No. 43
Vrijdag 27 October 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
VAN VERRE EN NABIJ*
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ G
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
EEN ROTS OM IN TE WONEN.
Wees mij tot een rotssteen om daarin
te wonen, om geduriglijk daarin te gaan.
Ps. 71 3a.
Onze tijd is een tijd vol gevaren.
Bij de gevaren die den mensch altijd en overal
omringen, komen nu nog de oorlogsgevaren.
Naast de verzwaarde gevaren te land en ter zee,
zijn nog gekomen de vroeger niet gekende ge
varen uit de lucht.
De gruwelen van den oorlog zijn grooter dan
ooit.
Het verweer is moeilijker en het doet meer
den nood en hulpeloosheid gevoelen.
Men ziet uit naar allen kant om een schuil
plaats te vinden. De een zoekt het in den grond,
de ander in het meest verborgene van zijn huis.
Die bouwt zich een schuilkelder van ijzer of
steen, deze zoekt elders een verberging.
Dat is zeer natuurlijk. Zelfs het redelooze dier
zoekt schuiling als het achtervolgd wordt of in
gevaar verkeert, zou de mensch het dan niet
doen
't Is ook niet ongeoorloofd, maar onze roeping
om zooveel mogelijk het leven te beveiligen.
Tegen alle gevaar mogen we een schuilplaats
zoeken.
We zien dat in de H. Schrift ook geteekend.
Denk aan David, die voortdurend in gevaar
verkeerde en zich in nood bevond, door mach
tige vijanden, verraderlijke bestrijders, zelfs onder
zijn eigen kinderen.
En hoe machteloos gevoelde hij zich, trots zijn
dapperheid en moed. Eigen kracht bleek telkens
ijdel. En zoo drong de nood hem om elders vei
ligheid te zoeken.
Neen, we veroordeelen het niet, dat men ook
in onzen tijd uitziet naar een veilige plek.
Alleen maar terwijl men er niet op let om
welke oorzaken die nooden en benauwingen ons
overkomen, vergeet men ook op te zien tot Hem,
die alleen veiligheid kan brengen. Zoo menige
schuilkelder zal blijken te zwak en te nietig te
zijn.
De dichter van onzen Psalm ziet uit naar een
onbedriegelijke. Hij zocht hulp in het gebed. Hij
vraagt God om zijn Toevlucht en Beschermer te
willen zijn. „Wees mij tot een rotssteen, om
daarin te wonen, om geduriglijk daarin te gaan".
Reeds voor eeuwen zocht men in spelonken of
rotskloven veiligheid tegen vijandelijke aanval
len. Daar zaten ze veilig tegen allerlei wapen
geweld. Ze vonden er een machtig schild en een
borstwering rondom.
De geloovigen van oude tijden vonden daarin
een schoon beeld van de beschuttende trouw des
Heeren. David zong er van. „De Heere is mijne
steenrots en mijn burcht en mijn uithelper, mijn
God, mijn rots, op welken ik vertrouw, mijn
schild en de hoorn mijns heils, mijn hoog ver
trek."
Zoo begeert ook de dichter van dezen psalm
die schuilplaats, die veiliger is dan eenige andere.
„Wees mij, o God, tot een rotssteen, om daarin
te wonen, om rustig te verkeeren in allen nood."
Het hart, dat buiten God leeft, kent die schuil
plaats niet, maar het volk dat zich in zich zelf
zwak weet en ellendig, zoekt er zijn veiligheid
in, bij alle gevaar. Want het zijn de verdervende
bommen niet alleen, die verberging doen zoeken.
Het leven is vol gevaren, zoowel buiten als in
oorlogstijd, zoowel geestelijke als lichamelijke
gevaren, persoonlijke en huiselijke. En voor alle
die geldt: „God is een Toevlucht voor de zijnen".
De gemeente des Heeren weet, dat ze in een
wereld vol vijanden verkeert, tegen wier geweld
ze zich zelf niet veilig kan stellen. Sterke vijan
den, die als welgewapende benden op haar aan
stormen. Zelfs ook vijanden in de lucht. „Want
wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed,
maar tegen de overheden, tegen de machten, te
gen de geweldhebbers der wereld, der duisternis
dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in
de lucht." En tegen die alle kan en wil God onze
Schutsheer zijn. Daarom ook gedurig de bede
„Wees mij een rots, om daarin te wonen".
In dien rotssteen weten we ons altijd en tegen
over iederen aanval des vijands veilig. Zelfs geen
dynamiet kan die doen springen, want het is een
eeuwigen rotssteen. Wie in die schuilplaats der
Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in
de schaduw des Almachtigen.
De heilige zanger wil daarin wonen. Verber
ging zoeken voor een oogenblik is hem niet ge
noeg. Er in te wonen doet hem blijvende veilig
heid kennen. Is het niet heerlijk, dat God voor
ons zwak en bestreden hart zulk een onwankel
bare Rotssteen is In Jezus Christus is schuil
plaats voor allen vijand te hoog en te sterk.
Voor de zijnen echter altijd geopend. Jezus
Christus is de deur. Wie door Hem ingaat zal
eeuwig veilig zijn.
Wij verstaan dus de roem der verlosten, dat
zij geen kwaad hebben te vreezen, daar de Heere
God zelf hun Rotssteen is. Maar veilig weten ze
zich dan ook alleen als ze daar schuilen in allerlei
nood en gevaar. Als ze zich daaruit laten lokken
dreigt weer gevaar. Laat ons dan in alle verzoe
king en strijd, in alle nood en benauwing, daarin
verkeeren. Het moet ons dringen om geduriglijk
daarin te gaan, zooals David die sprak„Ik
schuil in mijn benauwde dagen, bij U mijn God,
bij U alleen".
Zoolang wij in dit leven zijn dreigt er gevaar;
ook daarin, dat we van onzen God afdwalen,
dat de vijand ons onverhoeds aanvalt. Daarom
moeten we telkens naar die schuilplaats vluch
ten, totdat we van alle gevaar des vijands ver
lost, eeuwig bij Hem mogen wonen.
Wassenaar. F. STAAL Pz.
OMGANG MET WERELDLINGEN.
Wanneer de kerk des Heeren eens op dit
standpunt ging staan omgang met wereldlingen,
vriendschap met de wereldlingen, liefde tot we
reldlingen is goed, dan zou ze zeker bij velen
in achting stijgen, maar bij anderen in achting
dalen.
In achting zou ze stijgen bij al diegenen, die in
vermenging met den geest van de wereld geen
gevaar zien. Die zelfs toejuichen, dat de wereld
geest zich verbindt met de kerk des Heeren. Ze
vinden de kerk eigenlijk te bekrompen. Te kort
van blik. Veel te beperkt. Waarom mag een
Christen dit niet en waarom dat niet Waarom
b.v. zullen we onze kinderen terughouden van
de kermispret, en waarom zullen we onze kinde
ren tegenhouden van het bioscoop- en tooneel-
bezoek Waarom zullen we ze niet laten
gaan daar, waar de wereld haar vermaak vindt
Kortom het is goed, dat de kerk zich op wat
ruimer standpunt stelt. Dat ze zich niet zoo be
perkt tot eigen kring. De wereld zal het appre-
cieeren, wanneer kinderen en leden van de kerk
hun belangstelling aan den dag leggen voor alles
wat de wereldling waardeert. Dus dansvloer en
kerkbank, kermis en avondmaal, bioscoopbezoek
en kerkbezoek: laat ze samengaan. Dat is „ruim".
Zoo zullen dus diegenen redeneeren bij wien de
kerk zou stijgen in achting, indien ze toegaf aan
den drang van sommigen naar de wereld.
Bij anderen echter zal de kerk niet stijgen in
achting. Integendeel. Ze zal zeer in achting da
len. Ze redeneeren geheel anders. Ze houden zich
vast aan het Woord des Heeren, dat zegt„Ik
zeg u ook, dat gij zijt Petrus en op deze Petra
zal ik mijne kerk bouwen, en de poorten der hel
zullen haar niet overweldigen". Aldus een tegen
stelling tusschen de Kerk des Heeren en het rijk
der hel. De macht der hel stelt de Heere Jezus
daar uitdrukkelijk voor als een burcht met poor
ten, en daartegenover het Koninkrijk der heme
len, eveneens als een heilige burcht Gods. Dus
Burcht tegenover Burcht. Poort tegenover Poort.
De toegang tot deze burchten is alleen mogelijk,
indien men door de deuren heengaat. De Heere
Jezus eischt dus uitdrukkelijk, dat de toegang tot
de burcht van de kerk zal bewaakt worden. Dat
er wachters zullen zijn. Indien de wachters aller
lei slag van menschen, b.v. vijanden zou toestaan
om binnen te gaan, dan verstaan ze hun taak
niet. Wachters moeten ze zijn ze moeten wa
ken tegen allerlei verderfelijke invloeden van
buiten.
Nu is het een der grootste listen van den dui
vel, om de voorstelling te geven, dat de burcht
van de kerk en de burcht van den Booze in
elkander overloopen. Hij wil het steeds zoo
voorstellen, alsof het mogelijk is, vriend te zijn,
zoowel in de ééne als de andere burcht. We
zouden dat kunnen noemen gecamoufleerde aan
vallen. De Schrift zegtde duivel dient zich aan
als een engel des lichts. Hij probeert zich door
de poort der kerk heen te dringen de wachters
om te koopen, om niet meer wachter te zijn. Hij
probeert de verbinding tusschen zijn burcht en
die van de kerk te bewerken door omgang van
leden der kerk met wereldlingen. Hij wil een
hechte vriendschap tusschen diegenen, die vóór
den Heiland zijn en die tégen Hem zijn. (Immers,
wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, zegt de
Heere Jezus.)
Hij probeert onze kinderen te verleiden, om
steeds meer door de vingers te zien. Ouders toe
geeflijk te doen worden. Opdat zijn groote doel
maar bereikt wordeverbinding tusschen zijn
burcht en de burcht der kerk. Opdat hij die laat
ste burcht, de kerk kan overweldigen.
Nu moet men wel zeer bijziend of nog erger
blind zijn, om niet te constateeren, dat deze
tactiek in onzen tijd weer in meerdere mate en
met meer succes wordt toegepast.
Er zijn ouders, die zonder schroom hun kinde
xen durven laten gaan naar de kermis. Er zijn
ouders, die er geen kwaad in zien hun kinderen
vertrouwd te maken met bioscoopkringen. Expres
druk ik me zoo uit Het kwaad zit niet in één
of andere film, die we alle wel zelf kunnen ver
vaardigen en die we van onze omgeving en kin
deren dus kunnen laten draaien, maar het kwaad
zit in de sfeer, de invloed, de mentaliteit van
bioscoopkringen. Men raakt door naar zulke
plaatsen te gaan gewend aan een wereld, die
niet de onze is. Niemand zal ontkennen, dat de
bioscoop een machtig middel is van satan, om
zijn koninkrijk te doen komen. Daarom moeten
we aan die kringen onze steun, geldelijke en ze
delijke, niet bieden. We moeten ook hier de
scheidingslijn scherp blijven trekken. Niemand
durft biddenHeere, geef mij in de bioscoop
Uwen zegen. De Christen is geen monnik, neen,
met den Heere Jezus gaat hij ter bruiloft en vier
hij feest. Maar altijd zoo, dat hij vragen kan om
des Heeren zegen.
Ditzelfde geldt van de kermis. Het kwaad zit
niet hierin, dat ge eens ronddraait in een, be
paalde molen. Dat men één of ander baksel koop
aan een kraam of een zuurstok bij één of andere
juffrouw, maar het kwaad zit in den werldgeest,
die op de kermis heerscht. Er is niemand, die zal
ontkennen, dat de kermis niet is een reuzenstap
ter hel. Satan heeft ook in die kermis een pracht-
middel uitgevonden, om zijn koninkrijk te doen
komen. En ook wederom niemand zal durven
bidden Heere, zegen mij op de kermis. Het is
wel een droef teeken van verval, indien men het
gaan naar de kermis gaat goed praten. Het komt
me voor, dat onze vaderen verder van dergelijke
wereldsche vermakelijkheden afstonden, dan wij
thans. Maar daarom moet ook ieder in zijn om
geving een krachtig halt doen hooren. Gaat het
zoo door dat meerderen aan die verbinding toe
geven met den geest van de wereld, dan komen
we steeds meer op een hellend vlak.
Al dat gevraag mogen we dit wel en mogen
we dat wel, komt eigenlijk voort uit een onbe
keerd hart. Uit een hart, dat niet zijn lust vindt
in het dienen van den Heere en daarin genoegen
vindt, maar dat ook vermaak zoekt in het dienen
van de wereld. Het komt voort uit een geest, die
vraagthoe ver kan ik gaan, zoodat ik juist nog
niet in den afgrond valt Een waarachtig Chris
ten zal veel liever vragen hoe ver kan ik van
dergelijke mijn ziel verdervende invloeden ver
wijderd blijven
Ik meen niet ver mis te zijn als ik beweer, dat
de oorzaak van deze vervlakking en verflauwing
mede hierin ligt, dat velen niet meer bidden.
Gods verborgen omgang zoeken. Ja, men bidt
nog wel in het algemeen. Vóór en na het eten,
's morgens en des avonds, maar in de eenzaam
heid zijn knieën buigen en daar den Heere zoe
ken, zijn ziel openstellen voor Gods aangezicht
en zeggen Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal...
we meenen, dat dit door velen wordt nagelaten.
De Heilige Schrift geeft ons zulk een prachtig
voorbeeld in de knecht van Abraham, die moet
gaan om een bruid voor Izaak te kiezen. En wat
doet hij nu Uit de vele jonkvrouwen, waaruit
hij zal moeten kiezen, geeft hij de keus nu over
aan den Heere Doet ze mij toch heden ontmoe
ten, en doe weldadigheid bij Abraham, mijnen
Heere. Hij bidt dus. Eliezer gaat in deze teedere
zaak met God te rade. Hij betrekt er Gods wijs
heid en Gods wil in. Wanneer velen zich eens
spiegelden aan dit voorbeeld, om van een even-
tueele verloving een zaak des gebeds te maken.
Wat zou dan de burcht van den booze mer
ken, dat ze staan tegenover de burcht van den
Heere Jezus. Maar wat is de practijk Velen
denken niet aan bidden en het gevolg is vaak
een lichtvaardige onberaden keus. Het gevolg is
vaak veel ellende. Veel tranen en smart. Er zou
een boekdeel te schrijven zijn over de ellende,
die ik in mijn ambtsperiode meegemaakt heb met
„gemengde" huwelijken.
Och, dat men toch ernst make met ernstige
dingen. Als we eten of drinken, dan roepen we
den Heere daarbij aan. Als we gaan slapen dan
bidden we om bewaring. En als we een keus
gaan doen voor ons leven, die voor het leven
beslist, dan laten sommigen den Heere daarbuiten.
Laten we goed begrijpen dat, indien we zelf
kiezen, dan nemen wij een man of vrouw.
Maar wie er bij bidt, die ontvangt ze als Adam
uit Gods hand.
Indien er ooit in de wereldgeschiedenis een tijd
is geweest, dat christenen waken moeten, dan is
het wel onzen tijd. Satan dient zich aan in aller
lei gedaanten, maar het meest als een engel des
lichts. In vriendelijke gestalte dus. Laat ons dan
waken en bidden. Bidden Leid ons niet in ver
zoeking, maar verlos ons van den Booze.
Laten ouders met hun kinderen dat bidden.
Laten ouders hun kinderen wijzen op de be-
teekenis van den Heiligen Doop. Toen hebben
ze „ja" geantwoord op de vraag, of ze die kin
deren bij het opwassen breeder wilden onderwij
zen. Of ze dus zelf die kinderen wilden wijzen
op de beteekenis van den doop. Laten ouders
hun woord gestand doen. Daarin trouw zijn.
Dan zullen ze zeggen mijn jongen, mijn meisje,
je bent door den doop afgescheiden van de we
reld. Je behoort tot den Heere, Zijn kind ben je.
Gedraag je als Zijn kind. Toon, dat je Zijn kind
bent, opdat je persoonlijk die doop kunt aan
vaarden en eenmaal zeggen Ja Heere, ik dank
U, dat Gij mij afgekeerd hebt van de wereld en
dat ik me mocht heenkeeren tot U, dat ik me
mocht inkeeren tot mezelf en zien, hoe verdorven
ik ben. Uw kind ben ik. Enkel door Uwe genade
alleen. Niets uit mij. Alles uit U. Dat is belijdenis
des geloofs. Waarin God ouders en de kerk zich
verblijden met Gods heilige engelen.
De kerkeraad te Middelburg verzocht mij de
aandacht te willen vestigen op het volgende
Mej. Beekman te Zuidlaren hoopt een rondgang
te doen door onze gemeente om gelden te ver
zamelen voor den bouw van een kerkje te Drijber
(Drenthe). Reeds 8000 gulden is bijeen. Niet al
leen Groningen, Friesland, Drenthe en Overijsel,
maar ook door Noord- en Zuid-Holland werd
de helpende hand uitgestoken, terwijl ook Zee
land reeds meewerkte. Bij haar bezoek zal on
getwijfeld Mej. Beekman U overtuigen van de
noodzakelijkheid, om iets af te zonderen voor
den bouw van dit kerkje in die streek.
A. H. OUSSOREN.
RONDOM HET VERBOND.
I.
Prof. Is van Dijk heeft eens geschreven, dat
het niet te verwonderen is, dat bij Calvijn de
idéé van het verbond telkens voorkomt. Men sla
Trommius maar eens op, schreef hij, om te zien
hoe menigvuldig de woorden verbond, verbond
maken, oprichten, aan het verbond gedenken,
verbond houden, verbond breken enz. in de
Schrift voorkomen, en men zal zich niet langer
verwonderen, dat iemand die commentaren geeft
op de Schriften van Oud- en Nieuw-Testamcnt
recht doet wedervaren aan de idee van het ver
bond en telkens ook het woord verbond zelf uit
zijn pen laat vloeien.
Prof. van Dijk was een ethisch theoloog.
Een onverdacht getuige dus in dit geval.
Niet bevooroordeeld.
Daarom is zijn getuigenis van groote waarde,
wanneer gij wilt weten, waarom Calvijn zoo dik
wijls over het verbond handelt.
En wij kunnen dit wel uitstrekken tot de heele
Gereformeerde theologie. Als gij vraagt, waarom
wordt er bij de Gereformeerden toch altijd over
het verbond gehandeld niet een Gereformeer
de maar een ethisch professor geeft u het
antwoord.
Het beste en mooiste antwoord dat ooit ge
geven kan worden. Het eert Calvijn en alle Ge
reformeerden, die den mond vol hebben over het
verbond, zooals 't wel eens een tikje schamper
heet.
Calvijn en de Gereformeerden hebben het zoo
vaak over het verbond, wijl zij ernst maken met
de Schrift.
De Schrift heeft het zoo vaak over 't verbond.
Het woord verbond moet in het Oude Testa
ment ten naaste bij driehonderd maal voorkomen.
En in het Nieuwe Testament drie en dertig
maal.