardoor
ook door mensch tegenover mensch zwaar gezondigd
is. ,,Wat voor een zee van waarlijk te begrijpen toorn
en haat zich in deze jaren heeft opgehoopt, dat zullen
^we wel pas goed zien, als het uur aanbreekt, waarop
zij overal in vreeselijke vergelding buiten haar oevers
zal treden."
Zeker mag men maar niet zoo, zonder meer, spreken
van een algemeen vergeven en vergeten, zóó zijn de
schrikkelijke schulden, die gemaakt zijn, niet uit de
wereld te helpen. „Maar dat alles kan en mag de
Christelijke gemeente niet verhinderen te gelooven en
te belijden, dat Hij, die de regeering heeft, de genadige
God is: de God, die zonden vergeeft. Dit geloof en
deze belijdenis hebben met onoprechte welwillendheid
tegen het booze en tegen de boozen niets te maken.
Zeker, zoo ondubbelzinnig als het Duitsche volk in
deze jaren, heeft zich nog wel zelden een volk tegen
over alle anderen in het ongelijk gesteld en gevonnist.
Maar juist deze ondubbelzinnigheid van den toestand
moet ons als Christenen aan het denken brengen. Juist
in zijn strijd tegen den genadigen God heeft het Duit
sche volk zich ook menschelijk zoozeer in het ongelijk
gesteld en heeft het nu zoo geweldig schipbreuk ge
leden. Juist «in zijn onmacht tegenover Hem lijdt het
nu en zal het nog meer moeten lijden. Dat Hij, juist
als de God, die zonden vergeeft, niet met zich laat
spotten, dat juist de troon Zijner barmhartigheid vast
staat tegenover alle inbreuken van menschelijke over
moed, dat moet' dit volk nu in groote bitterheid er
varen. En dat moet het leeren, dat dat de zin van zijn
tegenwoordige ervaring is: zijn ontmoeting met den
genadigen God, dien het wilde verwerpen, die zich
klaarblijkelijk niet laat verwerpen. Dat mag het nu
leeren. Als één volk tegenwoordig, of het dat weet
of niet, ondubbelzinnig voor Jezus Christus staat als
voor dengene, die gekomen is om de zondaren te
redden en niet de rechtvaardigen, dan is dat naast het
Joodsche volk en in merkwaardige gelijkheid juist
daarmee het Duitsche volk."
Dit citaat is wat lang, maar het was onmisbaar.
Hieruit trekt Barth immers de conclusie, dat wij,
Christenen, zelf van Gods genade levend, ernstig
rekenen moeten met het feit, dat deze laatsten nog wel
eens de eersten zouden kunnen worden." En daarom
is^ het zeker, dat we het onheil, dat nu overmachtig
op deze laatsten, van wie het is gekomen, begint tfrug
te slaan, in geen geval met ons doemvonnis kunnen
.begeleiden." Aan hun kant konden en mochten wij in
deze jaren niet staan, integendeel, juist als Christenen
moesten wij ons verweren tegen de aanslagen, die in
den naam van dit volk en niet zonder zijn toestemming
en medewerking werden gepleegd.
En dan brengt Barth een heel-typische gedachte
naar voren: als wij ons in deze jaren op de juiste wijze
tegen het Duitsche volk verweerd hebben, dan hebben
wij het toch niet slechts tegen, maar ook voor dit
volk, tegen wil en dank voor zijn eigen bestwil, ge
daan. Als de Duitsche oorlogsstaaf onschadelijk ge
maakt, ter aarde zal liggen (zooals dat dan nu het
geval is), dan zal het onze zaak niet kunnen zijn, waar
God vonnis geveld heëft, nogmaals vonnis te vellen.
Barth vat het alles samen in deze merkwaardige wóór
den (laat ons daarover maar een goed nadenken!):
„Wie in de afgèloopen jaren geen angst voor de Duit-
schers heeft gehad, die zal nu de vrijheid hebben in
de komende jaren tegen hen ook geen wrok meer te
koesteren. En het zullen de onbetrouwbare personen
van de vorige jaren zijn, die zich in de toekomst daar
door verraden züllen, dat zij niet boven den wrok uit
komen." Gaat het U, als mij, dan zult ge U vaak
verwonderd hebben over het feit, dat de menschen,
die het allerergste van' de Duitschers ondefvonden
hadden, veel minder hard oordeelden, dan degenen, die
persoonlijk of in hun familie het minste geleden
hadden.
Tenslotte legt Barth er alle nadruk op, dat het
Duitsche volk in Gods hand is, in de strenge hand van
den genadigen God. En dat wij ons daaraan zullen
moeten houden. En dat is voor ons, Christenmenschen,
wat hoofdzakelijk en voornamelijk onze houding tegen
over dat Duitsche volk nu heeft te bepalen. Volgens
Barth is het ^juist dat, wat wij den Dmtschers, als wij
weer met hen kunnen spreken (en die tijd gaat nu
aanbreken), moeten zeggen.
Natuurlijk: „Wij zullen hun de verantwoordelijkheid
en de bittere gevolgen daarvan niet kunnen afnemen.
Wij zullen hun moeten vragen hun verantwoordelijk
heid niet te willen ontkennen en de gevolgen niét ónt-
loopen. Maar wij zullen hun ook niet kunnen ver
zwijgen, dat de groote belofte: „Jezus Christus de ver
zoening voor onze zonden' óók hun en juist hun
aangaat, die er nu zoo onbedachtzaam en zoo wild
tegen hebben gestredén iederen Duitscher, ook den
ongelukkigen man, op wiens naam al het verschrikke
lijke van deze jaren zich voor ons heeft geconcen
treerd."
Waarbij Barth niet verzuimt er ons op te wijzen,
dat wij daarbij vooral maar niet de ba'lk in ons eigen
hoofd over het hoofd mogen zien en wij een open oog
moeten hebben voor onze eigen zonden. Wat maar al
te veel ontbreekt, bij de beoordeeling van heel deze
0 aangelegenheid.
Hoe wij dan in de huidige situatie, als Christen
menschen, met het Duitsche volk zullen hebben te
spraken, hopen wij D.V. een volgend maal in ons slot
artikel te zien.
B.o.Z. LE C.
(VI - Slot).
Op de vraag, "hoever men metv zijn_ voorlichting
gaan moet, antwoordt Ds. Fernhout, dat dit bepaald
wordt door den leeftijd, den eigen aard en de omstan
digheden van het kind..Liefst niet in de eerste plaats
door opzettelijke mededeeling van al wat in verband
staat met de geboorte van een mensch, maar door
van tijd tot tijd, op ongezochte en ongedwongen ma
nier, zóóveel los te laten, dat de vraag vanwaar de
kindertjes kómen, beantwoord is nog vóór ze het
pikante krijgt van het uitvinden van een mysterie,
beginne men zijn voorlichting al vroeg.
Het meest ongedwongen en natuurlijke is het aan-
knoopen bij de vragen van het kind zelf, maar het is niet
juist, daarop altijd te willen wachten, want wellichtko -
men de kinderen niet tot vragen door schroom of omdat
hun zedelijke beseffen reeds op de één of andere wijze
werden gekwetst. Vooral moeten we ongewenschte
voorlichters vóór zijn en ook bedenken, dat op ouderen
leeftijd de volle ontsluiering van het geheim vaak veel
dieper in het gemoedsleven ingrijpt.
Overigens is hier allerlei verschil. Bij een kind, dat
gewoon is na te denken over wat het ziet en hoort
kan men doorgaans niet volstaan met wat voor een
stomp en bot kind van denzelfden leeftijd voldoende
is. Een kind dat naar school gaat of veel op straat
speelt en daardoor blootstaat aan allerlei onge
wenschte „voorlichting" moet meer weten dan een
kind, dat bijna niet met anderen in aanraking komt.
Een fabrieksmeisje kan niet meer volstaan met wat-
misschien voldoende is voor een meisje van denzelfden
leeftijd bij moeder thuis.
Juist om al deze verschillen lijkt het ons minder
gewenscht, anders dan in noodgevallen monde
linge voorlichting door de ouders te doen ver
vangen door een boekje, dat deze hun rijpende kin
deren in handen geven. Ons is trouwens op het oogen-
blik geen boek bekend, dat werkelijk op physisch ge
bied voor onze jeugd, in den jongeren rijpingstijd de
juiste voorlichting geeft. Wel is er voor de ouderen
steeds meer geschikte lectuur, ook van Gereformeerde
zijde, verschenen. Wij denken aan boeken van Dr.
Wurth, Ds. Delleman, Dr. Wielenga, Dr. Drogendijk,
Dr. Hijmans en aan verschilende Huwelijksboeken.
Wij gelooven dat het een weldaad zou zijn, als derge
lijke voorlichting nog veel meer in onzen kring werd
ge-bruikt. Wie Jüuitsch kan lezen vindt in het prachtige
boek van Th. Haug „lm kampf um Reinheit und
Reife" een mooie opgave van aanbevelenswaardige
lectuur. Verder geeft hetfijne boekje „Moeder,
a Spréék!" van 7° Kalmijn-Spierenburg waardevolle
- practische aanwijzingen. Wellicht kan men het ook
eens een jongen of meisje in handen geven, met wie
men nog practisch nooit over deze dingen sprak om
toch nog (Beter laat dan nooit! een intiem gesprek
met hen uit te lokken, tot zuivering van hun voorstel
ling en van.de verhouding.
We moeten vooral niet meenen, dat als de kinderen
eenig inzicht gekregen hebben in het 'levensgeheim,
de sexueele voorlichting voltooid is. Integendeel, dan
is ze maar nog pas begonnen! Het terrein van het
geslachtelijk leven is*zoo geweldig gevariëerd en veel-
omvattend, dat voortdurende voorlichting eigerflijk
het heele leven door gewenscht blijft. Vooral in de
rijpingsjaren is de leiding der ouders op dit gebied wel
vaak moeilijk maar toch niet te ontbeeren. Hoeveel
lijden jonge menschen vaak niet, omdat vader en
moeder niet het woord vonden, hen over de groote
vreanderingen in hun lichaam, die hen moeten voor
bereiden op de heerlijkheid van huwelijk en ouder
schap in te lichten! Hoeveel verlovings- en huwelijks
ellende zóu worden voorkomen, als van jongsaf de
ouders hun kinderen spraken over de rechte keus van
een levensgezel (lin)Dit kan b.v. al heel pakkend bij
de Bijbelsche geschiedenis gebeuren. Als we de ge
schiedenis van David en Michal vertellen, kunnen
we teekenen de bittere teleurstelling van David, toen
hij op het hoogtepunt van zijn geloofs-blijdschap bij
Michal in haar ongeloof geen begrip vond maar koele
minachting. Zulke voorbeelden liggen voor het grijpen,
ook voor catecheet en onderwijzer!
Ja, het kan zelfs broodnoodig zijn, de jeugd op de
gevaren" van al te intiemen omgang met leden van
hetzelfde geslacht en van geslachtsziekten en de kans
daarmede in allerlei openbare gelegenheden te worden
besmet, ernstig te wijzen.
Ds. Fernhout onderscheidt zeer terecht -in de op
voeding tot het huwelijk een negatieve en een posi
tieve zijde. Negatief het beschermen en waarschuwen
tegen en bestraffen over het kwade. Positief het vor
men, leiden tot het goede. Maar hij moet klagen: „De
lauwheid, de bekende „blindheid der liefde", de on-
noozelheid van duizenden christenouders zijn op dit
punt (dé negatieve zijde) zóó ontzettend en zóó
ergerlijk groot, dat verreweg de meesten er nooit toe
kwamen, zelfs niet in hun gedachten en noties, aan
het positieve deel van de taak, die hier. te volbrengen
valt." v
We belijden wel 'reeds bij den doop van onze
kinderen, dat ze evenals wij in zonden ontvangen en
geboren zijn, zoo onrein dat alleen in het bloed van
Christus hun reinigmaking ligt, maar als het om aller
lei zonde tegen het zevende gebod gaat, schijnen we
dat maar al te graag te vergeten en vergenoegen we
ons vaak met verstoppertje spelen en struisvogel
politiek.
Neen, we behoeven geen wantrouwende, spion-
neerende inquisiteurs te worden en mogen veel meer
onze kracht zoeken in een open, vertrouwelijken om
gang maar ons eigen booze hart ernstig erkennende
en ook de boosheid van het menschelijk hart in het
algemeen zuilen we ons wel hoeden voor de al te ge
makkelijke veronderstelling, dat toch zeker onze brave
Hendrik of oppasende Hendrika niet weet, wat de
zuigkracht der zonde op dit gebied is!
„ün indien iemand van U wijsheid ontbreekt
ach, wien ontbreekt die niet! dat hij ze van God
begeere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet her
wijt en zij zal hem gegeven worden. Maar dat hij ze
begeere in geloof, niet twijfelende." Jac. 1 5—6.
Ach neen, God moet wel geen lust hebben in ver
wijten, want het is alleen Zijn onbegrijpelijk geduld
met moeilijke kinderen én moeilijke opvoeders, dat er
vaak nog zoo vele ongelukken wonderlijk door Hem
worden verhinderd.
En zoo eindig ik met een woord tot jonge menschen,
die deze artikelen gelezen hebben en nu misschien ge
neigd zijn hun ouders allerlei verwijten te doen. z,e
moeten dat niet doen, evenmin als God! Ze moeten
begrijpen, dat vader en moeder uit een anderen tijd
komen, toen men deze dingen nog niet zoo klaar zag
als nu. Ze moeten begrijpen, dat hun zwijgen meestal
geen nowil is maar zij het misplaatste schroom.
En ook de Kerk gaat hierin niet vrij uit.- Zij heeft
veel te weinig de ouders "in dezen aangespoord en
voorgelicht, hen veel te weinig aangesproken op "hun
roeping in dezé dingen. Maar laten onze jongens en
meisjes zich heilig voornemen om straks in Gods
kracht aan hun kinderen te geven, wat zij wellicht
zelf moesten missen. En voelen ze nog een schrijnend
gebrek aan licht, laten ze alsnog tot hun ouders gaan,
als deze dan niet zelf tot hen gekomen zijn, of des
noods tot een vertrouwde, een oudere vriend, een
predikant of laten ze grijpen naar een rein en zuiver
Christelijk boek.
En laten we allen vasthouden dat'ondanks allerlei
me'eningsverschil over Gods Verbond dit ééne toch
onwankelbaar vaststaat: God sluit het Verbond met
ons en ons zaad. Ons zaad, dat zijn onze kinderen,
maar dan in eerste instantie „zooals ze potentieel" in
kiem in ons aanwezig zijn; zooals ze in onze sexueele
bewerktuiging door Gods aanbiddelijk bestel besloten
zijn. Niet met uitsluiting, maar en zeer madruKKcujk
met insluiting van de potentie onzer nakomelingen,
d.w.z. van onze sexueele bewerktuiging, neemt God
ons op in Zijn Verbond, óns en onze kinderen;
opdat "wij, opdat zij, met alle gave en kracht, naar
lichaam en ziel, ók in ons. geslachtelijk vermogen,
zijn eigendom zullen zijn.
Maar dan moet de opvoeding ook hierin een op
voeding naar den eisch van Gods Verbond d.i. een
christelijke opvoeding blijken, dat ze ook over het ge
slachtelijk leven van het kind: die mysterieuze weg
waarin het verbond en de genade Gods zich uitstrek
ken naar de volgende geslachten (dat uitverkoren in
strument voor den opbouw van de Kerk en het Ko
ninkrijk Gods) met godvruchtige jaloerschheid, waakt."
K. J. K.
-
Ds. A/van Egmond, die tot 1 Juli veldprediker is
geweekt, hoopt op Zondag 2 Sept. weer voor 't eerst
voor zijir gemeefnte op te treden.
De Kerkeraad.
O
In het art.: Ds. Post in eigen mijnenveld veronge
lukt staat een drukfout. Op pag. 2, 3e kolom, 5e regel
van boven staat:
3. Haar uitspraak is wonderlijk, moet zijn: Haar
uitspraak is woordelijk, enz. Red.
NAGEKOMEN ADVERTENTIE
Een van elders benoemd Chr. Onderwijzer vraagt
voor zijn gezin tegen November te Middelburg
of een GEDEELTE VAN EEN WONING.
Brieven onder motto „Woning" bureau van dit blad"