No. 50
Vrijdag 15 December 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn„ A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel; bij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ 6
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
NIET MEER WACHTEN.
En het zal geschieden, eer zij roepen,
zoo zal Ik antwoorden terwijl zij nog
spreken, zoo zal Ik hooren.
Jesaja 65 24.
Jesaja beschrijft in dit hoofdstuk de heerlijkheid
van den Heilstijd. Hij zegt er dit wonderlijke van,
dat aan het wachten van Gods knechten op aarde
eens een einde komen zal. Het wachten der ge-
loovigen weerspiegelt zich in hun gebeden. Want
bidden is aanhoudend vragen om de vervulling
van de Beloften Gods. In dit bidden is de span
ning des geloofs. Nu zal het geschieden, dat deze
spanning zal worden verbroken en de worsteling
der gebeden een einde zal nemen. Wel blijft dan
ook dan nog het gebed. Maar bidden zal dan
beteekenen aanstonds ontvangen.
,,Eer zij roepen, zal Ik antwoorden, terwijl zij
nog spreken, zal Ik hooren."
Wachten dat is de geloofsworsteling van
Gods volk onder het Oude Verbond geweest.
Jacob op zijn sterfbed, was de tolk van het volk
des Heeren, dat gedurende eeuwen zou moeten
blijven uitzien naar de komst van den Messias.
Hij heeft het uitgeroepen ,,op uw zaligheid (ver
lossing) wacht ik, o Heere" (Gen. 49 18). Maar
zoo is ook in Israels tempeldienst eiken dag ge
beden. Eiken morgen was daar in den tempel
het volk bijeen, ten ure des reukoffers, biddende
(Lukas 1 10). Het offer der verzoening werd
gebracht, en het reukoffer der dankbaarheid voor
het aangezicht des Heeren in het Heilige ontsto
ken. En buiten wachtte het volk op den zegen
der verzoening uit handen van den priester.
Toen, na eeuwen, eindelijk, is de tijd aangebro
ken, waarop de Heere hoorde. De engel Gabriël
zegt tot Zacharias„een gebed is verhoord".
Hèt gebed. In alles gebed. Het wachten van het
volk is uit. Op dezen adventsmorgen is daar de
aanvankelijke vervulling van Jesaja's prophetie.
Nauwelijks heeft de priester in het Heilige zijn
gebed uitgesproken, of de Heere antwoordde.
De Heilstijd is aangebroken.
In de geboorte van den Christus, in Johannes
voorbereid is er de verhooring der gebeden. Dat
is de waarheid van den Adventstijd, dat zij haar
vervulling vond op den Kerstdag. Toch reikt
Jesaja's prophetie verder. Zij spreekt van de
tweede komst van de Christus.
Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde zal Hij
scheppen. Het volle geluk, de matelooze zaligheid
zal Hij openbaren. Zoo, dat het vroegere niet
meer gedacht zal worden. Het Nieuwe Jeruzalem
daalt neer, waarover louter jubel en over welks
inwoners louter vroolijkheid zal worden uitge
goten.
En in dat leven in de Eeuwige Heerlijkheid zal
vervuld worden de belofte Eer zij roepen, zal
Ik antwoorden, terwijl zij spreken, zal Ik hooren.
Wachten op het Heil des Heeren is strijden.
Zwaar en moeilijk. Maar dit is nu nog de blijde
Adventsprediking, dat ook aan de worsteling
uwer gebeden een eind komen zal. Als Jacob
op zijn sterfbed door het licht des Geestes de
levensloop zijner zonen, ziet te midden van al de
jammer en zondenacht, die zij in hun geslachten
doorworstelen moeten, vóór dat de Silo komt
hijgt hij naar de vervulling.
Zoo is er nog de strijd van 's Heeren kerk in
de wereld der zonde. Hoe zwaarder de tijden
worden, hoe grooter onze persoonlijke nood
des te meer vermenigvuldigen zich de gebeden
der vromen. Het is een leven van gebed. Een
wachten op den Heer. Wachten is bidden. Bid
den is wachten. Hier is de troostprediking voor
Gods biddende volk Eens zal het worden een
niet-meer-wachten.
Nu onthoudt de Heere schijnbaar veel, maar
er is voor wie bij den Heiland leeft, uit de zalig
heid van Zijn kribbe, en de verdienste van Zijn
kruis, reeds de gemeenschap van Zijn Geest,
waardoor Mij alles schenkt wat ons voor wan
hoop behoedt.
Hij verlevendigt door de gebeden, in smarten
en kruis de hoop op de toekomst, waarin geen
tijd meer zal verloopen tusschen bidden, en ont
vangen.
Daar eeuwig bij den Heere, wordt het wachten
der eeuwen, de strijd der gebeden vervuld
Boven de starren verdwijnt eens het duister,
Daar ziet gij 't alles ontraadseld, onthuld
Wat gij verwacht van Gods eeuwigen luister
Wordt daar eens heerlijk en blijvend vervuld.
Heinkenszand. J. BOOIJ.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 5 113.
(Sociale misstand weggenomen) I.
Een schoone tijd is die, waarin er ijver is voor
Gods eere, voor Zijn Huis en dienst. Wanneer
in eensgezindheid gearbeid wordt aan wat strek
ken kan tot bevordering van Gods Koninkrijk.
Wanneer in 't gebed de kracht daartoe wordt
gezocht en gevonden en tegenstand van dat werk
niet doet aflaten.
Zulk een tijd was die van Nehemia. Het wa
ren toen dagen van groote inspanning. In den
kortst mogelijken tijd moesten de muren van
Jeruzalem herbouwd en de poorten hersteld wor
den.
Het was noodig het heele volk mobiel te ma
ken en alle ander werk daarvoor te laten rusten.
Het waren dagen ook van groote spanning, toen
er tegenstanders bleken te zijn, die het werk
wilden belemmeren en verstoren. Toen het noo
dig werd, dat de bouwers hun zwaard gereed
hadden en er dag en nacht gewaakt moest wor
den.
Maar in 't gebed werd de kracht gevonden tot
arbeiden in zelfverloochening en tot voortzetten
daarvan ondanks den tegenstand.
En zoo waren het ook goede dagen, waarin
met opgewektheid aan de muren werd gebouwd
en men met groote blijdschap zag hoe de eens
gezinde arbeid het heerlijk resultaat opleverde,
dat de muren zienderoogen uit het stof herrezen.
Zulke goede dagen waren ook die van de Af
scheiding en de Doleantie.
Vooral de dagen van het begin der Afscheiding
waren moeilijke dagen. Men sla er de geschiede
nis maar op na. Toen is er veel inspanning ge
vraagd. Toen moesten er veel offers worden ge
bracht. Toen was er heftige tegenstand te ver
duren. Als zij niet hadden geloofd, dat God hen
ondersteunen zou, hadden ze het niet kunnen
volhouden.
Maar tevens blijkt, uit wat zij zelf over dien
tijd spraken en schreven, dat ze het een heer
lijken tijd vonden.
En uit den mond van hen die voor 50 jaar zich
gaven voor de reformatie der kerk in de Dolean
tiebeweging, hebben wij allen wel kunnen ver
nemen, dat ook die tijd, ondanks de bezwaren,
die er ook toen waren, een heerlijke tijd was.
En zij, die zelf dezen tijd beleefd hebben en nog
in leven zijn, bevestigen dat.
Zoo blijkt het altijd goed zich te stellen in den
dienst des Heeren en te ijveren voor de eere
van Zijn Naam.
In de dagen van Nehemia bleek toen ook, dat,
waar de liefde tot God en Zijn eere opwaakt,
ook opwaakt de liefde tot den naaste. Het geloo-
vig aanvaarden van het gebod der eerste tafel
leidt tot het aanvaarden van het gebod der twee
de tafel.
Daarvan spreekt hoofdstuk 5, als het verhaalt,
hoe, in de dagen van den herbouw der stad, een
ernstige sociale misstand werd weggenomen.
Hoofdstuk 5 begint met de vermelding van een
heftige klacht van het volk en hun vrouwen te
gen hun broeders, de Joden. En uit die klacht
blijkt, dat er een ernstige sociale misstand be
stond.
Het woord „sociale misstand" vraagt misschien
eenige verklaring. Bij het woord „sociaal" zijn er,
die aanstonds aan „socialisme" denken en dan
zonder meer besluiten, dat daarmee wordt aan
geduid, dat ongeoorloofd is en waarvoor men
zich moet wachten.
Dat nu berust op een vergissing. We zouden
voor het woord „sociaal" kunnen gebruiken het
woord „maatschappelijk". Sociale misstand be-
teekenteen misstand, een verkeerde toestand in
het maatschappelijk leven, in de samenleving.
Wij menschen leven niet elk op zichzelf, maar
hebben een gemeenschappelijk bestaan, we vor
men een gemeenschap. Het huisgezin is al een
kleine maatschappij. Ook in een huisgezin zouden
verkeerde verhoudingen kunnen zijn, die met den
naam „sociale misstand" zouden kunnen worden
aangeduid. Doorgaans gebruiken we die uitdruk
king echter alleen, wanneer we willen zeggen,
dat het in de grootere gemeenschap, in de saam-
leving in breederen zin, wat aangaat de onder
linge verhouding, met name ten opzichte van de
stoffelijke goederen, niet is, zooals het moest zijn.
Dat heeft met socialisme dan nog niets te maken.
We herhalen dus, dat uit de klacht in 5 1
blijkt, dat er een ernstige sociale misstand was,
dat het met de onderlinge verhouding onder de
Joden, met name ten opzichte van de stoffelijke
goederen, niet was zooals het moest zijn.
Er was een drieërlei klacht of, anders gezegd,
een klacht van drie nog weer onderscheiden
groepen.
Als eerste wordt genoemd de klacht van men
schen, die men de proletariërs zou kunnen noe
men, menschen, die alleen maar proles, kinderen
hebben.
In een andere vertaling, dan die van onze Sta-
tenoverzetters komt dat duidelijker uit. Dan lezen
we vs 2 alzoo Er waren er die zeiden onze
zonen en onze dochteren verpanden wij om ko
ren te kunnen koopen tot spijs om in het leven
te blijven.
De beteekenis van het woord „verpanden" is
duidelijk. Een pandhuis is een inrichting, waar
men geld kan leenen als men daar een pand
achterlaat. Brengt men het geld natuurlijk met
de rente, die meestal niet laag is terug, dan
wordt het pand weer ter beschikking gesteld.
Het tweede vers zegt dan, dat ouders, om geld
los. te krijgen van geldschieters hun zonen en
dochters als onderpand moesten geven. Hun kin
deren kwamen dan in de macht van hen, die dat
geld leenden. Hun kinderen kwamen in slavernij.
Een tweede klacht was van menschen, die nog
niet zóó arm waren als de eerste. Hadden die
alleen maar kinderen, die ze konden verpanden,
deze tweede groep beschikte nog over akkers en
wijngaarden en huizen en konden die als onder
pand geven. En die tweede groep was dan daar
toe gedrongen, opdat zij op die manier aan geld
zouden komen om koren te kunnen koopen.
In vers 3 wordt gezegd Anderen zeiden onze
akkers, wijngaarden en huizen verpanden wij om
koren te kunnen komen in dezen tijd van voed-
selschaarschte. Ze moesten dan huis en hof ver
laten.
En dan was er nog een derde groep, die er
nog 't minst erg aan toe was, maar toch ook in
de moeite kwam.
Het was voor hen nog wel niet noodig hun
akkers en wijngaarden en huizen als onderpand
ter beschikking te stellen van de geldschieters
en die te verlaten, maar ze moesten dan toch
wat we nu zouden noemen een hypotheek
op hun eigendommen nemen om aan geld te ko
men, dat noodig was om de belasting, de cijns
aan den koning te kunnen betalen.
Uit deze klachten, die kwamen uit een gemoed,
dat lang verdragen had, maar eindelijk losbarstte,
blijkt dat de geldschieters, die dan van hun eigen
volk waren, meedoogenloos optraden tegenover
hun schuldenaars. De practijken van sommige
geldschieters hebben de eeuwen door groote be
ruchtheid gehad. Van dat slag waren daar en
toen ook de Joodsche geldsschieters. De toestand
werd onhoudbaar.
HEIJ.
'N ZONDE, DIE STEEDS GROOTER
OMVANG AANNEEMT.
Ik wil iets gaan schrijven over een zonde,
waarvan ik zie, dat ze steeds meer zich verbreidt
en een gevaar wordt voor ons kerkelijk leven.
Ik bedoel hier de zonde van onze jongens en
meisjes, die omgang zoeken of hebben met bui
tenkerkelijken.
Ik aarzel niet, om dit kwaad een zonde te
noemen. En gaarne wil ik duidelijk maken, waar
om ik dit verschijnsel als zonde zie.
Ik spreek hier dus niet over diegenen, die een
juk aantrekken met den ongeloovige. Een kind
des verbonds dus, dat zijn hooge positie ver
werpt door een verbintenis aan te gaan met een
wereldling. Een kind van God dus, dat met
iemand een verbinding zoekt, die een kind is van
satan. Want laten we nu de zaken niet verdoe
zelen laten we zeggen, zooals het is. Iemand,
die den Heere Jezus niet liefheeft, en die Hem
niet dient met een volkomen hart, die is niet vóór
Hem, maar tégen Hem. En allerlei gepraat van
„hij of zij laat me vrij", is een vrijheid, die niet
bestaat. Want in de eerste plaats mag een kind
van God niemand vrij laten, dus zeker niet een
ongeloovige met wien men het leven wil ingaan.
Dus als zulk een kind van God zijn roeping ver
staat, dan zal hij altijd weer spreken over het
geloof in zijn Heiland en de andere partij voor
dien Heiland trachten te winnen. Dat vóórop.
En het tweede is dat, zoo de ongeloovige partij
den geloovige vrijlaat", dit een fixie is, een
waanbeeld. Is soms die vrouw, die man, vrij die
naar Gods huis wil gaan, maar dit niet kan, om
dat de man niet thuis wil zijn en op de kinderen
passen. Is die jongen, dat meisje, vrij, dat naar
de kerk gaat, maar de verloofde hunkert naar
het oogenblik, dat ze uit dat „muffe" kerkgebouw
komt. Och, laten we ons niet bedriegen met dat
mooie woord „vrijlaten". Het is een uitvinding
van den duivel. Niemand is vrij, tenzij hij gebon
den is aan God, zooals Hij zich in Zijn Woord
geopenbaard heeft. De hoogste vrijheid, is de
hoogste gebondenheid.
Maar over dien omgang van christenjongens
en -meisjes met wereldlingen spreek ik niet.
Waar het huwelijk een geestelijken eenheid is,
is zulk een huwelijk naar zijn diepste wezen ge
broken, wanneer men als geloovige een juk aan
trekt met een ongeloovige. Dergelijke tweeslach
tigheid is niet bestaanbaar voor Gods aangezicht.
Ik wil hier iets zeggen over de zonde van die
genen, die omgang hebben met buitenkerkelijke
jongens en meisjes. Ik noem dit een zonde, en
niet een nood. Er wordt tegenwoordig zooveel
gesproken over „nood". En dat komt in den regel
uit een bepaalden hoek. Uit dien hoek, waar men
het woord zonde niet meer wil hooren. Waar
men niet den Heere Jezus ziet als zondenverzoe
ner, maar als een noodopheffer. Waar men zelf
niet meer zondaar voor God den Heere wil zijn,
maar waar men een God zoekt, die een goede
„hulp in nood" moet zijn. Van al die nooderig-
heid'heb ik een afkeer. Laten we vooral in onzen
tijd de duidelijke taal van Schrift en belijdenis
handhaven en spreken van zonde. De zonde van
velen onzer jongens en meisjes, die de buiten
kerkelijken omgang zoeken, om te komen tot het
huwelijk.
Ik zie als oorzaak van dien buitenkerkelijken
omgang in hoofdzaak drie zonden
le. het negeeren van God den Heere.
Natuurlijk zal een ieder onmiddellijk willen
erkennen, dat er in het jongens- en meisjesleven
moeilijkheden zijn. Men zou blind moeten zijn,
om die niet te zien. Ik denk aan de moeilijkhe
den, die zich voordoen als ze op dien leeftijd
komen, waarin ze zich bewust worden van hun
taak voor het leven. We kunnen er over schert
sen en lachen, als ze zich wat stuntelig voordoen
en niet weten welke houding ze zich moeten ge
ven, vooral als ze zich moeten vertoonen tegen
over elkander, maar laten we niet vergeten, dat
hier achter soms een wereld van smart schuilt.
En het scherpe vader- en moederoog bemerkt
dit ook wel. Ziet wel, dat hun jongen of meisje
het moeilijk hebben. Met vragen zitten over het
leven, speciaal het huwelijksleven. Allerlei licht
zinnig gepraat over deze zaak helpt hen niet.
Maar aangenomen, dat er bij velen moeilijkheden
zijn, toch moeten ze als verbondskinderen nooit
vergeten, dat ze in die moeilijkheden den Heere
niet verachten moeten, Hem niet negeeren mo
gen. Ik zie helaas nog al eens in de practijk, dat
verbondskinderen alleen maar letten op hetgeen
voor oogen is. Alleen maar letten op het uiter
lijk. De verschijning. En dat ze pas later met de
vraag komen of zulk een jongen of meisje den
Heere vreest. Zie, dat is een eerste zonde. Dit
negeeren van den Heere inzake de levensvraag
van het huwelijk, is een zonde, die steeds meer
bedreven wordt. Niet voor niets zegt Gods
Woord, dat al onze begeerten en verlangens, dat
al onze moeilijkheden met bidden en smeeken,
bekend moeten worden gemaakt bij den Heere.
Geen enkele uitgezonderd. Staande voor de
levensvraag, wie met ons het leven zal doorgaan,
staande dus voor die ontzaggelijk-ernstige, diep-
insnijdende vraag, moeten we den Heere niet
negeeren.
Als Abraham zijn knecht om een dochter voor
Izaak uitstuurt, wat doet die knecht dan Dan
buigt hij zijn knieën en bidt of den Heere hem
wil wijzen wie van de dochteren des lands het
zal zijn.
Zie, dit smeeken als voor des Heeren aange
zicht, ontbreekt bij velen. Ze keeren de orde om:
eerst willen zij kiezen en dan mag de Heere toe
stemmen. Ze negeeren den Heere, die de eerste
en de laatste in hun leven moet zijn. De weg
naar den Heere maakt tal van moeilijkheden een
voudig. Hij brengt ons naar Zijn Woord. En
dat Woord wijst ons den weg. Laten onze jon
gens en meisjes den Heere niet negeeren, vooral
niet in deze levenskwesties.