No, 46 Vrijdag 16 November 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J, v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 HET NABIJE GEVAAR VAN DE ZONDE IN ONS LEVEN, de zonde ligt aan de deur.... Gen. 4 7m. Dit woord leidt onze gedachten heen naar de geschiedenis van Kaïn en Abel. Beide hadden ze den Heere een offer gebracht. God had echter het offer van Abel wel aangezien, maar dat van Kaïn niet. Abel zoo zegt ons de Hebr. brief had door het geloof geofferd. Kaïn had niet door het geloof geofferd. En toen is er in Kaïns hart een donkere wrok gerezen tegen Abel. Hij wordt met nijd en af gunst tegen hem vervuld. En dan ziet God dat in Kaïns hart. En dan waarschuwt God hem „de zonde ligt aan de deur" M. a. w. wanneer ge niet op uw hoede zijt, Kaïn wan neer ge de wrok laat voortwoekeren in uw hart en niet terugkeert van uw boosheiddan zal de zonde onverhoeds u grijpen en meesleu ren. Want het gevaar van de zonde is vlak bij Het beeld in onze tekst doet ons denken aan een roofdier, dat b.v. ergens in de wildernis, vlak voor de deur van een hut, op de loer ligt. Zoodra de deur opengaat, en een van de be woners naar buiten treedt, neemt het onverhoeds z'n sprong en grijpt hem en sleurt hem mee. Zöö nu, als een roofdier op de loer, ligt de zonde aan de deur van ons hart. Of met andere woorden het gevaar van de zonde in ons leven is niet ver af en onwezenlijk. Neen, het is vlak bij en kan ons ieder oogenblik meesleuren. De zonde ligt aan de deur. Natuurlijk bedoelt dit woord niet te ontken nen, dat de zonde ook al in Kaïns hart was. Zijn aangezicht was vervallen. Het stond op z'n gezicht te lezen, dat het niet goed was in z'n hart. En ook de boosheid in ons hart, ook al komt het niet tot de zondige daad stelt ons schuldig voor God. Maar nu waarschuwt God hier Kaïn, dat aan de deur van zijn hart, waarin hij dus al de zondige gemoedsgesteldheid voedt en koestert, ook de zonde als daad op de loer ligt, om on verhoeds hem te overmeesteren. Zijn roeping was dit geweestom met zijn donker hart, waar in het niet goed was tegenover Abel en tegen over God, in schuldbelijdenis tot den Heere de toevlucht te nemen, en door de kracht van Zijn genade biddend de zondige gesteldheid van z'n hart te bestrijden. Dat is ook eigenlijk de bedoe ling van wat er staat vlak na ons tekstwoord. In de Statenvertaling is dat niet duidelijk. We moeten dat zóó vertalen „Haar begeerte (n.l. van ce zonde) is toch tot u (n.l. om u te grijpen en u mee te sleuren)doch gij moet over haar heerschen". En als we nu de zondige begeerte in ons hart koèsteren inplaats van erover te heerschen, dan zal ook de zondige daad ons onverhoeds overmeesteren en ons brengen, waar we misschien heelemaal niet gedacht had den ooit te zullen komen. Zie maar eens enkele andere voorbeelden, die de Bijbel ons daarvan geeft. Was het Simsons bedoeling, toen Delila hem vroeg, waar toch z'n geweldige kracht in school om ooit het geheim van z'n Nazireërschap aan haar en zoo doende aan de Filistijnen te verklaren We kunnen er wel zeker van zijn, dat hij in 't begin die gedachte ver van zich weg geworpen heeft. Neen, daartoe zou het nooit met hem komen. Even maar wilde hij een pikant spel met Delila spelen even maar toegeven aan de zoete be koring der zonde. Straks zou hij terugkeeren van dit pad, en weer van haar heengaan zonder haar z'n geheim gezegd te hebben. Maar de zonde ligt aan de deur. Vlak bij ons. Veel dichter bij ons dan we gewoonlijk ons be wust zijn. En het einde is, dat Simson als een zwakke, blinde man door de Filistijnen wordt weggebracht naar de gevangenis. Denk ook aan de geschiedenis van Petrus. Toen hij den Heiland volgde naar Kajafas' zaal, dacht hij er niet aan, dat hij ooit z'n Meester zou verloochenen. Hij achtte die zonde zeer ver van zich af. „Al moest ik ook met U sterven, zoo zou ik U geenszins verloochenen Maar de zonde is niet ver. De zonde ligt aan de deur. Vlak bij ons. En straks gaat Petrus naar buiten, en weent hij bitter in den donkeren nacht. En zoo is het nu niet alleen maar met voor beelden uit den Bijbel, maar ook in ons eigen leven. Wij denken vaak, dat de zonde ver af is. Maar de zonde ligt aan de deur. Vlak bij. On verhoeds grijpt ze ons en sleurt ons mee. Het kan b.v. zijn, dat het maar klein, schijn baar onschuldig begint. Kaïn is ook niet begon nen met een doodslager te zijn, maar met af gunst en wrok in z'n hart wortel te laten schie ten. Ananias en Saffira zijn ook niet begonnen met tegen den Heiligen Geest te liegen, maar met vastzitten aan hun geld en toch graag een mooie indruk willen maken. En zoo kan het ook bij ons gaan. Het kan van toegeven aan een driftbui tot doodslag komen. Het kan van spelen met de verleiding tot echtbreuk komen. Het kan van een kleine oneerlijkheid of van het zoo nauw niet nemen, tot diefstal komen. Het kan van een onbedachtzame tong tot een booze, kwaad sprekende tong komen. Het kan van hoogmoed tot zelfvergoding komen. Het kan van omgaan met verkeerde vrienden komen tot opgaan in de wereld. De zonde ligt aan de deur. Maar bovendienook het schijnbaar kleine op zichzelf, is zonde voor God. Niet alleen doodslag, maar ook haat en nijd is zonde, want het is de wortel van de doodslag. Niet alleen echtbreuk, maar ook het koesteren van onreine gedachten en begeerten is zonde voor Hem, Die alles van ons leven ziet. Niet alleen diefstal in eigenlijke zin, maar alle „knoeien" is zonde. Niet alleen booze, opzettelijke laster is zonde, maar ook dat vele niet behoeden van de deuren van onze mond, waardoor ons zoo veel onbe dachtzaams ontglipt en waardoor vaak zooveel misverstand en verwijdering in het leven ont staat. Niet alleen openlijke werelddienst is zonde, maar ook onder 't kleed van godsdienstigheid toch feitelijk met ons hart buiten God leven en opgaan in de dingen van deze wereld. De zonde is niet maar een onwezenlijk iets, dat ver van ons weg ligt. De zonde ligt aan de deur. Voortdurend loert, van vlak bij, het ge vaar van de zonde op ons. Op allerlei manier komt uit het bonte leven de verzoeking tot zonde tot ons, die aanknoopt aan de boosheid van ons hart. Onverhoeds tracht telkens weer de zonde ons te grijpen, want ze ligt vlak aan de poort van ons leven. En haar doel isons mee te sleuren naar het verderf. Behoed daarom uw hart boven al wat te be waren is. Want daaruit zijn de uitgangen des levens. En stelt uw leden niet der zonde tot wapenen der ongerechtigheid. Maar stelt uzelf Gode, als uit de dooden levend geworden, en stelt uw leden Gode tot wapenen der gerechtig heid. Scharendijke. J. B. VOGELAAR. ACTIE VOOR DE V. U. Wanneer we met het oog op de wintercam- pagne en op het werk, dat dan moet gedaan worden, ook wijzen op den propaganda-arbeid voor de Vrije Universiteit kan dit woord dit maal wel kort zijn, maar mag het toch o.i. niet geheel ontbreken. Het is toch eenmaal zoo, dat wij allen be hoefte hebben aan de vervulling van het aposto lisch vermaan vermaant elkander. En dat ver maan sluit dan ook in onderlinge voorlichting. Zoo is ook noodig telkenmale herhaalde voor lichting over wat de Vrije Universiteit is en wil zijn. Die voorlichting werd onlangs nog weer gegeven door Prof. Gerbrandy, Mr. Grosheide en Prof. Waterink in redevoeringen, die van uit de Noorderkerk te Zeist per radio werden uitgezonden. Prof. Gerbrandy sprak toen over „De V. U. en het volksleven". Hij toonde aan dat de V.U. is geboren uit den nood en de behoefte van het Christelijk volksdeel, dat in zijn strijd tegen het ongeloof den steun behoefde van een Universi teit, die het met de H. Schrift aandurfde. Prof. Waterink had het over„De levens verbanden der Vrije Universiteit". De V.U. is gegroeid uit de gedachte dat God Souverein is over alle schepselen, die dan ook tot Hem moe ten terugkeeren. Maar ook is noodig te weten, of de V.U. die zoo gewichtig werk heeft te verrichten kan bestaan en wat er geschieden moet om haar be-, staan mogelijk te maken. Daarover liet Mr. Grosheide, de bekwame en toegewijde penningmeester van de Vereeniging, waarvan de V.U. uitgaat, het licht schijnen. Die voorlichting, die zoo in 't algemeen ge geven werd moet nu in de propaganda-arbeid particulier worden doorgegeven. In de Maandelijksche mededeelingen, die ge zonden worden aan alle correspondenten, en waarvoor men nu gelukkig den pakkenden naam heeft gevonden van „V.U. Blad", wordt er te recht op gewezen, dat, nu de radio-avond achter den rug ligt, het werk moet beginnen in het huisbezoek, omdat huisbezoek steeds weer het eigenlijke propagandamiddel is. Tot dat werk willen we hier ook opwekken. Het Provinciaal-comité vergaderde. Ook de meeste ringen zullen wel al vergaderd hebben. Als lid van den ring Walcheren weten we dat die vergaderde Donderdag 1 Nov. j.l. En die vergadering was heel goed bezocht. Er heerschte niet een pessimistische toon. Dat kwam ook wel daarvan, dat gerapporteerd kon worden, dat ook in de zomermaanden nog hier en daar actie gevoerd was, die vrucht droeg. En algemeen was men van oordeel dat, wanneer maar gewerkt werd in dezen winter er zeker vrucht mocht ver wacht worden. Ook werden de bezwaren, waar over op die vergadering gesproken werd, in ver band met het verslag van de vergadering van het Prov. Comité, niet bijzonder groot geacht. Wat een verblijdend verschijnsel is Maar ook hier geldt dan nu dat van die ver gaderingen het werk moet aangevat worden. En daarbij moet dan worden opgemerkt, wat tel kens weer wordt in het licht gesteld, dat ver deeling van arbeid in veel gevallen zeer ge- wenscht is. In heel veel plaatsen werken al onder en naast den correspondent commissies. Men kan dan zijn gemeenten in wijken verdeelen. Ook aan die Commissieleden wordt het V.U. Blad gezonden en zoo kunnen ze op de hoogte blijven van den stand der werkzaamheden. Moge die arbeid dan ook allerwege in onze provincie met kracht worden aangevat en door gezet en rijke winst afwerpen. HEIJ. UIT DE DAGEN DER AFSCHEIDING. 20. Bouwen en bewaren. Toen Ds. van der Meulen te Middelharnis de roeping aangenomen had van de kerken in de Provincie Zeeland, zag hij een moeitevollen en zwaren arbeid voor zich, zoodat de vrees hem wel eens bekroop, dat hij die taak niet zou kun nen volbrengen. En inderdaad het was een zware taak, die hem op de schouders werd ge legd. Toch was het nog slechts de voorbereiding voor de grootsche levenstaak, die volgen zou een leerschool voor het werk, dat God hem onder de Zeeuwen in het nieuwe Zeeland zou opleggen. Hier toch moest hij met Ds. van Raalte werkzaam zijn als grondlegger van een nieuw maatschappelijk en kerkelijk leven. Een christelijke kolonie te hebben in het nieuwe vaderland, waarin de kerk het middel punt was, dat was het ideaal. In weerwil van alle moeiten en bezwaren leefde Van der Meulen met zijn volk tevreden in het land, dat God voor hen besteld had. Aan een broeder in Nederland, die hem vroeg of hij raden kon naar Michigan te komen en die gaarne inlichtingen ontving, schreef hij „Zoover ik Amerika gezien heb, verkies ik geen beter streek en ik geloof dat we een gezegend land hebben, dat weinig in vrucht baarheid overtroffen zal worden". Hij was er de man niet naar om menschen naar de kolonie te lokken door uitzicht op maatschappelijken welstand of rijkdom. Hij schreef „Boven alles bidt God, dat Hij u de plaats uwer woning wijst, waar ge in Zijne gunst wonen kunt. „Zoek eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden." Die goud willen zoeken, moeten naar Californië gaan, maar is men met dagelijksch brood tevre den en zoekt men verder met zijn zaad den Heere te dienen, dan zeg ikkom en laat u niet afschrikken." De broeder aan wie dit schrij ven gericht was, kwam op dit getuigenis naar Noord-Amerika en woonde later tevreden in Zeeland. Door zijn ambtelijke bediening was Ds. van der Meulen in allerlei opzicht in de belangen dei- nederzetting betrokken. Hij leefde in aller noo- den en moeiten evenzeer als in het werk dat verricht moest worden. Zijn volk daarbij te hel pen, te bemoedigen en te troosten beschouwde hij als van groot belang voor het Koninkrijk Gods. Vóór alles bleef echter zijn zorg voor de kerk des Heeren. Hij begeerde te bouwen aan Sions muren, en die arbeid was niet ongezegend. De gemeente werd gebouwd in het geloof en er werd ijver gekweekt voor de belangen van Gods Huis. Er was innerlijke wasdom. De bange moei ten des levens hadden door de genade Gods velen nader tot hun God en Vader gebracht en het leven geheiligd. Ook was er uitwendigen groei, door het steeds toenemend getal van Hol- landsche emigranten. De huizen waren al spoedig te klein voor de samenkomsten der gemeente en ook de blokkerk in 1847 in elkaar gezet, was niet meer voldoende. Daarom werd in 1849 „een kerk gebouwd van 60 voet lang en 40 voet breed, waarop een toentje met een bel". Elke plaats in de kolonie had een zelfstandige gemeente. Er waren in 1849 zeven gemeenten met vier predikanten. Van Raalte te Holland, Van der Meulen te Zeeland, IJpma te Vriesland en Bolks te Overisel, terwijl Ds. Kleijn op weg was naar Graafschap. De gemeenten Drente en Groningen waren te klein en hadden ook nog geen eigen kerkgebouw. Ze vormden samen de classis Holland. De eerste vergadering der clas sis werd gehouden op 23 April 1848 ten huize van H. Broek wonende tusschen Holland en Groningen. Al de kerkeraden waren tegenwoor dig. Later werden de vergaderingen steeds in Zeeland gehouden, dat het centrum der kolonie was, twee maal per jaar. Zoo'n classicale ver gadering was voor velen een feestdag. Allen leefden met de kerken mede. Het waren ook de weinige gelegenheden, waarbij men uit de ver schillende plaatsen broeders ontmoeten kon en van elkanders wedervaren mocht vernemen. Op die classicale vergaderingen werd ook veel meer verhandeld dan eigenlijk op een kerkelijke ver gadering thuis hoort. Daar drong de nood der tijden toe. Op het agendum kwamen ook punten voor als bruggenbouw, wegenaanleg enz. als zijnde ook in 't belang van de kerken. Evenzoo ging het op de kerkeraadsvergade- ringen. Allerlei wereldlijke zaken b.v. over loo- nen, verschillende werkzaamheden, schoolbouw enz. werden besproken soms ook wel recht spraak gehouden over verkoop of diefstal, met eigen vonnis en straf. Één voorbeeld slechts „Een man wiens zoon een boom had weggeno men van een ander, werd veroordeeld om 't verhaal van Eli te lezen." In Nederland werden allerlei ongunstige ge ruchten verspreid omtrent de kolonie, vooral wat het geestelijk leven en de onderlinge ver houdingen betreft. Dat kwam Ds. van der Meu len ter oore en daarop heeft hij in Januari 1849 een brief naar het oude vaderland gezonden om dat te weerspreken. Hij schreef daarin o.a. „Daar is wel tegenstand en tegenwerking van sommige kanten, maar als de Heere ons bouwen wil, zal het doorgaan al staat alles tegen. Ik acht, dat die tegenwerking een werk des duivels is, die denkt, dat hier wat gebeuren zal tegen zijn rijk, hetgeen dan ook werkelijk gebeurt. De Heere werkt onder ons zaad. Gisteren nog heb ben wij op de kerkeraadsvergadering drie kin deren uit één gezin gehad, die Christus hebben beleden als hun Zaligmaker. In Nederland dien den ze de zonde en de wereld. En zoo hebben wij vele bewijzen, dat de Heere in ons midden woont. Dit beschouwen we altoos als het eerste en het voornaamste." Ds. Wyckhoff gaf in zijn kring er dit getuige nis van„Eer heerscht onder deze kolonisten een geest van broederschap en menschlievend- heid, die zoowel Gode aangenaam moet zijn als zij schoon is voor de menschen. Twee godzalige ouders stierven, en lieten zes kinderen onver zorgd achter. Aanstonds waren er zes huisge zinnen, die ieder één van deze kinderen opnam om hen in alle opzichten als eigen kinderen op te voeden. Een dezer gezinnen heeft zelf zes kinderen. Het is een zeer opmerkelijke gemeen schap. God zal haar onderhouden en zegenen en ik oordeel, dat het voor ons een eer en een zegen zal zijn daarin zijn werktuigen te zijn." Was vóór alles bij Ds. van der Meulen de zorg groot voor de kerk des Heeren, er was niet minder ijver voor andere belangen van het Koninkrijk Gods. Bij het hoeden en weiden der schapen dacht hij ook aan het weiden der lam meren. En hij gevoelde, dat er voor het zaad des verbonds meer noodig was dan de kerkelijke bearbeiding. Dringend behoefte was er aan een school. Reeds in het reglement voor landver huizing hadden ze uitgesproken, dat ze een woon plaats begeerden, waar hunne kinderen christelijk schoolonderwijs zouden mogen ontvangen. De leiders bleven daar ook wel aan denken en bleven het noodzakelijk achten. Maar bij het volk was die wensch naar den achtergrond ge drongen en de begeerte ingesluimerd. Er waren zoovele en zoo groote nooden in betrekking tot voedsel en kleeding, dat het ons niet verwon deren kan, dat ze dit geestelijk belang voor de kinderen wel eens vergaten en het noodig was ze krachtig op te wekken om het werk voor de school aan te vatten. Voor de kerk was er groote ijver geweest. Elk gevoelde weleen kerk kunnen we niet missen. Daar waren ze warm voor. Maar voor een school werd niet zooveel gevoeld, 't Was

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1