No, 15 Vrijdag 13 April 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND, UIT HET WOORD, DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDa A. B. W. M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE en R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ G OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 OPSTANDINGSVERLANGEN. „Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der dooden." Filippenzen 3:11. Bovenstaand woord is geenszins van iemand, die zegt dood te zijn en nu de verzuchting slaakt nog eens deel te mogen hebben aan de geeste lijke opstanding, d.w.z. aan het nieuwe leven dei- wedergeboorte. Uit den mond van zoo iemand zou zulk een woord óf niet veel meer zijn dan een uitgesleten term, die men anderen slechts napraat, óf, zoo het een van harte gemeende verzuchting is, zou het een getuigenis kunnen zijn, dat zoo iemand geestelijk verder en rijker is dan hij zelve wel weet. Bovenstaande verzuchting vol opstandings verlangen kan toch slechts voortkomen uit een hart, waarin het leven der opstanding van Chris tus reeds in beginsel aanwezig is. Ja, zulk een verzuchting, zoo zij oprecht en van harte ge slaakt wordt, is toch reeds een uiting van het nieuwe leven der opstanding. Bovenstaand woord is dan ook gesproken door den apostel Paulus, die als wedergeborene vol opstandingsverlangen begeerig is naar de meerdere ontplooiing van het nieuwe leven der opstanding in hem. In het woord „wederopstan ding der dooden" strekt de apostel zich vol be geerte uit naar het verre einddoel op den jong- sten dag, de algemeene opstanding, wanneer hij met alle geloovigen naar ziel en lichaam zal ver lost worden van de zonde en ingaan zal in de eeuwige heerlijkheid. Het einddoel van zijn be- geeren is dus de volmaaktheid, de volle door werking en ontplooiing van het leven van Chris tus in hem. „Of ik eenigszins moge komen." Dit is dan ook niet een hopelooze verzuchting, of een ver zuchting tusschen hope en vreeze, vol twijfel, maar een verzuchting vol opstandingsverlangen. Een verzuchting waarin het verlangên hijgt naar het einddoel, de heerlijke opstanding aan het eind der dagen. Dit opstandingsverlangen nu, dat zijn aanvang heeft in de geestelijke levendmaking en de be keering, wordt steeds sterker in den weg naar het einddoel heen. En hoewel de geestelijke rei niging in dit leven hare volkomenheid niet be reiken kan, toch is het dit verlangen naar de heerlijke opstanding ten laatsten dage, dat de geloovige doet jagen naar dit einddoel. Want aan het allereerste begin, de geestelijke opstan ding, zit de heerlijke opstanding ten laatsten dage onlosmakelijk vast, of anders gezegd, dat eind doel ligt in kiem in het allereerste begin van de geestelijke opstanding of levendmaking besloten. Aldus is met de wederopstanding der dooden door den apostel hier niet alleen bedoeld de opstanding in heerlijkheid aan het eind der da gen, maar tevens die der dagelijksche te niet doening der zonde. De apostel spreekt hier van de volle opstanding in algeheelen omvang, zoo als de geloovige er geestelijk reeds nu eiken dag mee te doen heeft in den strijd tegen de zonde, die hem nog aankleeft. Gelijk die opstanding eens hare volkomene doorwerking verkrijgt, wanneer de Heere bij Zijn wederkomst alle doo den uit het graf opwekt en de Zijnen met eeuwige heerlijkheid bekleedt. En zoo zegt de apostel hier dan, dat hij er naar jaagt met alle inspanning, om zijn opstan ding met Christus reeds thans hare kracht bij hem steeds meer ten volle te laten uitwerken. De kracht van Christus' opstanding doorwer kende in den geloovige stelt echter haar eisch, n.l. tot dooden van het vleesch der zonde. En het is daarom dat ook het verlangen naar de opstandingsheerlijkheid denzèlfden eisch stelt. Welke eisch zich openbaart in de begeerte om Christus gelijkvormig te worden. Het is daarom dat Paulus in vers 10 spreekt van „de gemeen schap Zijns lijdens en het gelijkvormig worden aan Zijn dood". Dit zullen we verstaan, wanneer we beden ken, dat in de wedergeboorte het leven van Christus gelegd wordt in een zondig menschen- kind. En dat het nu dit leven van Christus is, dat strijdend den dood in ons moet overwinnen. Gelijk Paulus het noemt„Wij moeten sterven, opdat Christus in ons leve". De apostel laat hier duidelijk uitkomen, dat de aan Christus geloovige wel een in beginsel verloste maar in zijn levensopenbaring nog geen heilige is. M.a.w. het leven der opstanding open baart zich in hem nog niet in een volmaakt heilig leven, maar in een leven van strijd tegen de zonde. En om hier vooral niet misverstaan te worden, drukt Paulus zich in vers 12 nog als volgt uit„Niet dat ik het aireede verkregen heb, of aireede volmaakt ben maar ik jaag er naar, of ik het ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook gegrepen ben". Paulus' opstandingsverlangen, d.w.z. naar de volmaaktheid, naar het volkomen verlostzijn naar lichaam en ziel, openbaart zich in een jagen naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die van boven is in Christus Jezus. Daarin ver gelijkt hij zich met een wedlooper, die, loopende om een prijs, zich van alles onthoudt en ontdoet, wat hem bij het jagen naar dien prijs zou kun nen hinderen. En hierin stelt de apostel zich ten voorbeeld aan de gemeente te Filippi. Ja, hierin is hij ook ons ten voorbeeld. Zoo wij belijden in Christus te gelooven, dan moet ook in ons iets van dat opstandingsverlangen zijn, waarvan de apostel hier spreekt. Dan moet ook in ons de begeerte zijn, om Christus steeds meer gelijkvormig te worden in heiligheid des levens, in liefde tot den Vader, in zelfverloochening en overgave tot des Heeren dienst. En nu is het ongetwijfeld waar, dat we ons naast den grooten heidenapostel met zijn leven vol zelfverloochening wat kleintjes zullen gevoe len. Het is dan ook geenszins de bedoeling, dat we ons aan hem zouden meten. Wel echter is het de bedoeling hier van Gods Woord, dat we, staand bij dit leven van Paulus vol opbrui send opstandingsverlangen, ons afvragen zullen: Is er ook in mijn leven als Christusbelijder iets van dit opstandingsverlangen Is er ook in mijn leven iets van dat sterke begeeren naar de ge meenschap aan Christus' lijden, om zoo Zijn dood in mijn nieuwe leven steeds meer gelijk vormig te worden Kent mijn leven al iets van die zelfverloochening van Paulus Een leven, waarbij het niet alles meer draait om onze on belangrijke persoonlijkheid, maar om God en om de grootmaking Zijns Naams. Een leven waarbij wij minder worden en de Verrezene en Zijn opstandingsheerlijkheid in ons wast. Dat na een ernstig zelfonderzoek, door de pijn heen over ons tekort hier, het opstandings verlangen zich te krachtiger in ons baanbreke in de oprechte verzuchting „Of ik eenigszins moge komen tot de wederopstanding der doo den Bruinisse. UNGER. „KERKOPBOUW." Volgens een uitvoerig verslag in De Zeeuw van 4 en 5 April is er te Goes op een buiten gewone classicale vergadering der Ned. Herv. Kerk, een interessante bespreking gehouden over het doel van de vereeniging „Kerkopbouw". Prof. Dr. A. M. Brouwer hield daarover een referaat, dat stof gaf tot een breede gedachten- wisseling. We willen hier niet ook een uiteenzetting gaan geven van wat die vereeniging bedoelt, en wat haar onderscheidt van de vereeniging „Kerk- herstel". Maar de vergadering in Goes, waarvan door het verslag in De Zeeuw, ook in onze ker ken is kennis genomen, geeft ons wel aanleiding tot enkele opmerkingen. Zoo willen we er onze blijdschap over uit spreken, dat door Prof. Brouwer gewezen werd op de groote gevaren, die de kerk bedreigen, en op de roeping der kerk om zich bewust te worden wat ze behoort te zijn. Ook heeft het onze instemming, wanneer hij aanwijst de groote beteekenis, die de kerk nog altijd heeft en wan neer hij de vraag stelt, wat we nu voor de kerk doen. Ook voor onze eigen kringen is de ver maning niet geheel overbodig, dat we niet moe ten mopperen en critiseeren maar onze verant woordelijkheid voelen voor de kerk. Wanneer echter gezegd werd, dat de kerk zich bewust moet worden wat ze behoort te zijn, en dan als doel van „Kerkopbouw" wordt ge noemd dat 't de Ned. Herv. Kerk als volkskerk wil behouden en toch doen zijn kerk van Jezus Christus, dan kunnen we niet nalaten op te mer ken dat die twee dingen niet kunnen samengaan. En de historie heeft geleerd, dat die kerk, die dat wil, beide prijsgeeft èn de practische erken ning, dat de kerk is de kerk van Jezus Christus en dus door Zijn Woord zich moet laten regee- ren èn de invloed op het volk. De referent klaag de erover dat de Roomsche Kerk nu in ons land al sterker was geworden dan de Ned. Herv. Kerk, wat na den 80-jarigen oorlog nog nooit zoo geweest was. En terwijl hij dat erkent, wil hij nog vasthouden aan de fictie, dat de Ned. Herv. Kerk de volkskerk zou zijn. En om aan die fictie te kunnen vasthouden, wil men, wan neer men nog van leertucht spreekt, die eigenlijk liever niet. In bepaalde gevallen zoo betoogde Prof. Brouwer wil men ook kerkelijke tucht. In excessen moet de kerk optreden. Bij de be spreking echter verklaarde de hoogleeraar, dat hij nog tegenstander is van vergaderingsleertucht en liever zou zien, dat de kerkvisitator in buiten sporige gevallen predikanten enz. zou overreden de kerk uit te gaan. Zoo blijft er van de leer tucht wel niet veel over. Maar zoo komt de kerk er ook niet toe om te zijn wat ze behoort te zijn. Volgens het verslag heeft Prof. Brouwer ook gezegd, dat hij betwijfelde of in de kerkelijke vergaderingen de Heilige Geest aanwezig is. Men zou hier bijna aan de juistheid van het ver slag gaan twijfelen. Maar wanneer men dan iets verderop leest, dat, volgens hem, de Heilige Geest anders (meer persoonlijk) werkt dan in kerkelijke vergaderingen, dan wint het verslag weer aan betrouwbaarheid. Nu kan zeker toegestemd, dat de Heilige Geest niet altijd in de kerkelijke vergaderingen aan wezig is. Naast het voorbeeld, door Prof. Brou wer genoemd, van de vergadering van het Sanhedrin, waarin Jezus veroordeeld werd, kun nen we denken aan vele kerkelijke vergaderingen van voor honderd jaar, waarin de zaak van Ds. de Cock en anderen op de meest ongeestelijke manier behandeld werd. Op die vergaderingen is toepasselijk, dat kerkeraadsvergaderingen soms de meest onheilige en ongeestelijke vergaderin gen zijn. Maar, hoewel Jezus zelf veroordeeld is door een ongeestelijke en onheilige kerkelijke vergade ring, heeft Hij aan Zijn kerk toch geestelijke macht gegeven. En wanneer het niet mogelijk zou zijn, dat een kerkelijke vergadering geleid werd door den H. Geest om in de waarheid te worden geleid, dan zou de kerk de moeite van opbouw niet waard zijn, maar haar ondergang, dat een einde zou beteekenen van zooveel onheiligheid, een zegen zijn. Goede kerkopbouw vereischt een fundament. Dat fundament is aangewezen door den Koning der Kerk zelf. De Heere sprak daarvan tot Pe trus Matth. 16 18. En de Heere sprak toen ook van de sleutelen van het Koninkrijk der hemelen. En aan Zijn kerk beloofde Hij ook, dat Zijn Heilige Geest haar in alle waarheid zou leiden. Om die leiding des H. Geestes te ontvangen is dan noodig de gebondenheid aan het Woord Gods. Maar waar dan ook de oprechte begeerte leeft, om in gebondenheid aan het Woord Gods te leven, daar mag dan ook die leiding van den H. Geest worden verwacht. DE KERKSTRIJD IN DUITSCHLAND. Tot de allerbelangrijkste gebeurtenissen van dezen tijd behoort wel de strijd, die in Duitsch- land nu wordt gevoerd om de vrijheid van de kerk te verdedigen tegen de aanmatiging van den Staat, die de kerk wil dienstbaar maken aan de eenheid van de natie, zooals die door hem wordt verstaan. Onder ons trekt die strijd daarom te meer de aandacht omdat we daarin herinnerd worden aan den strijd, die op onze eigen erve voor honderd jaar gestreden werd, toen ook in naam van een valsch denkbeeld over de eenheid der natie, degenen, die deze eenheid niet konden en niet wilden erkennen, werden vervolgd. En ook aan den strijd in de doleantiedagen, waarin de kerk zich verweerde tegen de machtsusurpatie van één van hooger hand ingesteld kerkelijk be stuur, door aan die kerkelijke besturen de ge hoorzaamheid te ontzeggen, in gehoorzaamheid aan Hem, die de wettige Koning der kerk is en Wiens Woord alleen in Zijn kerk gezag heeft. Aan de hand van wat de dagbladen over het verloop van dien strijd berichtten, willen we daarvan dan iets gaan meedeelen, waaruit dui delijk wordt, dat een ernstig conflict uitbrak tus schen Kerk en Staat en dat onze bede moet op gaan voor de belijders van den Naam des Hee ren, dat hun gegeven worde kracht tot getrouw heid. Als een staaltje van het optreden der Over heid tegen hen, die niet op bevel van bisschop Adler hun kerkelijke organisatie wilden prijs geven, wordt bericht, dat bijeenkomsten om over de kerkelijke vraagstukken te handelen door de politie-autoriteiten werden verboden. De missive waarbij dit geschiedde luidde als volgt„De voor hedenavond in de kerk te hou den vergadering wordt op grond van 1 der verordening van den Rijkspresident tot bescher ming van volk en staat d.d. 28 Febr. 1933 in verband met 14 van het politiereglement ver boden, wijl gevaar voor de openbare orde te vreezen staat". Hier is dezelfde toon als in de dagen der Af scheiding werd beluisterd. De politie verbood de samenkomsten der afgescheidenen, of trachtte die onmogelijk te maken door de bepaling, dat niet meer dan zooveel personen aan een samen komst mochten deelnemen. Ondanks dit verbod blijkt het toch mogelijk te zijn dat er vergaderingen worden belegd. Gemeld wordt dat in Essen en in Oberhausen a. d. Rijn zich zelfstandige kerkeraden hebben gevormd, en dat de plaatselijke predikanten in groote zalen de kerkgebouwen zijn voor hen gesloten voor groote menigten optreden. En onder hen, die zoo de vrijheid voor Chris tus' Kerk opvorderen, heerscht groote geestdrift. Toen tot één van de leiders gesproken werd over den „moeilijken" tijd, was z'n antwoord, dat niet moest gesproken worden van een „moei lijken" maar van een „schoonen" tijd. Een tijd van overal doorbrekend frisch geloofsleven, een krachtsontplooiing juist onder het „kerk" volk vóór de kerk. En op het geopperd bezwaar „maar de kerkgebouwen dan en de finantieele kwestie" werd geantwoord „Geen nood, de kerkgebouwen zullen ons worden ontnomen en het geld voor de tractementen ook wel, maar Gods volk draagt ons, de leiders, door den chaos heen. De Heere zal zijn volk niet verlaten." Dat de actie onder leiding van Dr. Koch be gonnen, om zich niet aan de onwettige macht van den rijksbisschop te onderwerpen, algemeen instemming gevonden heeft, blijkt wel hieruit dat reeds 140 gemeenten alleen in Westfalen zich achter hen hebben geschaard. Toen op Paasch- maandag en den volgenden dag in Detmold een groote gemeentedag werd gehouden, kwamen van heinde en verre predikanten, ouderlingen en gemeenteleden daarheen. En door Dr. Kolfhaus werd toen een krachtig referaat gehouden over: „Christus, de Koning Zijner gemeente". Over de groote vergadering 18 Maart te Dort- mond gehouden, waar 25.000 uit alle deelen van Westfalen en Rijnland saam waren, lazen we nog ditdaar werd opnieuw beleefd hoe het mogelijk was, dat in Luthers tijd over de recht- vaardigmaking door het geloof de eenvoudigsten meestreden en de moeilijkste dogma's op momen ten van volksontroering levende werkelijkheid kunnen worden. Daar bleek, dat niet de geloofs- beweging der Duitsche Christenen de religieuse wederopstanding van het Duitsche volk betee- kent, maar dat in die vergadering het religieuse volk opstond om het dierbaarste van het geloof te bewaren. De kerkelijke autoriteiten trekken uit dit alles niet de leering, dat zij op den verkeerden weg zijn, maar blijven helaas pogen deze actie te onderdrukken door schorsingen en afzettingen. Die bleken echter noch in 1834 noch in 1886 in staat de vrijmaking der kerk te verhinderen. Moge dat in 1934 ook daar blijken. HEIJ. DE AFSCHEIDING TE BIGGEKERKE. II. Het stuk, dat wij zouden kunnen noemen de acte van Afscheiding en Wederkeering te Bigge- kerke, gaat als volgt verder Deze Belijdenis en tegenkanting tegen den leugen en afval onzer dagen in het Nederlands Hervormd Kerkgenootschap, mogt ook afgelegd en bewerkstelligd worden door den Leeraar in deze Gemeente Ds. H. J. Budding, die sedert 16 Dec. 1834 alhier in den dienst bevestigd, met hartelijke deelneming de vervolging en onder drukking dergenen die Christus en Zijn waar heid beleden, had waargenomen en gadegesla gen. Dit gaf aanleiding aan den Leeraar om de gemeente op te wekken tot en voor te gaan in openbare gebeden, die van den laatsten Dings- dag in November begonnen, voortaan wekelijks gezet, onderhouden zijn gedurende den ganschen wintertijd, niet zonder kennelijken zegen voor 's Heeren volk. Een meer openbare Belijdenis tegen de aanhangers van het antigereformeerde Kerkbestuur 't welk zich als in vijandschap met God, Zijn waarheid en volk meer en meer ken baar maakte, mogt er worden afgelegd, doordien

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1