No. 5 Vrijdag 3 Februari 1939 53e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. VAN VERRE EN NABIJ* ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIEDs. A. C. HEIJ cn Ds. A. H. OUSSOREN. MEDEWERKERS: D.D. W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pznu, A. SCHEELE, R. J. VAN DER VEEN cn W. H. v. d. VEGT. ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS: 15 cent per regel: bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OUDERLINGEN! BIJ UW HUISBEZOEK DRINGT U NATUURLIJK AAN OP MEDELEVEN MET DE KERK. DE KERKBODE IS HET ZEEUWSCHE BLAD DAT DAT MEDELEVEN STIMULEERT. GEEF DE UITGEVERS ADRESSEN OP VOOR PROEFNUMMERS. ZE ZIJN U DAAR VOOR DANKBAAR EN GE DIENT EEN GOEDE ZAAK. DE KINDERMOORD VAN BETHLEHEM. Een stem is in Rama gehoord, geklag, geween en veel gekermRachel be weende haar kinderen en wilde niet vertroost wezen, omdat zij niet zijn Matth. 2:18. Rachel Hoe hartstochelijk heeft zij, de onvruchtbare, kinderen begeerd. En God verhoorde, nam haar smaadheid weg. „Jozef" noemde zij haar eerstgeboorne, want de bede was in haar hart„Heere, voeg er nog een anderen zoon aan toe". En weer verhoorde God. Maar haar tweede kind kostte aan de moeder het leven. Hard had Rachel het in haar baren. De vroedvrouw trachtte haar te troosten „Vrees niet, want dezen zoon zult gij ook hebben". Doch Rachel nam de troost niet aan. Zij voelde zich aangegrepen door den dood. Zij had er geen klaar gezicht op, dat God langs dezen weg toch Zijn verlossingswerk voortzette. Daarom werd zij niet beheerscht door de vreugde over het levende kind. Als een bange klacht kwam de naam van het jonkske van de lippen der ster vende moeder „Ben-oni" „zoon mijner smart". Eeuwen zijn voorbijgegaan. De twaalf zonen van Jakob zijn uitgegroeid tot. het volk Israël, drager van het beloofde Zaad. Maar ziet, daar gaat het volk in ballingschap, aangegrepen door Assur, den machtigen vijand. De Israëlieten worden gedood, verbannen en verdrukt. Jeremia (hoofdstuk 31), die dit lijden van Gods volk beschrijft, teekent in dichterlijke ver beelding Rachel, de stammoeder van de kinderen Israëls. Staande op de hoogte van Rama, aan schouwt zij de ellende van haar nageslacht en heft een bittere rouwklacht aan. Zij heeft er geen oog voor, dat de Heere ook langs dezen donkeren weg Zijn verlossingswerk voortzet, dat een over blijfsel van het volk straks terug zal keeren naar het land der vaderen. Zoo is er bij de moeder Israëls geen vreugde over het gespaarde leven. Rachel ziet eenzijdig op het bange lijden en den dood. Daarom vindt zij in smart verzonken, geen vertroosting. Weer zijn eeuwen voorbijgegaan. In Bethlehem is het Kind geboren, het beloofde Zaad, de Zaligmaker. Maar welk een jammerklachten weerklinken in het stedeke Alle kleine jongens van twee jaar en daar beneden zijn er gedood, vermoord op last van den wreeden Herodes. Weer vindt, naar beeldrijke voorstelling, moe der Rachel reden om bitter te weenen. Zij ziet niet, dat het lijden van Bethlehem moet medewer ken om het kind Jezus te doen ontkomen aan Herodes' geweld. Omdat Rachel eenzijdig op de ellende let, wil zij zich niet laten troosten. De geest van Rachel is de geest, zoo niet van ongeloof, dan toch van kleingeloovigheid, die al leen maar op het lijden let, dat terwille van den Christus wordt geleden, maar geen oog heeft voor de verlossing des Heeren, welke niet en dóór en na het lijden komt. Het sterven van Rachel, de ellende der bal lingschap, de ontzetting van Bethlehem's kinder moord, de bange vervolgingen, de kwellingen in de Romeinsche arena's, op brandstapels en folte rende pijnbanken, in gevangenissen en concentra tiekampen, het ligt alles in één lijn. Al deze smart werd en wordt gedragen terwille van den Heere Jezus Christus. De geestelijke verdrukking is hierbij nog banger dan de lichamelijke pijniging en 't is alles erg genoeg om er over te klagen en te weenen. De vijandige macht der zonde in ons leven, de benauwing, wanneer satan Gods kinderen in de engte drijft, het is een bron var bittere smart. Alleen maar de geest van Rachel, die weigert zich te laten troosten, doet beslist verkeerd, om dat hij op het verlossingswerk van God geen acht geeft. Dan komt men boven de smart niet uit. Zoo'n mensch, in wien de geest van Rachel woont, klaagt al maar over de moeiten van het Christenleven. Hij tobt over de kastijdingen, met welke God hem tuchtigt, zucht over geestelijke verlatenheid, weent over veel donkerheden in zijn hart, verzonken in het leed weigert hij ge troost te worden. Zóó doet de geest van Rachel. Maar de Heere wil, dat wij op Zijn verlos singswerk door Jezus Christus, letten in geloof. Tot de Rachels spreekt Hij (Jer. 31 16): „Be dwing Uw stem van geween en Uw oogen van tranen, want er is loon voor Uw arbeid". God zet Zijn verlossingswerk voort, al gaat de weg dan ook door diepten van lijden, door donkerheden van ellende, ja, door de duisternis van den dood heen. Moeder Rachel stierf wel, maar haar kind (het afgebeden zaad) liet God toch leven. Bethlehem's kinderen werden wel vermoord, maar het kind Jezus deed God ontkomen, om den Zaligmaker langs een vreeselijken lijdensweg, door dood en graf heen, te brengen tot den troon. Dat is principieel de verlossing der Kerk. Stil nu Rachel, ween niet meer, maar laat LI troosten. Wijk van mij, o geest van Rachel, die alleen maar klagen kunt. Vervul mijn hart, o Heilige Geest. Geef aan den Zaligmaker en al Zijn weldaden mij déél, wil Gij mij troosten en eeuwig bij mij blijven. Dan zal de vreugde in mijn hart het winnen van de smart, de vreugde over Gods verlossingswerk door Jezus Christus. Hij leeft en regeert in eeuwige heerlijkheid. Al woedt de vijanschap dan nog zoo fel, zelfs in den bangsten nood, zal ik nog Gods vreugdevolle vertroosting vinden en zeggen kunnen O, mijn ziel wat buigt g' U neder Waartoe zijt g' in mij ontrust Voed het oud vertrouwen weder Zoek in 's Hoogsten lof Uw lust Menigwerf heeft hij Uw druk Doen verand'ren in geluk Hoop op Hem, sla 't oog naar boven Ik zal God, mijn God, nog loven. Borssele-Driewegen. H. FRANSEN. DE CHRISTELIJKE VRIJHEID. Gal. 5:13—18 (II) (Haar regel en mogelijkheid.) De wet, waaraan het vrije leven gebonden is, is de wet, van het elkander dienen door de liefde. „Want de geheele wet wordt in één woord ver vuld, n.l. in dit „Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven", vers 14. Dat hierin de gulden regel voor het menschen- leven ligt, kan velen wonderlijk in de ooren klinken. Van het dienen heeft menigeen de gedachte, dat het iets minderwaardigs is. En wie dat dan als iets minderwaardigs ziet, komt daar niet toe dan uit harde noodzakelijkheid. Dienen door de liefde is denzulke een dwaasheid. Doorgaans biedt het leven dan ook het tegen beeld van dat elkander dienen door de liefde. Er is niet een dienen van elkander, maar een zoe ken dienstbaar te maken van den ander. Er is niet een dienen door de liefde, maar vaak met wrok in het hart. Maar de wet van het elkander dienen door de liefde is een heerlijke wet. Met geen anderen re gel dan dien van de liefde, kan de apostel komen voor het leven der menschen. God schiep den mensch naar Zijn beeld. De mensch is beeld van Hem, die de liefde is, Wiens wezen liefde is. Maar dan is ook het menschelijk leven naar zijn wezen liefde en behoeft dat le ven de liefde als de sfeer, waarin het zich ten volle ontplooien kan. Het leven van dienende liefde is niet in strijd met het wezen en den aard van den mensch. AL Gods Zoon op aarde komt, mensch wordt, komt Hij om te dienen in liefde. En voor allen, die door een levend geloof dien Christus toebehooren, die door dezen Christus verlost zijn van den vloek der wet en van haar eisch om haar te volbrengen tot gerechtigheid, voor die alleen geldt nu de regel, dat hun leven moet beantwoorden aan den eisch der liefde om op te bloeien naar z'n eigen aard. Zoo volgt het ééne hier logisch op het andere gij zijt tot vrijheid geroepen, broeders, dus dient elkander door de liefde, dan zal het leven kun nen bloeien in de sfeer, waarin het hoort. Dat elkander dienen door de liefde is echter alleen mogelijk in een bepaalden weg. Dat liefdeleven is er niet door onderwerping aan de wet zonder meer. Om dat goed te doen verstaan heeft Paulus juist de tweede tafel der wet genoemd. De wet vraagt op de eerste tafel de liefde tot God. Dat is het eerste gebod. De liefde tot God is de grond en bron van de liefde tot den naaste. Toch hau Paulus z'n goede reden, waarom hij als voor werp van het liefdeleven, dat een eisch is voor het leven in de vrijheid, niet God noemde, maar den naaste. Bij deze plaats merkte Calvijn op „De God zaligheid is een zaak, die voor der menschen ge voel verborgen is, gelijk God zelf onzienlijk is. De ceremoniën zijn wel ingesteld om van de Godzaligheid getuigenis af te leggen, maar be wijzen die toch niet altijd, want het geschiedt vaak, dat er geen naarstiger en geduriger beoefe naars der ceremoniën zijn dan de hypocrieten. Daarom wil God een proef nemen van onze liefde tot Hemzelf uit de liefde tot de broeders. De broe derliefde is een bewijs en bevestiging van de liefde tot God." De Galaten begonnen zich weer te onderwer pen aan de ceremoniën. Hoe konden ze daaruit verkeerdelijk besluiten, dat zij God lief hadden. Daarom verwijst de apostel niet naar de eerste, maar naar de tweede tafel der wet, naar de ver houding tot den naaste. En die verhouding bleek dan onder hen niet te zijn naar den regel der wet. Bij hen was een elkander bijten en vereten, zoodat het gevaar dreigde, dat ze elkander zouden verteeren. De apostel moest hen vermanen ziet toe dat gij van elkander niet verteerd wordt. Als er nu onder de Galaten die zich weer aan de wet gingen onderwerpen, zulk een schrikke lijke toestand gevonden werd, bleek daaruit, dat het liefdeleven niet komt uit onderwerping aan de wet zonder meer. Daaruit kan het ook niet voortkomen. In den mensch ook nog in den geloovige is de begeerlijkheid des vleesches, de begeerlijkheid van de door de zonde verdorven natuur. En als die verdorven natuur met de wet in aanraking komt, verheft zij zich juist tegen de wet. De zonde neemt juist oorzaak uit de wet. Zonder de wet is de zonde dood. Als het gebod gekomen is Rom. 7:9 zoo is de zonde weder levend geworden. Door de wet alleen komt het vrije leven in de gebondenheid der liefde niet. Dat leven wordt alleen mogelijk als het beeld Gods in den mensch weer wordt hersteld, als de mensch weer naar dat beeld wordt vernieuwd. In het beeld Gods ligt de grond voor dat liefde leven. En dat beeld Gods te herstellen staat niet in de macht van de wet. De herstelling van het beeld Gods komt alleen door den Heiligen Geest. Die herstelling komt naar het verbond, waarvan God sprak door Jeremia en wederom in Hebr. 8 „dat Hij daarna dit verbond met het huis Israëls zou maken Ik zal Mijne wetten in hun verstand geven en in hunne harten zal Ik die inschrijven". Niet dit is dus de eisch „onderwerpt u aan de wet", maar dit is de eisch, waarmee de apos tel komt in vers 40 „Wandelt door den Geest en volbrengt de begeerlijkheden des vleesches niet". En ter verklaring voegt hij er bij „want het vleesch begeert tegen den Geest en de Geest tegen het vleesch, want deze staan tegenover elkander, opdat gij niet doet hetgene, wat Gij wilt. Maar indien Gij door den Geest geleid wordt, zoo zijt Gij niet onder de wet". Bij de begeerlijkheden des vleesches denkt Paulus niet alleen aan zonden met het lichaam, hij denkt daarbij ook aan geestelijke zonden als afgoderij, vijandschappen en twist. Om van die werken des vleesches verlost te worden, moeten zij zich laten leiden door den Geest en niet zich stellen onder de wet. Geestelijke menschen hebben ze te zijn en steeds meer te worden. En als zij door den Geest zich laten leiden, dan aanvaarden ze ook de wet der liefde. Dan komt de wet niet als een drijver, die met de zweep voortdrijft op den benauwden weg der werken, niet als een drijver, die prikkelt tot tegenstand. Dan komt de wet als een gids, een geleider op den zaligen weg des geloofs. Dan komt die wet om vriendelijk te waarschuwen voor afwijking van den, weg der liefde en te doen wandelen naar den regel, waardoor het leven kan opbloeien in de sfeer der liefde. HEIJ. KAARTSPEL. Eenigen tijd geleden schreven we in een paar artikelen iets over kaartspel, lot en liefdadig heidsloterij. We kwamen tot de conclusie, dat voor die genen, die belijders willen zijn van den Naam des Heeren dit een spel was, dat zonder reserve veroordeeld moet worden. Opmerkelijk is, dat thans in de geheele kerke lijke pers verschillende redacteuren over dit on derwerp schrijven. Ik noem slechts Prof. Dr H. H. Kuyper, Ds D. van Dijk van Groningen, de Heer Janse van Biggekerke. Allen komen ze tot dezelfde conclusieonvoorwaardelijk moet dit spel als strijdig met onze beginselen verworpen worden. Dezer dagen vernam ik, dat sommigen zich niet willen neerleggen bij dit oordeel van alle voor aanstaande Gereformeerde ethici. Ook werd me medegedeeld, dat dit spel in onze kringen voort durend meer zou beoefend worden. Zelf wil ik er nu liefst niet veel meer van zeggen. Wel wil ik de opinie van twee Hoogleeraren Prof. Dr W. Geesink, Prof. Dr K. Dijk en van den Heer Janse van Biggekerke doorgeven. Prof. Dr W. Geesink schrijft in zijn Gerefor meerd Ethiek bij de behandeling van het derde gebod Naam des Heeren het volgende „Bij de positieve behandeling van het derde ge bod hebben we het lot ondergebracht onder de godvruchtige aanroeping van Gods Naam. Bij de negatieve behandeling brengen we het misbruik van het lot onder de ongodvruchtige aanroeping. We hebben het oog op het kaartspel, dobbelspel, loterij. De Gereformeerde Ethiek veroordeelt ze als zedelijk slecht. Want volgens haar is de misbruik van den Naam des Heeren zonde tegen het derde gebod. De Gereformeerden hebben kaartspel, dobbelspel, loterij dan ook be handeld bij het derde gebod. Men kan dit alles beschouwen als hazardspel, als beheerscht door toeval of geluk. Daarvan maakt de ongeloovige bijgeloovige, geheimzinnige machten, die boven zijn kennen staan en naast of zelfs in plaats van den levenden God. Wie bij deze spelen daaraan denkt, voor hem zijn ze uit zedelijk oogpunt, zonde tegen het derde gebod. Anders staat het bij den christen. Hij die speelt, speelt om te win nen, zelfs al speelt men niet om geld. Men hoopt op een gelukkigen uitslag. Een geloovige ver wacht die niet van den fortuin, noch minder van den duivel, neen, hij weet, dat de macht ook over het toevallige bij den levenden God is. Bij kaart en dobbelspel en loterij speelt juist dit toevallige een groote rol. Bij andere geoorloofde spelen, zooals schaakspel, damspel, biljart, heeft men al leen te doen met verstandelijk overleg en behen digheid. Hier met het onberekenbaar gebeurlijke. Welnu, de uitslag daarvan verwacht een geloo vige dan ook min of meer bewust van God. Hij vertrouwt den uitslag toe aan God en daarom juist zijn deze spelen onder te brengen onder de aanroeping van Gods Naam en derhalve zonde tegen het derde gebod. Afgezien nog van het bij komstige zijn kaartspel, dobbelspel, loterij in zichzelf zedelijk slecht voor Gods oordeel. De Gereformeerde Ethiek gaf daarvoor de volgende gronden le. juist om het heilig karakter van het lot. Bij het lot toch gebruikt men een middel om in voor ons gebeurlijke zaken de door God behaalde uitkomst te krijgen. Maar nu is het voor het Gereformeerd bewustzijn gemis aan eerbied, aan godsvrucht, om zulk een bepaling Gods te gaan vragen alleen uit tijdverdrijf bij het spel. Het heilige wordt verlaagd tot spel 2e. om den ernst van het lot. Wanneer men in gebeurlijke dingen van God een beslissing vraagt, dan nadert men zeer van nabij den hoo- gen God en bij dit naderen voegt ons vreeze en beven. En dit nu is zeer zeker niet de stemming van den kaartspeler en dobbelaar 3e. het schriftuurlijke voorbeeld van het ge bruik van het lot. Waar we ook de Schrift le-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1939 | | pagina 1