No* 25 Vrijdag 23 Juni 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ en Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. DE RAAD VAN GAMALIËL. Hand. 5 38. 39. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 Nochtans gaat Zijn „beweging" voortGod laat dat blijkbaar toe en volgt daar niet uit dat God het wil Is deze raad en dit werk niet uit God Deze laatste vraag beteekent dus in Gamaliel's mond nietkeurt God niet zonder meer deze beweging goed Naar Gamaliel's vaste overtui ging deed God dat niet. Maar desniettegenstaan de kon het Gods wil zijn, dat deze beweging voortging. En dan moet men, naar Gamaliel's gedachte, welke de Raad ditmaal overnam, zich er niet tegen verzetten met geweld. Natuurlijk is deze redeneering van Gamaliel dwaas, hoogmoedig, zondig. Probeeren in te zien in Gods verborgen wil, is den mensch ongeoor loofd. ,,Dc verborgene dingen zijn voor den HEERE onzen God, maar de geopenbaarde voor ons en voor onze kinderenDeut. 29 29. Dit woord der Wet zag de beroemde Leeraar der Wet voorbij. Wij hebben ons bij de beoordeeling van goed en kwaad te houden aan Gods geopenbaarde wildaarnaar alleen hebben we onze houding en ons optreden te regelen. Uw Woord, en dat alleen, is mij een lamp voor mijnen voet, mijn pad ten licht om het donker op te klaren. Gamaliel zit hier gevangen in zijn eigen Fari- zeesche geleerdheid. Jezus Christus gebruikt hier „de vijand" om de kerk te beschermen. Daarin toont Hij ons Zijn heerlijkheid. Wissenkerke. A. A. OOSTENBRINK. ROEMEN IN HET KRUIS VAN CHRISTUS Gal. 6:11—18 (IV) (Naar dezen regel wandelen). Voor 't laatst heeft de apostel dan nog eens aangewezen het onderscheid tusschen de valsche leeraars en hem zij schuwen het kruis van Christus, hij roemt er in. Voor 't laatst heeft hij dan nog weer aange wezen het ijdele van den weg, waarop de dwaal leeraars hen leiden willen en het heerlijke van den weg, dien hij aanwees als den weg der zalig heid. Heerlijk is die weg, ondanks, ja om die vervolging, want op dien weg wandelen de nieu we schepselen, die zaaien in den geest en uit den geest het eeuwige leven maaien. Daarom wijst hij dien weg nog eens aan als den goeden„en zoovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelven zal zijn vrede en barmhartigheid en over het Israël Gods" (vs 16). Zoovelen als er zullen wandelen naar dien regel, n.l. van dat roemen in het kruis van onzen Heere Jezus Christus, over dien zal zijn vrede en barmhartigheid. Vrede met God door barm hartigheid. „En over het Israël Gods", dat kan beteeke- nen, dat in dien vrede door barmhartigheid ook deelen, die van Israël naar dienzelfden regel wandelen. Er kan ook mee bedoeld zijn, dat die naar dezen regel wandelen het ware Israël zijn. De valsche leeraars, waren niet het ware Israël en zochten ook niet den zegen van het ware Israël. Voor hen was niet de vrede. Maar die is voor hen, die naar dezen regel wandelen, als over het ware Israël. Zoo eindigt Paulus dan met de vermaning, te wandelen naar den regel van het roemen in het kruis van Christus. Van nature doet dat niemand. Niet omdat de mensch geen roem zou zoeken, maar omdat hij een anderen roem zoekt. Dan jaagt de mensch naar een roem, die alleen rekent met dit tijdelijk leven. En dan meent hij soms reden van roem te hebben. De één meent die te hebben in z'n mooie po sitie, een ander in z'n geld, een derde in z'n kennis, een vierde in z'n kracht, een vijfde in de eere onder de menschen enz. Of men meent meer dere gronden voor roem in zich te vereenigen. Ook zoekt de mensch wel een roem, die reke ning houdt met een leven na dit leven en meent hij den grond daartoe te bezitten in z'n braaf heid, z'n goede werken, z'n ijveren voor allerlei goede doeleinden, maar waarbij hij toch vermijdt de smaadheid van Christus. Wie nu nog daarin zijn roem zou zoeken, be denke, hoe ijdel die roem is. Die grond van roem kan al ontvallen in dit leven en valt zeker weg met het sterven. Een mooie positie is wankel, geld is verlies baar, kennis kan onvruchtbaar zijn, de kracht vergaan. Voor God kan alleen bestaan een nieuw schepsel. Laat de overdenking daarvan doen verstaan de heerlijkheid van het roemen als van een Pau lus, het roemen in het kruis van Christus. Dat roemen is ook mogelijk. Het is niet het roemen van één, die voortreffelijk is in zichzelf, maar van een zondaar, die zich door Christus laat noodigen en die zich door Hem wil laten zalig maken. Men late zich dan door Hem noodigen en geve allen eigen roem prijs. Dan zal er zijn het wandelen naar dezen regel. Dan zal er ook de vervolging zijn. Dan zal er althans de smaad van Christus zijn. Dan zal er zijn, wat Paulus noemt, het der wereld gekruisigd zijn. Maar daartegenover is dan te stellen wat Pau lus noemthet gekruisigd zijn van de wereld voor hem. Dan is er geen vragen naar haar lof of blaam. Dan is er een vragen naar de goedkeuring van den Heere in den hemel. En dan kan er zijn het roemen in den Heere. HEIJ. RONDOM DEN DOOP. IV. Onze uitspraak omtrent het beginsel van Dr Koopmans eischt nadere motiveering. In het vorig artikel schreven wij, dat het be ginsel van Dr K. hem in den weg stond om het Verbond der genade zuiver te zien, zooals de Gereformeerden het in het formulier beleden hebben, en om de waarheid omtrent het Verbond zuiver te belijden. Zijn uitgangspunt is Barthiaansch in dezen zin, dat hij het verbond verengt tot, wat hij noemt, de sfeer van het geloof. Buiten de sfeer van het geloof bestaat het verbond niet. Buiten de sfeer van het geloof heeft de Doop geen de minste beteekenis. In het gewone leven van eten, drin ken, slapen, koopen en verkoopen, huwen en kinderen voortbrengen moet het verbond niet gebracht worden. Met het gewone bloed in onze aderen heeft het niets te maken, zeker niet met „geuzenbloed" zegt de schrijver. De geloovigen zijn Abrahams kinderen, en geuzen zijn Abrahams kinderen niet. Daartegenover stellen wij, dat het verbond een historische werkelijkheid is, dat bestaat ook bui ten „de sfeer van het geloof". Zeker niet „de geuzen" als geuzen zijn Abrahams kinderen. Een geus moet als een kind van Adam wederom ge boren worden om het Koninkrijk Gods te be ërven. Maar de Drieëenige God neemt geuzen- kinderen, die in zonden ontvangen en geboren zijn in zijn verbond op en belooft hem de reinig- making van de zonden en de vernieuwing van hun hart door den Heiligen Geest. „Het verbond omvat de geheele verhouding van God en mensch, Gods beloften en ons ant woord" zegt de schrijver zelf, blz. 29. Daarmee stemmen wij geheel in. Maar wij zeggen en dat is het punt, waarin wij met den schrijver verschillen dat de eene partij in dit verbond, de partij van den mensch geheel met lichaam en ziel in dit genadeverbond is opgenomen, in al zijn functies en verhoudingen van het aardsche leven. Niet alleen in zijn geloof, niet alleen voor zoover hij gelooft en wanneer hij in het geloof staat, maar ook wanneer hij bezig is te slapen, te eten, te werken. Ook wanneer al zijn energie ingespannen gericht is op zijn arbeid. Zelfs wan neer hij onbewust neerligt in de nacht, niet we tend wat er om hem gebeurt, niets wetend van den Heere en Zijn genade op zoo'n oogenblik. Omdat de Heere de geloovigen geheel in zijn verbond opneemt zijn ook hun kinderen daarin begrepen. Die behooren bij hen zoolang ze kind zijn. De Heere is de God van Abraham en van zijn zaad. De Dordtsche Leerregels klimmen uit deze vastheid aan het verbond zelfs op tot de verkiezing en spreken uit, dat Godzalige ouders niet zullen twijfelen aan de verkiezing en zalig heid hunner vroeg gestorven kinderen. Wij worden in het verbond geroepen Gods groote genade te beantwoorden met geloof en gehoorzaamheid. Maar ons zijn in het verbond is niet afhankelijk van ons geloof. Wij zijn er door Gods genade in. En er in zijnde worden wij geroepen tot een nieuwe ge hoorzaamheid die uit het geloof is. Daarvan is de doop het garantiebewijs, teeken en zegel. Dr Koopmans zet dat zijn-in-het-verbond-ge- heel op losse schroeven. Hij ontkent de realiteit er van „tenzij wij gelooven". Daarmee ontneemt hij aan den kinderdoop zijn kracht. En de reden van zijn polemiek tegen Wormser en de neo- Calvinisten moeten wij bij dit punt zoeken. Wij belijden dat de Heere door den doop Zijn volk toespreekt als Zijn eigendom. Hij spreekt er in van onze zonden en vervloeking en van de vol komen verlossing in Christus. Hij spreekt er ook in van onze levensweg, dat moet een weg zijn van gehoorzaamheid des verbonds, van geloof en bekeering. Daarom begint het leerboek voor het zaad der gemeente onze Catechismus met die gewis se troost in leven en sterven. Onze kinderen mo gen, moeten leeren, dat dit de troost is, die on vergankelijk en eeuwig is dat zij geheel, met ziel en lichaam, getroost zijn door Christus. Pas daar na moeten zij leeren wat noodig is om waarach tig in dezen troost gelukkig te leven en te ster ven. De gewisheid van de troost voorop. Die gewisheid hangt niet aan menschen. Die is van den Heere. Daarom belijdt ons formulier, dat ons zijn in het verbond niet afhankelijk is van onszelfniet van ons doen, noch van ons weten, noch van ons gelooven. Gelijk onze kinderen zonder hun weten aan de verdoemenis in Adam onderworpen zijn, zoo worden zij, op dezelfde wijze, zonder hun weten wederom in Christus tot genade aangenomen. Dr Koopmans citeert op blz. Art. 34 van de Ned. Geloofsbelijdenis, de doop is het sacrament „door hetwelk wij in kerk Gods ontvangen en van alle andere volken en vreemde religiën af gezonderd worden, om geheel Hem toegeëigend te zijn, Zijn merk- en veldteeken dragende" en verbindt daaraan de opmerking, dat de doop „de bedoeling heeft", dat wij erfgenamen van het eeuwige leven worden. „De Doop is het zegel, dat ons wordt verleend, opdat wij van meet af onze bestemming van het Koninkrijk der hemelen zullen gelooven en volgen". Blijkens het verband der woorden vat Dr K. het Koninkrijk der he melen dan uitsluitend op als toekomstig, „de din gen die wij verwachten", de heerlijkheid hierna maals, en niet als ook tegenwoordig in de genade die ons toegebracht is in de openbaring van den Heere Jezus Christus. De Doop is dus „zegel" dat wij onze bestem ming zullen weten. Hoeveel heerlijker wordt in het formulier uit gesproken, dat de Doop een zegel is van een werkelijk eigendom zijn nu al van den Heere. Het is jammer, dat Dr K. Art. 34 van de Ned. Geloofsbelijdenis niet even verder heeft geciteerd. Want achter het door hem aange haalde staat juist wat hij niet ziet en erkent n.l., dat de doop ons „dient tot een getuigenis dat Hij in eeuwigheid onze God zijn zal, ons zijnde een genadig Vader". Onze conclusie is dus Dr Koopmans ontkent de realiteit van het zijn-in-het-genadeverbond. Dat zijn-in-het-verbond wordt pas realiteit door het geloof. Het machtige motief om op te roepen tot ge loof en bekeering, alle afkeerige kinderen des Verbonds, is hiermee in zijn hartader getroffen. Van een vloek des verbonds, die de Heere thans brengt over een afglijdend christendom in Ne derland en Europa kan niet meer worden ge sproken. Van tucht over doopleden te handelen is eigenlijk pure ongerijmdheid. Aan de heerlijke prediking van de goedertierenheid Gods over een ontrouwe kerk, die zich bekeert, wordt op deze wijze de Achillespees doorgesneden. De rijkdom van het Woord wordt genivelleerd tot het eene thema genade voor zondaars. En alle menschen zijn precies even groote zondaars. Kerk en wereld is een onderscheiding, die niet mag bestaan. Wij zijn allemaal goddeloozen, allemaal „wereld". Een „rechtvaardig volk", Ps. 32 6 berijmd bestaat niet. Dit zijn allemaal echt Barthiaansche gedach ten, waarboven Dr K. blijkens dit boekje nog niet is uitgekomen. Brouwershaven. J. MEESTER. ZEEUWSCHE PREDIKANTENCONFERENTIE. Door den historischen gang der dingen is de Conferentie der Gereformeerde Predikanten in Zeeland de gewone, maar altijd waardige en schoone inleiding tot de Particuliere Synode ge worden, zonder welke het wel lijkt, dat het geen Synode kan geweest zijn, in onze gedachte, al wordt in den regel geen enkel punt van het agendum der Synode daar, tenminste niet in de officieele gesprekken ook zelfs maar aangeraakt, en al is de conferentie niets dan conferentie. De Particuliere Synode steunt ze, en ze doet dat welbewust, ze kent den zegen, die van die con ferentie uitgaat op het werk der predikanten, op de uitoefening van hun gewichtig ambt, en wil dien zegen waardeeren en zien te vergrooten, zooveel ze kan. En van de Synode van Zeeland Wat is de beteekenis van deze bekende woor den van Gamaliël Hoe denkt hij over de be weging der Apostelen Is hij er aan gaan twij felen of toch misschien Jezus van Nazareth niet was de ware Messias Staat Gamaliël op het oogenblik dat hij deze raad geeft, nog in dubio En neemt hij nu het zekere voor het onzekere Of is hij reeds innerlijk overtuigd dat Jezus is de Christus, maar kan hij de moed nog niet vatten om ten overstaan van het Joodsche San hedrin er openlijk voor uit te komen Deze vragen zijn niet alleen interessant, maar tevens zijn ze belangrijk voor het goed verstaan van Gamaliël's woord. Hoe de gedachten van Gamaliël ook geweest mogen zijn, dit staat al van te voren vastJezus Christus, de verhoogde Zaligmaker der kerk, ge bruikt hier deze groote onder Israël, deze Gama liël, om Zijn Apostelen en zoo ook Zijn gemeente te beschermen. Christus, hoewel niet zichtbaar, is het toch, Die hier „achter de schermen" waakt en strijdt voor Zijn kerk. Door alle geharwar der menschen heen, leidt Hij de geschiedenis, en dat de schrijver van Hand. dat ook zoo ziet, kan blijken uit het laatste vers van dit hoofdstuk. Daar wordt de naam van Jezus Christus genoemd „Jezus Christus wordt allen dag verkondigd in den tempel en bij de huizen. Dat is Zijn triumf en overwinning Dat was Zijn doelEn ondanks alle vijandschap van de Sanhedristen gaat deze verkondiging door, ja zij geschiedt na de tegenstand krachtiger dan te vorenChristus is Overwinnaar, dat is het schoone, het heerlijke en vertroostende in deze geschiedenis. Maar nu blijft de vraag welke waren de ge dachten van Gamaliël Zag hij „de beweging" der Apostelen als een werk van God, althans, wilde hij die mogelijk heid niet buitengelaten achten Hij zegtmaar indien het uit God is, zoo kunt gij dat niet bre ken. Wil dat nu zeggen indien God deze be weging ten volle goedkeurt, indien Jezus waarlijk is de Zoon van God, dan baat verzet niets houdt er dan liever dadelijk mee op Deze verklaring wordt wel gegeven. Maar o.i. laat het zich moeilijk denken, dat Gamaliël zijn woorden zoo heeft bedoeld. Ten eerste indien hij tot de overtuiging gekomen was dat Jezus was de Christus, of zelfs indien hij hieromtrent ook maar twijfelde, zou hij dan hieraan uiting hebben gegeven in een dergelijke vergadering van het Sanhedrin Ten tweedeGamaliël's woorden overtuigen den Raad. Maar toch ver biedt deze andermaal om te prediken. En boven dien de Raad laat de Apostelen geeselen, zon der dat we ook maar een protest hooren van Gamaliël Was deze geeseling op het standpunt van Gamaliël dan geen strijden tegen God? Neen, de oplossing zal in andere richting moeten wor den gezocht. Gamaliël is een Pharizeër. Hij zal (helaas!) hiervan vast overtuigd zijn geweest, dat Jezus een vervloekte was en heel het werk der Apos telen zondig. Voor den Pharizeër Gamaliël was het des niettemin mogelijk, dat God deze op zichzelf van Hem vervloekte beweging, toch voortgang wilde verkenenhet beproeving van het Jodendom b.v. of met nog andere bedoeling. Gamaliël is er hier op uit, gelijk velen van zijn secte in die dagen, om in te zien in Gods ver borgen Raad. „Als God het nu eens wil, als God het nu eens besloten heeft in Zijn onverander- lijken Raad Dat waren zoo de overleggingen van Gamaliël. En eenmaal van dit gezichtspunt uit alles be ziende, was het voor Gamaliël niet moeilijk meer om aanwijzingen in deze richting te vinden. Hij noemt zelf de twee bewegingen van Theudas en Judas. Na den dood van deze beide leiders was het met heel hun beweging gedaan geweest. Maar zie, Jezus van Nazareth is ook gedood.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1