No, 41
Vrijdag 13 October 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS-
ZENDING.
ZEEUWSCHE KERKBODE
REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COENTRE. F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn,, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
DE SCHRIFT KAN NIET GEBROKEN
WORDEN.
Joh. 10:35.
De Schrift kan niet gebroken worden.
Dat zegt Jezus, de Zoon van God. En dan zal
het toch wel waar zijn, want Die zal het toch
wel weten Wat Hij zegt, is toch voor ons het
eind van alle tegenspraak, en moet voor iedereen
het zijn. Hij is de trouwe en waarachtige getuige.
Zijn woorden zijn ja en amen. Hij zal ons niet
bedriegen. Zou Hij het spreken en niet besten
digd maken Als we niet gelooven, wat Hij zegt,
luisteren we nergens meer naar en staan we voor
niets meer. Daarom, wie de Schrift miskent, ter
wijl Jezus gezegd heeft, dat de Schrift niet ge
broken kan worden, spreekt rechtstreeks Hem
tegen, die de waarheid zelve is. Als iemand dan
tot ons zegt, dat we ons aan de Schrift niet hou
den kunnen, laten we hem dan antwoorden, dat
hij wijzer wil zijn dan de opperste wijsheid, dan
de Zoon van God, en laten we zoo iemand dan
duidelijk doen gevoelen, dat we den Zoon van
God eerder gelooven dan dien mensch met al
zijn eigenwaan, en dat zijn bestrijding en ontken
ning van de waarheid der Schrift hooghartig en
verwaand is, en niet waard zou zijn om er nog
verder naar te luisteren of er op in te gaan, als
ze niet zoo gevaarlijk en verderfelijk voor an
deren was, en voor hem zelf.
De Schrift kan niet gebroken worden.
Dat wil allereerst zeggenhet Oude Testa
ment kan niet gebroken worden. Want daarop
doelt Jezus, als Hij van de Schrift spreekt. En
natuurlijk kan evenmin het Nieuwe Testament
gebroken worden. Dat is ook van Hem. Heel de
Schrift is Gods Woord en kan daarom niet ge
broken worden.
Let wel, de Schrift is Gods Woord, is zelf
Gods Woord. Met nadruk moet dat wel worden
gezegd en gehandhaafd. Want er zijn Christen-
geleerden, die doen of in de Schrift wel Gods
Woord te vinden is, maar of de Schrift zelf niet
het Woord Gods is. Een dergelijk geleerde ver
geleek, nog niet zoo lang geleden de Schrift met
een gebroken ijsveld, waarin groote ijsschollen
drijven en waarin men geen vastigheid voor den
voet kan krijgen dan door van schol op schol
over te springen. In de ijszee van de Schriften
drijven dan de schotsen van Gods Woord. Ge
leerden, die dat leeren, zijn bij al hun geleerd
heid op droeve wijze het spoor bijster, al hebben
ze den mond vol van de heerlijkheid en kracht
van Gods Woord. De Schrift kan niet verbroken
worden.
Daar zou al een heel sterke kracht voor noo-
dig zijn, om de Schrift te breken. Daar zou meer
dan een almachtige kracht voor noodig zijn, want
het is de almachtige en waarachtige God, die de
Schrift doet in vervulling gaan en stand doet
houden. Zóó vast is de Schrift. Vaster dan de
bergen en de heuvelen zijn de waarheden, daarin
geopenbaard de beloften der Schrift zullen ko
men, de bedreigingen eveneens, de profetieën
zullen worden vervuld.
Onder de menschen zijn testamenten, die straks
weer veranderd worden, en zoodoende toch weer
ongeldig worden. Maar de Schrift is een testa
ment, dat voor eeuwig vastligt in Jezus' bloed.
De Schrift kan niet gebroken worden. Ze kan
wel bestreden worden, en er kunnen wel pogin
gen gedaan worden, om ze te breken. En dat
gebeurt in deze wereld wel ook. Men heeft ze
willen verbranden voor goed, en men heeft ze
willen verscheuren. Men heeft ze uiteengerafeld,
en daarbij tegelijk de pretentie gevoerd, dat men
echt wetenschappelijk werk deed. Maar alle po
gingen om de Schrift te verbreken, zijn ijdel, en
zullen niet kunnen verhinderen, dat daardoor te
meer de onwrikbare, eeuwige vastigheid van die
Schrift uitkomt. Ondertusschen laden echter de
genen, die de Schrift bestrijden, een ontzaglijke
verantwoordelijkheid op zich, want ten eerste,
maken ze den Zoon van God tot een leugenaar,
ze weerspreken Hem in het aangezicht, ten twee
de, wie de Schrift wil verbreken, zal op dezen
onwankelbaren rotsgrond zelf verbroken wor
den, en ten derde, om nu maar niet meer redenen
te noemen, men doet dan zijn best om de funda
menten van heel het menschelijk leven omver te
stooten. Want in de Schrift is gegeven de hechte
en eenig vaste grondslag niet alleen van het ge
bouw der zaligheid, en der hoop op redding en
behoudenis, maar ook de vaste ondergrond van
heel onze Christelijke samenleving. De revolutie
van alle gading, is dan ook daarin één, dat ze
de Schrift als basis van huis en gezin, van op
voeding en onderwijs, van politiek en weten
schap, van kortom heel het leven, wegneemt en
miskent, terwijl daartegenover door de Christe
nen moet gesteld als de eenige waarborg voor
het behoud van de Christelijke grondslagen van
ons volksleven het evangelie, dat ons leven leert
bij het„er staat geschreven" en „de Schrift
kan niet gebroken worden".
Kamperland. v. d. ENDE.
VAN DE SYNODE.
Na zes weken te hebben vergaderd is de Sy
node dan Donderdag 5 Oct. verdaagd. Wanneer
zij weer zal saamkomen, is nog niet bepaald. Dat
zal wel afhangen van de vraag, wanneer Com
missie I gereed is met haar rapport over de leer-
geschillen. Ook moet nog nader voorbereid wor
den de behandeling van de kwestie Drachten en
de zaak Goossens en de tucht over doopleden.
Zij, die tot dit werk geroepen worden, zullen
de eerste weken wel allerlei achterstand in eigen
gemeente en werkkring hebben in te halen en
verhinderd zijn veel tijd beschikbaar te stellen
voor commissievergaderingen. Het zal dus voor
spoedig moeten gaan, wanneer de Synode nog
dit jaar weer zal kunnen vergaderen om haar
arbeid te voltooien. Nu is dat, hoe wenschelijk
ook, niet noodig. Voor deze commissies geldt
ook „haast u langzaam", want„haastige spoed
is zelden goed".
Vóór haar voorloopige sluiting heeft de Sy
node nog enkele zaken kunnen afdoen, waarvan
we een paar hier willen vermelden.
Breedvoerig werd weer van gedachten gewis
seld over de vraag, hoe te handelen met leden,
die elders kerken en men kon het nu eens wor
den met een conclusie, waarin werd uitgesproken,
dat in bepaalde gevallen ook tuchtoefening noo
dig kon zijn, met advies van de classis of van
kerkvisitatoren.
Over de Perspolemiek werd op de Synode zoo
goed als niet gepolemiseerd. Bijna zonder be
spreking werden drie van de vier voorgestelde
conclusies aanvaard de vierde, die hier een taak
wilde opdragen aan de Classicale vergaderingen,
werd weggelaten.
Tucht over doopleden. Hiermee kon men nog
niet klaar komen. Er was te groot verschil van
gevoelen. Gelegenheid zal nog gegeven worden
bezwaren tegen het rapport van de Commissie
schriftelijk bij haar in te dienen. En op de voort
gezette Synode zullen deze dan worden behan
deld.
Iets voorspoediger ging het met de behande
ling der bezwaarschriften inzake hetgeen door de
Synode van Amsterdam bepaald was over het
lidmaatschap van de C.D.U. en de N.S.B. Hier
kon men tot overeenstemming komen in een vier
tal conclusies, die den weg wijzen, hoe in voor
komende gevallen te handelen.
DE REFORMATORISCHE ARBEID VAN
NEHEMIA.
Nehemia 2.
(Nadere voorbereidingvan Nehemia zelf) I.
Dat Nehemia tot zijn taak werd voorbereid,
daarvan spreekt reeds het eerste hoofdstuk, als
het verhaalt, hoe de man, die aan het hof van
Artahsasta zoo hooge plaats innam en daar le-
vensweelde genoot, zich gorden wilde tot een
arbeid, die hem wel veel moeite zou brengen,
maar weinig eere onder de menschen, omdat hij
zich door het geloof verbonden voelde aan het
volk Gods.
Helaas is het geen ongewoon verschijnsel, dat
zij, die tot eer en macht komen, zelfs wanneer
zij een Godvruchtige opvoeding genoten, van
God en Zijn dienst vervreemden. Als ze nog
spreken over de kerk is het soms met een hoog-
hartigen, smadelijken glimlach. Ze gevoelen zich
in 't minst niet meer verbonden aan de kerk,
"waarin ze toch den heiligen doop ontvingen.
Zelfs kan het gebeuren, dat ze de hun verleende
macht misbruiken om de kerk te onderdrukken.
Indien iemand het gevaar bedreigde van te
vallen in diezelfde zonde dan Nehemia. Wat be-
teekende het kleine Jeruzalem bij het machtige
groote Susan vol van de paleizen van den Ko
ning en de rijksgrooten Wat beteekende het
kleine Joodsche onderworpen volk onder de vele,
vaak heel groote volkeren van het Perzische rijk.
Was het voor Nehemia, in zijn voorname posi
tie, maar niet het beste te verzwijgen, dat hij tot
dat verachte volk behoorde Het zou hem wel
eens kunnen schaden als hij er zoo openlijk voor
uitkwam, dat hij een Jood was
Als dan deze Nehemia zag de heerlijkheid van
Jeruzalem als de stad Gods en de groote beteeke-
nis van Israël als het volk Gods, was dat omdat
de Heere zijn oog geopend had om dat alles te
zien dan was dat omdat de Heere hem het ge
loof gaf dat een gave Gods is om, evenals
een Mozes, de smaadheid van Christus meerde
ren rijkdom te achten dan de schatten dezer we
reld.
In dat alles was Gods werk. Het begin van
de reformatie door Nehemia, lag in het hart van
Nehemia, dat door Gods Geest bewerkt zich
besturen liet door Gods Woord, om zoo te ko
men tot de van God gevraagde daad.
Het tweede hoofdstuk verhaalt van de nadere
voorbereiding van Nehemia's reformatorischen
arbeid en dan allereerst van die van Nehemia
zelf.
Volgens Neh. 1 was het in de maand Kisleu
(overeenkomend met onzen maand December),
dat Nehemia door z'n broeder Hanani de bood
schap kreeg over de ellende van Jeruzalem en
het volk der Joden, die hem een roepingsbesef
bracht tot reformatie.
En volgens 2 1 was het in de maand Nisan
van hetzelfde twintigste jaar van Artahsasta, dat
Nehemia begon aan de uitvoering van het plan,
waarover hij sprak in z'n gebed tot den Heere.
De maand Nisan komt overeen met onze maand
April. Dat was dus drie maanden later.
Dat zal waarschijnlijk wel daarmee verband
hebben gehouden, dat de Koning, toen de zomer
begon, z'n winterresidentie in Babel verwisselde
voor z'n zomerverblijf op de berghoogte van Su
san, en dat Nehemia eerst toen ongezocht
gelegenheid kreeg om den koning het verlof te
vragen, dat hij voor de uitvoering van zijn plan
behoefde.
Drie maanden gingen er dus voorbij zonder
dat er iets gebeurde en dat Jeruzalems smaad
bleef voortduren.
Haastige hervormers, die, als ze een idee heb
ben, heet van de naald willen beginnen, zouden
hier aanleiding kunnen vinden voor een ernstig
verwijt aan Nehemia. „Is me dat een man, die
doet maar niets". Zoo'n man zouden zij niet
kunnen gebruiken.
Nu zou dat wel kunnen wezen, dat zij zoo'n
man niet zouden kunnen gebruiken, maar dat zegt
dan nog niets. De vraag is, of God iemand ge
bruiken kan voor het werk, dat Hij voor Zijn
volk doen wil. En als de Heere iemand daartoe
verwaardigt, dan maakt Hij hem daarvoor ook
geschikt ook wel door hem te laten wachten.
Als Mozes in zich den drang voelt opkomen,
het op te nemen voor zijn volk, oordeelt de
Heere voor hem noodig een nadere voorberei
ding in de woestijn van veertig jaren. Die jaren
waren geen verloren jaren.
Paulus ontvangt nog een nadere voorbereiding
van drie jaren in Arabië nadat hij reeds begon
nen was te prediken. Die jaren waren ook voor
Paulus geen verloren jaren.
Zoo kan het dan niet verwonderen, dat Nehe
mia nog drie maanden kreeg, waarin hij wel niets
deed, maar waarin hij zelf innerlijk nader werd
voorbereid tot de taak, waartoe hij zich geroe
pen voelde.
Het is wel eens gezien, dat iemand, die meende
geroepen te zijn tot een grootsche taak en die
daarvan met ophef sprak, na niet langen tijd alles
opgaf. In het enthousiasme van het begin werd
aan bezwaren niet gedacht. En wanneer die dan
toch bleken te bestaan, was het enthousiasme in
minimumtijd uitgebluscht.
Of het ging zóó, dat het enthousiasme nog wel
bleef en ook de kracht om voor bezwaren niet
uit den weg te gaan, maar dat de zaak zóó on
doordacht werd aangevat, dat het op een mis
lukking moest uitloopen.
Wanneer zulke menschen als kerkhervormers
willen optreden, doen ze aan de zaak van Gods
Koninkrijk geen voordeel.
De Heere wilde Nehemia en het werk, dat
deze doen zou, voor zulk een mislukking bewa
ren. Hij kreeg den tijd om rustig te overdenken
waartoe hij zich in een oogenblik van enthousias
me geroepen voelde. Hij kreeg den tijd om de
bezwaren te overwegen en te beramen wat noo
dig zou zijn om zijn taak tot een goed einde te
brengen.
En dat die tijd van voorbereiding vrucht droeg
zien we, als we hem na drie maanden aan het
werk zien gaan en de maatregelen nemen, die
noodig genomen moesten worden.
HEIJ.
Amice,
Leiden, 8 September 1939.
II.
Ik begin de mededeelingen maar met enkele
berichten over de administratie.
Het is niet te gelooven zooveel administratief
werk er door den Zendeling verricht moet wor
den.
Wanneer ge het Zendingskantoor te Magelang
binnenkomt, vraagt ge U af, wat moeten al die
schrijvers voor werk verrichten. Daar zit een
Chinees, in een andere kamer zitten drie Javanen
en deze zitten van 's morgens half zeven tot 1
uur en van 25 uur allerlei administratief werk
te verrichten.
Bovendien heeft Ds van Nes beslag weten te
leggen op een Europeaan, die z'n middaguren op
het kantoor komt doorbrengen, terwijl op ge-
regelden tijd een accountant de administratie
komt nazien.
Men kan het in Nederland vaak moeilijk be
grijpen, wat er dan alzoo aan administratie ge
daan wordt en daarom wil ik trachten U daar
een kijk op te geven.
Daar zijn in de allereerste plaats de Zendings
scholen. Daar moeten leermiddelen voor gekocht
worden, meubilair, allerlei herstellingen moeten
telkens plaats hebben en dit wordt alles bedisseld
van uit het Zendingskantoor. De Zendeling moet
weten, waar hij zijn meubilair het goedkoopst
kan krijgen, hij moet onderzoeken of de verzoe
ken der onderwijzers wel billijk zijn, of de repa
raties heusch noodzakelijk zijn. Bovendien moet
er maandelijks voor elke school (en er zijn er 7)
subsidie aangevraagd worden. Behalve de 7 ge
subsidieerde scholen zijn er nog 6 ongesubsidi
eerde scholen. Elke maand komt het hoofd van
de school afrekenen, verantwoording doen van
de ontvangen schoolgelden en van de kleine uit
gaven, die hij heeft moeten doen, om de school
schoon te houden en de Zendeling moet dit alles
nagaan en onderzoeken of het schoolgeld niet
op te voeren is, of de onderwijzer wel voldoende
z'n best doet om de kosten van een school te
drukken. En alle aanteekeningen, die daarbij te
maken zijn, het ontvangen van gelden en het uit
geven aan eiken onderwijzer van wat hij hebben
moet, het betalen van hun salarissen, de rekenin
gen der leermiddelen, geschiedt door het Zen
dingskantoor. Ge gevoelt echter, dat hoezeer die
Zendingsadministrateur den Zendeling van veler
lei ontlast, de Zendeling moet zich toch met de
minste uitgave bemoeien. Hij moet ze vaststellen
en controleeren.
Bovendien, elke school moet door den Zende
ling bezocht worden, hij moet een onderzoek in
stellen of het onderwijzend personeel goed werkt,
of de leermiddelen en het meubilair goed onder
houden wordt, of de schooladministratie in orde
is, want straks komt de inspecteur en als zoo'n
school niet in orde is, als de absentielijsten niet
kloppen, als het stamboek niet bijgehouden is,
als de bewijzen van een goede correctie niet aan
wezig zijn, als de schoolbibliotheek niet goed ver
zorgd is, als niet blijkt, dat er aanteekening ge
houden is van al wat onderwezen werd, dan
krijgt zoo'n school een slecht rapport en de Zen
deling een slechte naam als schoolman.
Echter dit is slechts een gedeelte van de admi
nistratie. Daar komen de goeroe's indjil. Zij vra
gen om hun salarissen, om het reisgeld, dat zij
noodig hebben, om op de plaats hunner woning
te komen. Bovendien hebben ze sedert de laatste
goeroe-samenkomst tal van bezoeken afgelegd in
die dessa en in die andere. En de kosten aan
deze reisjes verbonden waren zooveel. Dat moet
onderzocht worden en getoetst aan de vastge
stelde regelen en Law, de Chineesche administra
teur verleent daarbij de helpende hand. Hij re
kent en betaalt. Maar bovendien daar zijn goe
roe's, die klagen over het dak van 't huis, dat lek
geworden is, over de waterput, die noodzakelijk
schoongemaakt moet worden, over de huiswand
van bamboe, die begint te rotten en als de Zen
deling niet binnenkort in die dessa komt om alles
zelf in oogenschouw te nemen is hij wel eens ver
plicht om een der schrijvers er op af te sturen
voor 't onderzoek naar den toestand van het huis.
De goeroe's moeten ook belasting betalen voor
hun huizen en erven en het komt alles eerst onder
de oogen van den Zendeling voor hij het door
geeft ter betaling aan den administrateur.
Voorts ieder van die goeroe's indjil heeft een
schrift meegebracht met aanteekeningen over den
arbeid, dien hij sedert de laatste samenkomst ver
richt heeft en die schriften, al die schriften moe
ten worden gelezen. Want uit die aanteekeningen