No. 10
Vrijdag 10 Maart 1939
53e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND.
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS.
VAN VERRE EN NABIJ.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
REDACTIE: Ds. A. C HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN.
MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN en W. H. v. d. VEGT.
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE
FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
ALS DE SCHENKER OF ALS DE BAKKER?
Zoo wanneer Ik van de aarde zal
verhoogd zijn,
Joh. 12:32.
De uitdrukking „Van de aarde verhoogd" is
dubbelzinnig te verstaan. Zonder nadere verkla
ring zouden we eenvoudig denken aan den staat
van Christus' verhooging met zijn opklimmende
trappen opstanding, hemelvaart, zitting ter rech
terhand Gods. Dat is de voor de hand liggende
beteekenis en zonder twijfel heeft Jezus ook aan
deze verhooging gedacht.
Maar het woord „verhooging" kan tegelijk an
dere uitzichten openen.
Ik denk aan het verhaal van den schenker en
den bakker, die twee gevangenen in Egypte. Daar
wordt nu tot beiden gesproken over verhooging
„Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd ver
heffen". Maar wat een verschil bij gelijkheid van
woorden De schenker mag zijn verhooging gun
stig opvatten. Farao zal zijn hoofd verheffen en
zal hem in zijn staat herstellen hij zal Farao's
beker in zijn hand geven op dezelfde wijze als
voorheen, 't Zal een verhooging zijn tot eer en
vreugde bij den fonkelenden koninklijken wijn
De overste der bakkers hoort ook van ver
hooging. Maar het klinkt als galgenhumor „Bin
nen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen
van boven u en hij zal u aan een hout hangen".
Als een opgericht teeken van schande en schuld
zal hij tentoongesteld worden boven de straten
van Egypte.
Treffend is in dit verband Jezus' dubbelzinnig
heid. Hij gebruikt eenzelfde woord als Jozef met
dezelfde mogelijkheden. En wij hebben reden om
te vragen „Heere, hoe zult Gij verhoogd wor
den letterlijk of figuurlijk Welk lot is U be
schoren, dat van den schenker of van den bak
ker?" Johannes doet ons bij voorbaat reeds aan
dien bakker denken, als hij neerschrijft„Dit
zeide Hij, beteekenende, hoedanigen dood Hij
sterven zou".
Deze verhooging hebben de Joden ook voor
Hem uitgezocht. De eer van den schenker was
te veel voor Hem. Zij zouden hun gevangene,
eenmaal gearresteerd, niet meer in vrijheid laten
gaan. Barabbas, die mocht drinken, van het drui
vennat. Voor Jezus hadden ze maar één begeerte:
Kruis Hem En binnen enkele dagen zou het hout
op een hoogen heuvel worden opgericht, zöö,
dat allen het konden zien Deze mensch heeft
de gunst van de wereld verspeeld.
Zoo werd Hij met den overste der bakkers
gerekend. Van de aarde verhoogd, van de aarde
opgeheven als de grootste der zondaren.
Maar nu is dit het wonderlijke Niet alleen
die bakker, maar ook de schenker bleek een
schaduw van Christus te zijn. Ook als de schen
ker is de Heiland „verhoogd". Immers op het
zelfde oogenblik, toen Hij, hangende aan het
hout, Zijn geest beval in handen van Zijn Vader,
gingen de deuren van het Koninkrijk voor Hem
open en in het paradijs wachtte den dorstigen
tobber de drinkbeker der dankzegging.
De menschen zagen Hem slechts als den over
ste der bakkers en zóó verhoogden zij Hem.
God zag Hem tegelijk als den overste der
schenkers en alzóó verhoogde Hij Hem.
Overste der bakkers, ja, dat was Hij ook. Niet,
omdat Hij zelf bedrog had gepleegd. Maar om
dat Hij Zich heelemaal één heeft gemaakt met
onze zonden. En krachtens die eenheid, die soli
dariteit met vele overtreders, is Hij gebonden,
veroordeeld enaan het hout verhoogd.
Nu zie ik al een lichtstraal te voorschijn schie
ten van het kruis. Die lichtstraal valt een donker
gevangenhuis binnen, het huis van den overste
der trawanten, wilt ge van den overste der we
reld. 't Is een donker huis, en als de muren spre
ken konden, zouden ze verhalen van donkere
zonde en diepe schuld en van vele tranen. Want
in dat diensthuis wordt ook veel geleden. Gij
kent dat huis toch wel
Maar ziet dan door de vensters glijdt een
lichtstraal binnen, komend van een kruis. En
boven dat kruis staat geschreven, dat Hij met
de bakkers, met de overtreders is geteld geweest
en veler zonden gedragen heeft en voor de over
treders gebeden heeft.
En wie gelooft, die bidt, als één van de groot
ste overtreders „Heere, gedenk mijnerin
Uw Koninkrijk
Overste der bakkers, dat is Hij. Ja, zegt het
nog maar scherperOverste der moordenaars
en der oproermakers en der mislukten en der uit-
geworpenen.
Maar God heeft Hem gemaakt tot een Overste
der schenkers. God heeft Hem weer gesteld over
den Koninklijken wijn. Omdat Hij gehoorzaam is
geworden tot den dood, ja, den dood des Kruises,
daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd
en heeft Hem een naam gegeven, welke boven
allen naam is, boven den schenker van Egypte
en boven Jozef en boven Farao, opdat in den
naam van Jezus zich zou buigen alle knie der
genen, die in den hemel en die op de aarde en
die onder de aarde zijn.
De lichtstraal wordt breeder. Het wordt vroo-
lijk in het donkere gevangenhuis. Hij, die met den
bakker solidair was in zijn schuld, Hij is ver
hoogd in heerlijkheid. Het koninkrijk, het paradijs
is voor Hem opengegaan en Hij schenkt zelfs
den beker van een moordenaar-oproermaker
boordevol van dankzegging en vrede en eeuwige
blijdschap.
Draagt uw beker maar aan. Al waren uw zon
den als de zonden van dien bakker of dien moor
denaar aan het kruis. Vraagt maar „Heere, ge
denk mijner, ja, ook mijnerEn Hij vult uw
beker, niet over twee jaar, niet morgen, maar
heden
Vlissingen. G. SMEENK.
HET VLEESCH GEKRUISIGD.
Gal. 5 19—24 (III).
(Kan niet gemist worden.)
Als de apostel een heele reeks van werken des
vleesches heeft opgesomd, besluit hij die met te
schrijven die zulke dingen doen, zullen het Ko
ninkrijk Gods niet beërven. Degenen, die niet
zullen geleerd hebben het vleesch met de driften
en begeerlijkheden te kruisigen, sluit hij buiten
het Koninkrijk Gods, buiten de zaligheid.
En na de opsomming van de vruchten des
Geestes, verklaart hij, dat tegen de zoodanigen
de wet niet is. Over hen, die vruchten des Gees
tes voortbrengen, heeft de wet geen heerschappij
meer. Zij worden niet meer getroffen door den
vloek der wet. Zij zijn van Christus, voor hen
heeft Christus de wet vervuld, de vloek der wet
gedragen. Zij zijn door Hem verlost van den
vloek der wet en erfgenamen van het eeuwige
leven. Daar is geen verdoemenis voor degenen,
die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vleesch
wandelen, maar naar den Geest.
Zoo is dus belangrijk de vraag of ook wij het
vleesch leerden kruisigen.
En dat is dan wat anders dan dat we tegen
enkele zonden leerden strijden en sommigen wer
kingen van het vleesch tegengaan.
Dat ingaan tegen sommige werkingen van het
vleesch wordt, door de algemeene genade, nog
algemeen gevonden.
Daar is een drankzuchtige, die bij zichzelf
zoekt tegen te gaan de werking van zijn vleesch.
Dat is een te prijzen zaak. Laat hij maar zien
de ellende, die hij door zijn zonde brengt over
zichzelf en over z'n gezin, en met alle kracht den
strijd tegen die zonde aanbinden. Verheugend in
hooge mate is het, als hij in dien strijd overwint
en voor goed den sterken drank laat staan. Maar
dat alleen is nog geen bewijs van een nieuw le
ven, waarin de H. Geest vruchten draagt.
Er is een merkwaardige overeenkomst tusschen
veler strijd tegen de revolutie en die tegen vele
zonden.
Niet weinigen zijn er, die de uitwassen der
revolutie bestrijden. De wilde ranken, die er aan
dezen boozen boom groeien, pogen ze af te snij
den, maar den revolutiegeest zelf wederstaan ze
niet. Zij blijven oordeelen, dat des menschen wil
wet moet zijn. Zij vorderen niet, dat de mensch
zich onderwerpt aan Gods wet. Niet God, maar
de mensch zit op den troon. En zoo laten ze den
boom, die zulke wrange vruchten draagt onaan
getast met het treurig gevolg, dat de verkeerde
revolutiebeginselen het leven blijven verderven.
Zoo zijn er niet weinigen, die tegen de uitwas
sen en uitspattingen van het zondig leven, van
het zondig vleesch getuigen en strijden, maar ze
willen niet erkennen, dat de boom, waaraan die
vruchten groeien verdorven is en dat die dus
moet uitgeroeid worden.
En het kruisigen van het vleesch is nu juist,
dat men op dien boom leert letten en verstaat,
dat die boom moet uitgeroeid worden, dat de
oude mensch moet gedood worden, dat die oude
mensch moet overgegeven aan den vloek Gods.
Het kruisigen van het vleesch is, dat men zoo'n
welgevallen heeft aan den vloekdood van dien
oude mensch, dat men dien zelf aan het kruis
nagelt en leert doen naar het apostolisch woord
in Col. 3 5 en leert dooden de leden, die op de
aarde zijn.
Wanneer nu iemand meent, dat hij kent dat
kruisigen van het vleesch, moet hij er op letten
of dit wel waarlijk bij hem gevonden wordt. En
daarbij is dan ook noodig na te gaan, of hij dat
leerde doen in gemeenschap met en door het ge
loof in Christus.
Het kruisigen van het vleesch wordt alleen ge
vonden, waar voorafgegaan is een gerkuisigd zijn
met Christus. Alleen die van Christus zijn heb
ben het vleesch gekruisigd met de driften en
begeerlijkheden.
We liggen van nature zelf onder den vloek en
die vloek werkt den dood daardoor zijn we
onbekwaam tot eenig goed.
Zullen we van dien vloek verlost worden, zoo
is noodig, dat we in Christus begrepen zijn. Al
ons pogerï buiten Christus om kan nooit dien
vloek wegnemen.
Zullen we er toe komen den ouden mensch te
kruisigen, over te geven tot den vloekdood, zoo
moeten we geleerd hebben om in den gekruisig
den Christus te eerbiedigen Gods recht, om de
zonden zóó te straffen en den drager der zonden,
den zondaar, te verwijzen naar den vloekdood.
Als zoo bij iemand mag gevonden worden het
kruisigen van het vleesch, dan zal ook bij hen
gevonden worden de vrucht des Geestes. Dat ge
loof in Christus is er alleen door den H. Geest
en waar de Geest kwam om dat geloof te wer
ken, daar kwam Hij ook werken die heerlijke
vrucht der liefde.
Dat niemand zich dan vleie met een ijdele
hoop, wanneer bij hem alleen zou zijn dat zoeken
tegen te gaan van eenige werken des vleesches,
of ook, wanneer hij in eigen kracht zou zoeken
den ouden mensch te kruisigen. Dat alles is nog
niet het kruisigen van het vleesch, zooals de
apostel dat bedoelt. Die mensch zal het Konink
rijk niet erven. De wet is nog tegen hem. Hij
moet zich nog bekeeren tot den levenden God.
Zalig te noemen is de mensch, die kent dat
kruisigen van het vleesch in de gemeenschap met
Christus en door den H. Geest. Tegen hem is de
wet niet, hij is een erfgenaam van het Koninkrijk
Gods.
En dezulken mag tot z'n troost bedenken, dat
het-vleesch-gekruisigd te hebben niet hetzelfde is
als het vleesch, volkomen gedood te hebben.
Als dat zoo ware, zou hij geen troost kunnen
kennen, wanneer hij de werkingen van het vleesch
nog in zich gevoelt.
Maar kruisigen is niet hetzelfde als aanstonds
volkomen dooden. De kruiseling, die aan het
kruis hing, was niet aanstonds dood, wel was
zijn dood onvermijdelijk, maar die dood trad eerst
na uren, soms dagen, in.
Zoo is het ook met het gekruisigde vleesch.
Dat is niet aanstonds dood. Daar blijft nog wer
king van uitgaan. Eerst in het sterven van den
geloovige, geeft die oude mensch den doodsnik.
Als iemand dan nog de werkingen van het
vleesch in zich gevoelt, behoeft hij niet te den
ken, dat daaruit zou blijken, dat hij den ouden
mensch nog niet gekruisigd had.
Als dan nog het vleesch begeert tegen den
Geest, is het maar de vraag of de Geest dan ook
begeert tegen het vleesch en die Geest er toe
dringt om in gemeenschap met Christus hoe lan
ger hoe meer het vleesch te dooden en voort te
brengen vruchten des Geestes.
En brengt die strijd dan moeite en verdriet,
de Christen mag, tot z'n vertroosting weten, dat,
is het al dat het vleesch nu nog zijn werking doet
gevoelen, het toch sterven moet en dat hij, eens
van alle zonden verlost, niet anders zal kennen
dan vruchten des Geestes.
HEIJ.
STEEDS MEER KERKBODES.
In de „Groninger Kerkbode" neemt Ds
v. d. Zande het volgende over van Ds Vellenga
„In „Geref. Kerkblad voor Dr. en Ov." ver
telt Ds Vellenga, dat wij thans 102 Geref. Kerk
bodes rijk zijn plus 9 landelijke bladen. Hij schrijft:
„Het is interessant eens na te gaan over hoe
veel lezers deze Kerkbodes gemiddeld in de ver
schillende provincies verdeeld zijn.
In Utrecht schijnt men het meest leesgraag te
zijn, er is daar 1 Kerkbode op de 3000 „zielen".
Hierop volgt Zuid-Holland met 1 op de 4100,
daarna komen Gelderland met 1 op de 4900,
Overijsel met 1 op de 5100, Drente met 1 op
de 5400, Noord-Holland met 1 op de 6900,
Noord-Brabant en Limburg met 1 op de 9300,
Friesland met 1 op de 10600, Groningen met 1
op de 12700 en Zeeland met 1 op de 14100 „zie
len", waarbij de getallen natuurlijk zijn afgerond.
Het gemiddelde voor het geheele land bedraagt
1 op de 6200 „zielen", ongeacht het feit, dat ook
de landelijke bladen en de overige organen hun
lezerskring hebben.
Wanneer wij nu aannemen, dat een gezin ge
middeld uit 4 „zielen" bestaat, is gemakkelijk te
berekenen dat er gemiddeld op de 1500 gezinnen
een Kerkbode bestaat."
Hieruit trekt Ds Vellenga de volgende con
clusie
„Wanneer in alle kerken eigen Kerkbodes in
het leven worden geroepen is dat op zichzelf niet
te veroordeelen, is daar zelfs iets voor te zeg
gen, maar men dient voorzichtig te zijn.
Het is toch een onmogelijkheid, dat plaatse
lijke blaadjes kunnen geven wat een grooter kerk
blad geven kan, een heel enkele uitzondering
daargelaten.
De oplage der plaatselijke bladen is uiteraard
klein, de prijs mag niet te hoog zijn, zal het wer
kelijk een grooter blad kunnen vervangen dan
zal dat van de redactie, die dan toch slechts uit
één man of hoogstens een paar menschen kan
bestaan, veel moeite vorderen.
Daarom kan men deze plaatselijke Kerkbodes
wel invoeren, maar het zou beslist te betreuren
zijn, wanneer daardoor de landelijke bladen en
de provinciale organen langzamerhand uit de ge
zinnen verdwenen."
Met deze wijze woorden zijn wij het volkomen
eens, al denkt misschien iemand: oratio pro domo.
v. d. Z."
Voor een plaatselijke Kerkbode is veel te zeg
gen. Maar men mag geen tegenstelling scheppen
óf een of andere Kerkbode laten verdwijnen, óf
een plaatselijk blad oprichten. Wat ook niemand
zal wenschen.
LASTER.
Lasteren omschrijft onze Heidelberger als het
eigen werk des duivels. Geen wonder, de duivel
is de lasteraar van den beginne. Deze gruwel
komt van den Vader der leugenen. Lasteraars
zullen het Koninkrijk Gods niet beërven. De ge-
loovigen mogen zich met zulke overtreders niet
vermengen „Maar ik heb u geschreven, dat gij
u niet zult vermengen indien iemand een broeder
zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of
een afgodendienaar of een lasteraar". Telkens
vermaant de apostel Paulus de geloovigen tegen
de zonde van het lasteren te waken.
Nu doet men in den regel het beste niet op
den laster in te gaan. Hoe minder men zegt, des
te spoediger bloedt de laster dood. De feiten
wijzen uit, dat al het gepraat een stuk leugen is.
Maar ook zijn er gevallen, waarbij het gelaster
hardnekkig wordt volgehouden en men niet zoo
zeer om zijn eigen naam, dan wel om den Naam
des Heeren geroepen is, tegen zulke laster op
te treden.
Ik doel hier niet op den laster, die over
sommige gemeenten wel eens wordt rondge
strooid. Ook dit is verschrikkelijk. Gods heilige
gemeente aan te randen. Maar ik doel hier op
een laster, die tal van werkers voor de Zending
in verschillende gemeenten tegenkomen. Een
eigen werk des duivels om het rijk des Heeren
af te breken. Een laster, zoo laag en gemeen, dat
deze duivelsch moet genoemd worden.
Laat ik maar dicht bij huis beginnen. In de
eerste plaats dan zouden de leden van het Zen
dingscomité en gedeputeerden der Classes van
Zeeland en Brabant en Limburg, ieder een be
hoorlijk inkomen genieten voor hun arbeid, ver
richt voor de Zending. Bedragen tot een vijfhon
derd gulden per hoofd worden genoemd. De goe
gemeente van Zeeland en Brabant en Limburg
worden dus om den tuin geleid als ze opgewekt
worden hun liefde te openbaren voor de Zen
ding. Het bidden en offeren voor de Zending is
niets dan bidden en offeren voor de beurzen van
de heeren, die aan de touwtjes trekken. Dat dit
inderdaad een prachtvinding van den duivel is,
om vooral diegenen van lauw koud te maken in
liefde voor de Zending, die hun roeping niet wil
len erkennen, laat zich zonder meer verstaan.
Bovendien zijn er velen, die min of meer bedekt
zeggen och, de Zending, er wordt hier toch al
zoo met dat geld gegooid, dat ik er niet aan denk
mijn bijdragen te verhoogen. Inderdaad, zulk be
weren is een prachtvinding van den duivel voor