No. 32 Vrijdag 10 Augustus 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE REDACTIE: Ds, A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERS t D.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F. STAAL Prn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertenticn tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 VOORBEDE GEVRAAGD. Doch Simon antwoordende, zeide Bidt gijlieden voor mij tot den Heere, opdat niets over mij kome van hetgeen qij qezegd hebt. Handel. 8:24. Wij mogen de voorbede der gemeente van Christus vragen. Wij staan niet alleen. En heb ben onze moeiten niet alleen. Er is gemeenschap der heiligen. Wat wij per soonlijk te dragen hebben, dat dragen wij nu tezamen. En ook wat wij persoonlijk te vragen hebben, vragen wij tezamen. Voorbede hangt aan gemeenschap. Die voor bede is het hoogste en het rijkste, waar die ge meenschap haar hoogtepunt vindt, n.l. in Jezus Christus. Hij is Voorbidder voor allen, die in Zijn Naam gelooven en daarom ook gemeen schap met Hem hebben. Ja, Zijn gebed werkt en draagt die gemeenschap. ,,Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die gij mij ge geven hebt" (Joh. 17:9). ,,En Ik bid niet al leen voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in mij gelooven zullen" (vs. 20). Gemeenschap met Christus is tevens gemeen schap hebben met elkander, als leden van zijn lichaam. En het priester zijn voor elkander. Waar gemeenschap der heiligen is, is gemeen schap in gebed. Voortede heft daarom ook persoonlijk gebed niet op. De voorbede van Christus niet. Maar ook niet de voorbede der gemeente. De gemeenschap met Christus dringt temeer tot gebed, doet in zijn voorbede grond vinden voor vrijmoedigheid. De voorbede der gemeente is er niet om te bereiken, wat wij alleen met ons gebed niet zouden kunnen verkrijgen. Ze draagt en sterkt ons slechts in wat wij persoonlijk ook kunnen en mogen doen. Onze geestelijke en lichamelijke nooddruft is niet maar iets persoonlijks. Wij vragen die met en voor elkander aan God, dien wij Onze Vader noemen. Nu heeft Simon van Samaria, die bekend is als Simon de Toovenaar ook de voorbede ge vraagd. Hij was getroffen door het vernietigend oordeel, dat de apostel Petrus over hem uit sprak en hij had diep respect voor Petrus' won derkracht. Philippus had hij nog als een soort collega beschouwd, die hem door meerdere ken nis en betere middelen, zoo hij dacht, overtroef de. In Petrus had hij echter een zeldzame gees telijke energie opgemerkt, zooals hij in zijn vak nog nooit gezien had. In plaats van hem zijn geheimen te verkoopen had die Petrus zulke onheilspellende woorden tegen hem gesproken. Wat kon er gevaarlijker zijn, dan dat een man van dergelijke wonderkracht als Petrus, een vervloeking uitspreekt. Woorden zijn krachten, naar de gedachte der magie. En als een man als Petrus ze spreekt, zijn ze dubbel te duchten. Die vloek viel niet af te bidden door een man als Simon, toovenaar bij de gratie van het pu bliek. Bekeer U van deze Uwe boosheid en bid God, of misschien U deze overlegging des harten vergeven wierd", had Petrus tot hem gezegd. De weg tot behoud was voor Simon niet afge sneden. Wel had Petrus hem als met bliksemen neergeslagen, maar hij had hem toch ook opge- rischt tot den troon der genade. Hij had hem den eenigen weg tot verlossing uit zijn tooverij gewezen. Bekeering van zijn Zelfdienst tot den Heere, in belijdenis van schuld, in gebed om vergeving. Door zijn daad had Simon getoond, dat hij geen gemeenschap had met Christus en Zijn kerk. En alleen bekeering en gebed kon de weg zijn tot vergeving bij God en daarom tot waar achtig deel hebben aan de kerk van Christus. Maar Simon wil niet. Hij wil niet door be keering en gebed behouden zijn. Hij wil behou den zijn door tooverij. Zelf kan hij met zijn machtspreuken niet tegen Petrus' woorden op. Evengelijke krachten moeten in 't werk ge steld om dat horribel oordeel te bezweren. Dat kan, naar Simons meening, Petrus met de zijnen alleen. Daarom vraagt hij nu aan Petrus om voorbidding voor hem. Hij annexeert voor zich een van die weldaden, die alleen in de gemeen schap der heiligen genoten wordt. D.w.z. hij wil alsnog van tooverij zich laten bedienen. Zelf bidt hij niet. Zijn ongehoorzaamheid verbergt hij achter eigenwillige vroomheid. Ook zijn wederspannigheid is, naar Samuëls woord, een zonde der tooverij. De apostelen moeten bewer ken, wat hij zelf niet bewerken kan. Zijn ver zoek geeft hem een oogenblik den schijn van ootmoed, maar hij vraagt niet om voorbede tot steun van zijn persoonlijk gebed, niet om de gemeenschap der heiligen temeer tot openbaring te brengen, tot verheerlijking van den Christus. Hij exploiteert de voorbede ten eigen bate. Hij verlaagt haar tot tooverij. Sterker nog komt dit tot uiting, bij wat hij ter voorbidding aangeeft„opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt". De toove naar, die met zijn spreuken anderen vrees aan jagen kan, is zelf bevreesd voor de uitwerking van Petrus' woorden. Hij laat niet om vergeving vragen. Zelfs niet om afwending van de gevolgen van zijn daad. Maar opdat afgewend worde de gevolgen van Petrus' spreken, 't Benauwde hem meer dat Petrus zoo gesproken had, dan dat hij zelf zoo gehandeld had. Na dit woord verdwijnt Simon in den nevel van apocryphe overlevering, die hem teekent als een vijand van het Evan gelie. En dit laatste woord van hem geeft ons geen grond om het tegendeel aan te nemen. Hij is verstrikt in zijn tooverijen. In een gansch bit tere gal en samenknooping der ongerechtigheid. Zijn vragen om voorbidding is het tegendeel van wat het zijn moet. Zijn godsdienstigheid is mid del. Zichzelf te dienen blijft zijn doel. Tooverij, die niet leven kan uit het beginsel van de kerk van Christus. Simon meent, dat de kerk van Christus hem behouden kan door haar voorbede. Maar Simon wordt niet behouden, en geen zon daar wordt behouden, tenzij hij persoonlijk zich bekeert tot God en bidt. De vraag om voorbede is wederrechterlijk, zoolang de eisch der bekee ring wordt wederstaan, de gemeenschap met Christus en zijn kerk niet wordt gezocht. We derspannigheid, die behouden wil zijn zonder bekeering, is een zonde der tooverij. Moet de kerk van Christus dan niet bidden voor de ongeloovigen Is de kerk van Christus ook niet priesteres voor heel de menschheid Wij moeten bidden voor die God nu niet ken nen, voor allen, die door het Woord van Chris tus' apostelen in Hem gelooven zullen. Ja, wij moeten ook bidden voor de nooden der mensch heid, dat Gods Koninkrijk kome en Satans wer ken verbroken worden. Maar wij moeten dit vragen naar den eisch van God en niet op ver zoek van wie zich niet bekeert. Voor hen geldt slechts Bekeert LI en bidt tot God. En wie zich niet bekeert, wie in ongeloof verwerpt de gemeenschap met Christus, kan niet vragen om voorbede. Niet om de voorbede van Christus, noch om die van Zijn gemeente. Niemand kan Christus' weldaden ontvangen, die niet eerst den Christus zelf aanvaardt. En daarbij De kerk van Christus kan niet tooveren. Dat de een maar leven kan, zonder bekeering, naar eigen zin en wil. En de ander 't voor hem in orde maakt, door gebeden de gevolgen van dat zondeleven afwenteltDe voorbede in gemeenschap der heiligen is geen supplement op het persoonlijk gebed, dat kracht heeft door zijn massaliteit. Als er geen bekeering is, dan is er geen gemeen schap en als er geen persoonlijk bidden is, kan ook de voorbede niet gevraagd. Al Christus' weldaden worden ontvangen in persoonlijke gemeenschap met Hem. Zijn voorbede en de voorbede Zijner gemeente ook. En al het andere grijpen naar Christus' wel daden, is zelfdienst en ongehoorzaamheid too verij. Aardenburg. JOH. A. TIEMENS. DE POORTWACHTER VAN WALHALLA. Volgens bericht in de dagbladen zou Duitsch- land's opperheer Hitier zijn rede, ter uitvaart van den overleden rijkspresident, von Hinden burg, besloten hebben met deze woorden „Doode veldheer ga nu in het Walhalla binnen". Het is helaas geen zeldzaam verschijnsel, dat bij een geopend graf dwaze dingen worden ge zegd. Aan woorden, daar gesproken, wordt daarom doorgaans niet de gewone maatstaf aan gelegd. Dit is echter toch al te dwaas en al te ergerlijk Hindenburg mocht dus pas het Walhalla bin nentreden, toen Hitier hem daarvoor toestem ming verleende „ga nu". Tot zoolang moest von Hindenburg wachten, wachten op Hitiers verlofMen gaat zich afvragen, of de man, die nu in Duitschland een onbegrensde macht heeft, door de afgodische vereering, waarmee hij door velen daar vereerd wordt, niet de ver standsverbijstering nabij is, en of hij gaat mee- nen, dat zijn macht zich zelfs gaat uitstrekken tot over de poorten van den dood en hij ook al poortwachter is geworden bij den hemel van het Germaansche heidendom. Dat opent voor zijn propagandisten wel nieu we perspectieven tot krachtige actie. Maar als blijk van de herleving van het Ger maansche heidendom, waarvoor alzoo propa- gande gemaakt wordt, zijn deze woorden van ontstellende ergernis. Zöö ver schijnt het dan al in Duitschland ge komen te zijn, dat het Staatshoofd meent, ten aanhoore van heel zijn volk en de heele wereld, belijdenis te moeten doen van zijn heidensch wangeloof Zou dit nu nog de oogen openen van die ve len, die, naar men zegt, aan de Christelijke be lijdenis vasthouden, maar toch ook Hitlerver- eerders zijn Het is te hopen en te bidden, dat een krachtig protest uit het volk den verdwaasden leider tot het besef brengt, dat hij door zöö te spreken de heiligste gevoelens van zijn onderdanen krenk te en dat het hem als leider niet duldt, wanneer hij zijn macht «wil gebruiken voor de herleving van het oude heidendom. PLAN PROF GROSHEIDE EN Ds. J. L. SCHOUTEN. Aan het verzoek van Prof. Grosheide en Ds. J. L. Schouten, om onderstaand stuk op te ne men in onze Kerkbode willen we gaarne vol doen. De zaak waarover zij handelen is ernstig en hun voorslag de overweging waard. Overvloed van werk en van werkkrachten. Daar is in onze kerken een overvloed van werk en een overvloed van candidaten, die ver langend uitzien naar werk. Was er nu ook maar overvloed van geld, dan zou al dat werk, dat maar voor het grijpen ligt, met vrucht ter hand genomen kunnen wor den. Daarom moet zich de vraag aan ons opdrin gen, of al die arbeid maar ongedaan moet blij ven, enkel en alleen omdat het geld niet voor het grijpen ligt Wij meenen dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet luiden. Maar dan moeten wij eerst diep doordrongen zijn van de waarheid, dat de Heere ons thans door een overvloed van werkkrachten een schoone gelegenheid biedt, waarnaar wij reeds jarenlang reikhalzend hebben uitgezien. Al onze candidaten kunnen tot een voor hen gereedliggenden arbeid ingaan, indien wij, onder biddend opzien tot den Koning der kerk, het hiermede samenhangende financieele vraagstuk tot oplossing zoeken te brengen. Dit zal ons des te gemakkelijker vallen, als ons oog ontsloten is voor de groote geestelijke belangen, die hiermede gemoeid zijn. Het geestelijk welzijn onzer kerken wordt er door bevorderd en aan den onhoudbaren toe stand, waarin onze candidaten verkeeren, wordt een einde gemaakt. Wij meenen een weg te zien, waarin deze brandende vraagstukken tot oplos sing kunnen worden gebracht. Zal deze oplossing een gezonde zijn, dan dient deze zaak van rneetaf in kerkelijke banen te worden geleid. Ons voorstel, dat wij in de welwillende over weging van onze kerkeraden en van de leden onzer kerken aanbevelen, is van drie-ledigen aard. In de eerste plaats moet hier de collecte, die bij gelegenheid van de herdenking van de Af scheiding gehouden zal worden, uitkomst bren gen. Wanneer deze collecte goed wordt voorbereid, dan zal zij zoo ongeveer twee ton kunnen op brengen. Daar moet van te voren voor gespaard wor den, zal deze inzameling waarlijk den naam van een dankoffer kunnen dragen. Het eeuwgetij der Afscheiding zal ons tot milde offervaardigheid nopen, als wij ons helder voor den geest stellen, wat onze vaderen in die dagen voor den dienst des Heeren over hadden. Dan is de verwachting dat de collecte, die op den herdenkingsdag (14 Oct.) gehouden zal worden, twee ton zal opbrenqen, niet onqeqrond te noemen. Hierdoor zou een twintigtal hulpbehoevende kerken van een eigen dienaar des Woords kun nen worden voorzien. Op welke wijze dit zou kunnen geschieden werd door ons met de desbetreffende deputaten besproken, welk plan door hen in een schrijven, dat aan al de kerken zal worden gezonden, nader zal worden uiteengezet, en dat wij met den mees ten aandrang aanbevelen: Op deze wijze zouden dan twintig kerken en twintig candidaten afdoende zijn geholpen. In de tweede plaats zouden wij willen, dat binnen het ressort van elke particuliere synode jaarlijks een collecte werd gehouden, die gestort voor den evangelisatiearbeid, waarvoor dan, binnen het ressort van elke synode, een evange lisatiepredikant kon worden beroepen, die met de leiding van den arbeid werd belast. Hierdoor zou een mooi stuk werk worden aangevat en zouden er twaalf plaatsen voor candidaten vrij komen. In de derde plaats zouden wij de aandacht willen vestigen op den geestelijken nood van de groote steden. Wij meenen, dat hier uitkomst kan worden gevonden, indien elke predikant werd bijgestaan door een hulpprediker, voor wien in de wijk van zulk een predikant werk genoeg zou zijn te vinden. Wij zijn zoo-vrij hier, bij wijze van voorbeeld, op één zaak de aandacht te vestigen, die het betreden van dezen weg reeds voldoende aan beveelt. Eén van de meest voor de hand liggende zaken zou zijn, dat door den hulpprediker de catechi- satiën van de jongere catechisanten werden waargenomen, waardoor dan den predikant een avond vrij zou krijgen voor het doen van huis bezoek met één van de ouderlingen. Niemand zal kunnen ontkennen, dat het doen van huisbezoek door een predikant vooral in de steden van het grootste belang is voor den bloei van het geestelijk en kerkelijk leven. Zal het echter met vrucht geschieden dan moet het des avonds plaats hebben. De avonden zijn nu alle bezet, zoowel door catechisaties als door vergaderingen. De kerkeraden zouden dan aan de predikanten moeten opdragen den vrijge komen avond voor huisbezoek te bestemmen. Hierdoor zou dan, onzes inziens, een arbeid worden verricht, die in den tegenwoordigen tijd in onze groote steden, zoo noodig is als brood. Wanneer onze kerken tot het betreden van dezen weg besloten, dan zou hierdoor, bij matige berekening, aan vijf en zeventig candidaten werk worden bezorgd, en werk waardoor de kerken in de steden ten zeerste zouden zijn gebaat. Wie ook maar eenigszins op de hoogte is met den geestelijken nood, die hier heerscht, kan niet anders dan een dergelijken maatregel met vreug de begroeten. Het geld voor dezen arbeid zou moeten wor den verkregen door vaste jaarlijksche bijdragen, waarbij de predikanten het voorbeeld hebben te geven, en waarvoor ook zou moeten worden aangeklopt bij de meer gegoede gemeenteleden, niet alleen in de steden, maar ook bij hen, die de steden verlieten en die zich hier nu zulk een schoone gelegenheid zien geboden om het geesr- telijlc belang van de stadskerk te dienen, die nog altijd in hun dankbare herinnering voortleeft. Het zou ons trouwens niets verwonderen, in dien velen in den lande, ziende op den over vloed van werk en van werkkrachten, zich ge drongen gevoelden door een vaste bijdrage mee te helpen dit vraagstuk tot oplossing te brengen. Zal deze zaak in kerkelijke banen worden ge leid, dan moet zij door de plaatselijke kerkeraden ter hand worden genomen, door wie ook hulp predikers zouden moeten worden aangesteld. Zij zouden dan aan de candidaten een jaar lijksche toelage van 1000 moeten toekennen, wat ons voorloopig voldoende voorkomt, waarbij wij dan onder het oog houden, dat deze candi daten ook des Zondags de kerken zouden kun nen dienen, waardoor hun inkomen nog iets zou worden verhoogd. Zie hier, in groote lijnen, ons plan, dat wij in de ernstige en welwillende overweging onzer predikanten, kerkeraden en gemeenteleden aan bevelen. Wij stellen ons voor bij gelegenheid van de herdenking der Afscheiding in Utrecht een sa menkomst te beleggen om over dit plan van gedachten te wisselen. De overvloed van werk en van werkkrachten moet ons tot handelen dringen. Aan hen, die voor dit plan voelen ver-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1