No, 47 Vrijdag 23 November 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS- ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds* A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d, ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R* J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.— Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 DE NABIJE WERKELIJKHEID VAN GODS GENADE IN ONS LEVEN. Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop Openb. 3 20a. We hebben in de meditatie van de vorige week er over gedacht, dat de zonde niet maar een ver-af en onwezenlijk iets is in ons leven, maar een gevaar, dat vlak aan de deur van ons hart ligt. Maar als we dit groot en angstig ge vaar in ons leven oprecht beseffen, wat is het dan troostrijk, dat ook dat zelfde geldt van Gods reddende genade. Dat ook Gods genade niet ver-af en zoo goed als onbereikbaar voor ons is, maar vlakbije werkelijkheid, aan de deur van ons hart. Dat willen we ons nu een oogen- blik indenken, uit de tekst die hier boven staat. Voor het eerst heeft de Heere Jezus dit woord gezegd aan de gemeente van Laodicea. Het was een gemeente, die den Heiland ver uit het hart verloren had. Die, misschien wel in een soort doode rechtzinnigheid zelfgenoegzaam en eigengerechtig was geworden. Ze meenden, dat hun niets ontbrak. Ook in geestelijk opzicht niet. Maar intusschen leefde hun hart in de wereld en leefde de wereld in hun hart. Misschien wel zonder dat ze 't zich ten volle bewust waren. Hun godsdienst was vormendienst, waar geen hart in klopte. Ze waren ondanks al hun roemende woorden lauw voor God en voor den Heiland en voor de dingen, die Boven zijn. Tot hen heeft Christus toen éérst gezegd dat diep-beschamende woord, maar dat toch ook zoo vol zoekende en vergevende liefde is ,,Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop Zoek eens een oogenblik met dit woord de stilte. Zoodat uw hart er naar luisteren kan. Uw hart, dat vaak zoo overstemd wordt door het rumoer van het ons dikwijls zoo in beslag ne mende leven. Uw hart, dat soms zoo koud en eenzaam is en gebrek lijdt. Denk u eens goed in, wat hier staat. Dan moet het wel stil in ons worden, van verwon dering maar ook van beschaming. De Heiland staat aan de deur van ons hart en Hij klopt, met Zijn uit liefde voor zondaren doorboorde handen. Hij staat daar in koude en nacht, als een vreemdeling, die gaarne binnen wil. Om ons dan te zegenen met Zijn liefde en vergeving en vrede. Wij mógen Hem opendoen. Niets is Hem liever dan dat we Hem opendoen. Daartoe klopt Hij juist, ernstig en dringend. En Hij wil ons óók Zelf de genade, de kracht, de hartsvernieu- wing geven, zoodat we Hem kunnen opendoen. Zijn eigen belofte waarborgt ons, dat Hij ons géven wil, wat Hij van ons vraagt. V/at is dit een troostrijk woord, dat ook voor de meest vertwijfelde de deur der genade wijd opent. Ach, wij denken wel eens, dat het eigen lijk bij óns beginnen moet. We denken wel eens, dat 't alleen maar zóó is dat wij moeten klop pen aan de poort der genade dat wij moe ten zoeken en bidden of de Heere Zich over ons ontfermen wil. En zeker, ook daartoe roept God ons door Zijn Woord. Wij mogen en moe ten dat doen, in geloof. En dan zal Hij ons nooit laten staan, ons nooit beschamen. Want Hij verzekert het ons Zelfwie bidt, die ont vangt, en wie zoekt, die vindt, en wie klopt, dien zal opengedaan worden. Maar eigenlijk is de nabijheid van Gods ge nade in ons leven toch nog veel rijker en heer lijker. Eigenlijk is het zóó dat God in Christus al lang staat aan de deur van ons hart, en klopt Als dat niet zoo was, dan zou er in óns leven ook nooit een zoeken van God kunnen zijn en geen kloppen aan de poort van Zijn hemelsch paleis. Het begint niet bij óns. Achter óns zoe ken van God ligt Zijn zoeken van ons. Achter óns kloppen bij God ligt Zijn kloppen bij ons. Het zoeken begint niet bij ons. Neen, „de Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was". En het kloppen begint niet bij ons. Neen, ,,Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop O, dat we dit meer, dat we dit werkelijker geloofden Dan zouden we niet vaak zoo ver blijven. We denken ons de verlossing in Chris tus maar al te vaak als iets, dat heel ver weg, dat bijna onbereikbaar is. En dan vragen we twijfelendis het wel voor mij Maar zulk vragen is toch eigenlijk een wantrouwen van God. Alsof God niet zou meenen wat Hij zegt. Zulk vragen is een te weinig leven bij het "Woord van den Heiland. Neen, de genade van God in ons leven en de verlossing door Chris tus, is niet ver en onbereikbaar. Zie, Hij staat aan de deur (eigenlijk staat er in het oor spronkelijke tegen de deur aan), en Hij klopt Hij klopt in het vele goede, dat God nog in uw leven geeft, en dat u moet nopen tot dank baarheid. Hij klopt ook in het verdriet en de tegenspoed, die Hij in uw leven brengt, en waardoor Hij u dringen wil tot volkomen over gave aan Hem. Hij klopt bovenal in Zijn Woord, het Evangelie van den Heere Jezus Christus, dat eiken dag tot u uitgaat. En in uw doop, die het teeken en onderpand voor u moet zijn, dat God ook met u een eeuwig Verbond der genade heeft en u om Christus' wil tot Zijn kind en erfgenaam heeft aangenomen. Hij klopt in de onrust van uw hart, dat geen rust vindt temidden van de raadselen en de vergankelijkheid van dit leven. Hij klopt in de aanklacht, die in stille oogen- blikken uw geweten tegen u inbrengt, en waar door ge beseft, dat ge niet zonder verzoening voor God kunt verschijnen. Hij klopt in de bran dende leegte, die al de dingen van deze wereld toch telkens weer achterlaten in het menschen- hart, waarin God het eeuwigheidsbesef heeft gelegd. Hebt ge Hem opengedaan Zijt ge met uw zonde, met uw schuld, gevlucht tot het kruis van den Heiland Heeft de Heere Jezus, heeft God, een plaats in uw hart O, dat is de grootste zonde, als wij God in Christus laten kloppen aan de deur van ons hart, en we Hem niet opendoen. Want zoo wij willens zondigen, nadat we de kennis der waar heid verkregen hebben, zoo blijft er geen slacht offer meer over voor de zonde, maar een schrik kelijke verwachting des oordeels. Laten we toch allen de nabije werkelijkheid van Gods genade in ons leven geloovig, dan kend, aanbiddend, zien. En ook de verantwoor delijkheid van ons leven onder dit kloppen van Zijn genade, beseffen. Zie, de Heere staat aan de deur van ons hart, en Hij klopt. Indien we Hem opendoen, (d.w.z. indien wij Hem lief hebben omdat Hij ons eerst heeft liefgehad en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening van onze zonden), dan komt Hij bij ons bin nen met Zijn vergeving, met Zijn vrede, met Zijn blijdschap, met al de weldaden van Zijn genadeverbond. Dan wordt het feest in de ziel, nu bij aanvang en straks eeuwig en volkomen. Dan zal Hij Avondmaal met u houden, en gij met Hem. Scharendijke. J. B. VOGELAAR. DE DANKDAG VOOR HET GEWAS. De volgende week Woensdag is, met enkele uitzonderingen, in onze provincie bestemd voor onzen jaarlijkschen dankdag. Persoonlijk betreuren we, dat men van de traditie, die den eersten Woensdag in Novem ber als dankdag aanwees, is afgeweken. We vreezen, dat men met die verandering de macht der traditie wel wat heeft onderschat en dat het niet zoo gemakkelijk is een eeuwenoude traditie door een nieuwe te verwringen, die even groote beteekenis heeft. We meenen ook, dat de re denen, waarom men van die eeuwenoude tra ditie afweek niet, niet sterk genoeg waren voor een zoo ingrijpende verandering. We laten dat echter verder rusten en gaan uit van het feit dat nu vrijwel alle kerken in Zeeland den dank dag houden op den laatsten Woensdag in No vember. De naam .dankdag" wijst dan aan waartoe we ons op dien dag moeten geroepen weten De dankdag roept tot danken en danken is ant woorden. Om den rechten blik te ontvangen op den dankdag moeten we dien zóó zien. Elk danken is een antwoorden. Dat is zoo ook onder men- schen. Wie dankt is nooit de eerste maar altoos de tweede. Als de ééne mensch den anderen mensch dankt is dat altijd als een antwoord, hetzij op een woord of op een daad van dien anderen mensch. De dankende mensch is nooit de eerste maar altijd de tweede. Als we dus op onzen dankdag als gemeente samenkomen, dan komen we daar saam om een antwoord te brengen aan den Heere onzen God. Dan is de dankende gemeente daar niet de eer ste, maar de tweede. Het initiatief tot dien dank dag is dan niet uitgegaan van ons, maar van een Ander, van den Heere. Het is zeker goed, dat we dit bedenken, om dat het niet onmogelijk zou zijn in deze tijden, dat bij iemand, wanneer hij dacht aan den dank dag, tegelijk de gedachte opkwam, dat hij niets had om te danken en dus ook geen dankdag kon houden. Maar die mensch zou dan vergeten, dat van hem een antwoord verwacht wordt. En ant woorden is eenvoudig een plicht en een roeping. Iemand moet al heel diep in onze achting ge daald zijn, wanneer we hem geen antwoord meer waardig keuren. Maar als we ons nu geroepen achten om een mensch antwoord te geven, zou den we dan God den Heere niet meer een ant woord waardig keuren? Een dankdag is het en om aan den Heere ons antwoord te brengen. Nu zal men misschien tegenwerpen, dat alle antwoorden nog niet een danken is. En dat is zeker waar. Het antwoorden aan menschen kan wel eens heel wat anders zijn dan een danken. Dat antwoord kan zijn een klacht, een verwijt, zelfs wel een bestraffing. Het antwoord hangt af van het woord of de daad van den eerste, waarop de tweede antwoordt. Maar de naam „dankdag" is nu zooveelzeg- gend duidelijk. Die naam zegt ons, dat ons ant woord aan den Heere niet een klacht mag zijn, veel minder een verwijt, maar een dankwoord. Zoo is het dan niet vreemd, dat we op onze dankdag- ook dienst des Woords hebben. Die is dan onmisbaar. Zal het tot het rechte danken komen, dan moet de Heere weer de eerste zijn ook in het woord. Eerst wanneer God tot ons gesproken heeft, kunnen wij daarna spreken tot Hem, om te weten, hoe wij tot Hem spreken zullen. Het antwoord op Zijn Woord geeft ons het rechte antwoord op Gods daden. En onze dankdag is dan een dankdag voor het gewas. We moeten aan dien naam vasthou den. Er is wel eens opgemerkt dat die naam dank dag voor het gewas, eigenlijk niet deugt. Ten bewijze daarvan dat die naam niet deugt heeft men dan aangevoerd dat we er nog niet mee klaar zijn, wanneer veld en akker al goede vruchten gedragen hebben. Zal de mensch zijn levensonderhoud vinden zoo is meer noodig. Als het gewas al goed is, maar de prijs laag, zoo heeft de landman nog wel te eten, maar hij heeft niet om z'n pacht en belasting te betalen. Daar om zoo zegt men moeten op een dankdag onze gedachten zich ook bezighouden met aller lei andere factoren, die op het dagelijksch brood invloed hebben. In die beschouwing ligt ongetwijfeld een ele ment van waarheid. Tot de zorg voor het dage lijksch brood behoort velerlei. Daartoe behoort ook, hoe ons volk temidden der volkeren zijn bestaan zal handhaven. Mechaniek en techniek, handel en verkeer, economie en staatkunde zijn alle te betrekken bij de broodvraag. Maar die dingen staan op den dankdag toch op het tweede plan. Bij die vragen gaat het er om, wat de mensch van dit leven maakte vra gen, die leiden tot de smartelijke ontdekking, dat de menschen zoo vaak het leven verderven en Gods Zegen verderven. Op den dankdag is echter niet de voornaamste vraag Wie waren de menschen voor ons maar Wie was God voor ons Niet de voor naamste vraag is wie waren de menschen als meewerkende of tegenwerkende factoren Maar: wie is, in een wereld vol onrecht en strijd, God voor mij geweest En naar die vraag worden onze gedachten geleid, wanneer we vasthouden aan den naam, dankdag voor het gewas. Als het eens was, dat het met al de tweede oorzaken in orde was, dan zouden we daarmee het voornaamste niet hebben. Als er de organen waren om de vruchten door middel van een goed georganiseerden handel te brengen naar een goed afzetgebied, voor een prijs die behoorlijk was, wat zou dan alles geven als er die vrucht niet was Wat heeft men aan een molen, zelfs wanneer het waait, als er geen koren is om te malen Zoo blijkt wel de groote beteekenis van het gewas des velds. Industrie is goed en handel is goed en verstandige wetgeving is goed. Maar het komt alles in de tweede plaats. Datgene waarvan we metterdaad leven komt van den akker van het gewas. Dat is van het geven, dat God alleen geven kan omdat Hij alleen het kan laten groeien. Het gevaar is niet denkbeeldig, dat we in deze verwarden tijd, waarin de menschen zooveel ver derven, en waarin er door dat zondigen van den mensch zooveel nood is, zouden vergeten te zien op het groote werk, dat God de Heere alleen doen kan en dat Hij ook in dit jaar heeft willen volbrengen, wanneer Hij het nog aller- wege groeien liet. Daarop moet dan vooral onze aandacht ge concentreerd zijn. Als ons danken moet zijn een antwoorden op Gods daden, dan moeten we zien op wat God deed. En als we dan zien, hoe God het jaar goed maakte door den overvloe- digen zegen op veld en akker, dan zullen we verstaan, dat we ook in deze zorgvolle tijden, oorzaak hebben, ziende op Gods daden en op Zijn zegeningen, met hart en mond Hem te danken. HEIJ. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 21. Velerlei ervaringen. In de eerste jaren van den opbouw der Hol- landsche kolonie in Michigan hebben de Zeeu wen hun vroeger zoo beminden leeraar, Ds. Budding, nog eens mogen ontmoeten. Ook hij trok naar Amerika, een jaar nadat Ds. van der Meulen met zijn gemeente er heengegaan was. Maar ook daar werd het openbaar, dat hij niet de man was om de kerk des Heeren te bouwen en te bewaren. In Goes kon hij 't niet goed vinden, nadat hij de kerken der Afscheiding had verlaten en trok naar Groningen, waar hij, tot bevreemding en ergernis van zijn vrienden, zich weer bij de Afgescheidenen voegde, ofschoon ze ook daar vrijheid hadden gevraagd. Doch in Groningen vond hij al evenmin rust en vrede. Hij gevoelde neiging om naar Amerika te gaan. En „toen zijn vader, die weduwnaar was, weer in 't huwelijk wenschte te treden, waartegen hij vruchteloos zich verzette, besloot hij in drift Nederland te verlaten en naar de Nieuwe wereld te gaan". Op heel andere wijze trok hij er dus heen dan Ds. van der Meulen. Zijn vader verzette zich tegen die reis niet, maar wenschte dat hij per stoomboot zou gaan. Budding schreef daarover aan zijn vriend, bakker Joh. de Jonge, te Goes en in dat schrijven proeft ge zoo echt Budding weer, als ge leest„daar had ik geen zin in nu de Heere weet best wat goed is, ik moet mij maar laten leiden". Geen zin in hebben en zich laten leiden „Hoe gaarne was bakker de Jonge met zijn dominé meegegaan naar Amerika. Maar Jans, zijn vrouw, wel wetend, dat haar man uit liefde voor den dominé, alles in den steek zou willen laten, stak een spaak in het wiel en zeiJohan nes jij gaat niet naar Amerika Mijn man wist wel, zei ze later, dat mijn ja, ja, en mijn neen, neen was." En Johannes ging niet mee. Budding nam op zijn kosten nog enkele arme emigranten mee en kwam na een voorspoedige reis einde Augustus 1848 te New York aan. In October schreef hij aan De Jonge van zijn we dervaren op reis en de eerste indrukken van Amerika. De eerste maanden bleef hij in New York en preekte daar, meest in Hollandsche kerken, en een enkele maal in een Duitsche. Het volgende jaar begaf hij zich naar de kolonie in Michigan, waar hij eenige weken bleef. Hij schreef er over aan De Jonge ,,'t Is een groote en bezwaarlijke reis om er te komen, maar voor wie er eenmaal gezeten is, is het een land, waar het 8ste kapittel van Deuteron, bijna geheel op toepasselijk isDe staat van religie is, ver geleken met dien van de Amerikanen zeer goed. Er worden veel menschen gevonden, die men, in hope, voor bekeerd mag houden en ook nog verscheidene, die hier in Amerika tot een andere keuze en een ander leven zijn gebracht gewor den." Vele oude bekenden trof hij aan, maar om hier in een leven vol ontbering en moeite, zich aan hun natuurlijk en geestelijk welzijn te wijden, trok hem niet aan. 't Was genoeg, dat hij het eens gezien had, maar de arbeid liet hij gaarne over aan Dr. van Raalte en Ds. van der Meulen e.a. Hij bedankte voor een beroep van de ge meente van Drente, die hem 100 dollars salaris aanbood, en zwierf weer maar verder. In 1848 had een vereeniging van landspecu- lanten beproefd een kolonie te stichten aan Crockery Creek, dicht bij Grand-Rapids, en koos als leider den heer P. J. G. Hodenpijl, die de kolonie den naam gaf van Ravenna. Maar de kolonie wilde niet bloeien. En daar men op merkte, dat die kolonies, waar een predikant de leiding had als in Michigan en Jowa wél bloei den, wilde men het ook eens met een dominé beproeven en richtte het verzoek tot Ds. Bud ding. Deze gaf gehoor en nam de leiding op zich. Doch weldra bleek, dat hij voor Revenna niet geschikt was. Hij vertrok spoedig en kwam al zwervende in Maryland. Op een tocht door Wisconsin Job 5 lezende, in 't bijzonder de verzen 23 en 24 „Want met de steenen des velds zal uw verbond zijn en het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1