No, 6
Vrijdag 9 Februari 1934
48e Jaargang
WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND,
UIT HET WOORD.
DADERS DES WOORDS*
KBODE
REDACTIE: Ds, A, C. HEIJ TE KOUDEKERKE.
MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COINTRE, F. J. v. d. ENDE, A. B. W. M. KOK, F, STAAL Pzn„ A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN
ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling ƒ2.—.
Afzonderlijke nummers 8 cent.
ADVERTENTIEPRIJS 15 cent per regelbij jaarabonnement
van minstens 500 regels belangrijke
reductie.
UITGAVE VAN DE
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE
ADRES VAN DE ADMINISTRATIE:
FIRMA LITTOOIJ OLTHOFF, MIDDELBURG
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ
OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280
Mijn God, op U vertrouw ik, laat
mij niet beschaamd worden.
Ja, allen, die U verwachten, zullen
niet beschaamd worden.
Ps. 25 2a en 3a.
In dit woord van den psalmdichter is sprake
van een sterk zielsverlangen naar God. De dich
ter is in moeite. Zijn voeten zijn in het net. Zijn
ziel is in nood. Hij zit in druk en ellende temeer.
Wat deze moeilijkheden concreet zijn geweest,
valt niet uit te maken. Maar ze zijn er, en om
ringen hem. En als zoo de nood stijgt, ziet hij
geen uitkomst.
Maar voor het kind van God is er dan ten
slotte nog één weg open.
Dat is de weg tot Gods vaderhart.
De dichter is wel in diepte van ellende, maar
uit die diepe kolk des lijdens heft hij zijn oogen
hulpbehoevend, maar toch geloovig op tot den
Heere. Hij vertrouwt op den God zijns heils.
Hierin is deze psalm als wegwijzer, een gids
voor de geloovigen van alle tijden. Om, wan
neer zij in druk en moeite zitten, toch niet te
wanhopen. Eén weg staat U dan toch nog open.
De weg tot Gods genadetroon. Hier wordt dan
ook het ware geloof geteekend, dat het ook in
den druk niet opgeeft, maar daar tegenóp wor
stelt, tot het weer zich veilig weet onder de
vleugelen Gods.
De moeilijkheden hebben den dichter over
stelpt. Welke die moeiten waren Ook hier
komt weer, evenals in de meeste psalmen, de
vijandige omgeving naar voren, waarin de dichter
leeft. Er zijn vijanden, die hem omringen en hem
het leven onaangenaam maken. Menschen van
een andere levensovertuiging, die anders denken
dan hij, die een ander leven leiden en andere
dingen najagen. Zij benauwen hem en omringen
hem en laten hem niet met rust. Zij gunnen hem
niet het licht des levens in Zijn God. Zij gun
nen hem niet de vreugde en blijdschap in zijn
God. Het geloof in zijn God, dat in zijn woor
den en daden uitkomt, is het mikpunt van hun
haat en het doelwit van hun spot. Zoo kan
botsing niet uitblijven. Zoo komt de dichter in
den druk. Want geen haat en spot is zoo fel
en zoo scherp als die van het ongeloof.
De dichter vreest nu, dat zijn geloof zal be
schaamd worden. Dat hij alleen zal komen te
staan. O, als Gods zaak het nu eens moest ver
liezen en de vijanden in 't gelijk gesteld worden.
Dan zou er een hoongelach opgaan. Dan zou
niet alleen zijn naam, maar bovenal 's Heeren
naam tot voorwerp van algemeene spot worden.
Maar nu bidt hij. Hij roept zijn God aan in
den nood. Bij het stijgen van de haat de vijan
den, wordt zijn zielsverlangen naar den God
zijns heils grooter. Mijn God, op U betrouw ik.
Laat mij niet beschaamd wordenHij vlucht tot
God om in Hem weder een rustpunt te vinden
voor het ontruste hart.
Mijn God, op U betrouw ik, Is dit niet de
weg voor een ieder van ons, ook in dezen tijd
Als het brute ongeloof zoo den kop opsteekt
en God en zijn Gezalfde naar de kroon steekt
Als daar zoo vlijmend scherp gespot kan wor
den met de dingen, die ons heilig zijn Als men
ons geloof aan 't wankelen wil brengen, door
ons voor te houden, dat Gods kerk en koninkrijk
al meer en meer slinken en de macht der mo
derne verlichting en cultuur al meer en meer
toeneemt Als we zien, dat er zooveel lichtzin
nigheid en Godvergetenheid is bij duizenden Ja,
dan kan het wel eens bang om het hart worden.
De machten der neutrale en godlooze cultuur
zijn zoo sterk. En zij voelen zich zoo sterk.
Want zij weten, dat zij een bondgenoot hebben
in het hart van den mensch. De geloovige met
zijn godsgeloof wordt niet geacht, in een hoek
geduwd. De kerk des Heeren is niet in tel. Het
ongeloofsheidendom, geconcentreerd in de staats
macht, zet haar de voet der onderdrukking op
den nek. En dan lezen we in hun oog de tar
tende vraag „Waar is nu Uw God En ja,
dan staan we een oogenblik hulpeloos.
Maar ziet, de dichter wentelt het op den Heere.
En zijn godsvertrouwen groeit. In de moeite
openbaart zich nu de kracht van zijn geloof en
zijn verlangens naar den Heere. „Mijn God, op
U betrouw ik", zoo roept hij uit de diepten der
versmading. Hij laat zijn God niet los, hoe groot
de haat en hoe vlijmend de spot. Dat de Heere
toch niet toelate, dat de vijanden over hem tri-
ompheeren en zoo zijn geloof beschaamd maken.
„Heere", wil hij zeggen, dat zou ook versmaad-
heid voor Uw naam wezen.
Ziet, zoo vast moeten wij onze zaak, wat die
dan ook zij, aan de zaak des Heeren verbonden
weten, dat we vastelijk gelooven„De Heere
zal het nu ook voor mij opnemen" en daarom
bidt de dichter „Laat mij niet beschaamd wor
den". Laat Uw vijanden niet toe, Heere, mij te
verdrukken en geef ze zoo toch geen reden, om
hun spot en haat nog meer te kunnen botvieren.
Dit kunnen we alleen bidden, lezers, als wij we
ten een kind van God te zijn, als we Hem die
nen. Anders kunnen we zoo niet spreken. Dan
is deze taal ons vreemd. Wij kunnen onze zaak
en Gods zaak zoo maar niet tot één maken,
tenzij we vast gelooven „Ik ben des Heeren".
Maar ook, als wij dat weten, of ook, als wij
maar ernstig strijden en bidden om dat te mogen
weten, dan ook komt dat toevlucht nemen in
den nood. Als ge zoo U aan Christus verbonden
weet, als Hij Uw zonde heeft geboet, dan is
daar ook het geloof „De Heere zal mijn twist
zaak strijden en beslechten".
Het beschaamd worden kan alleen voorkomen,
als wij onze zonden willen erkennen als de voor
naamste oorzaak der schaamte. Dat doet ook
de dichter „Om Uws Naams wille, Heere, zoo
vergeef mijn ongerechtigheid, want die is groot!"
Maar met de schuldbelijdenis in Christus U ge
schonken, die alle oorzaak van schaamte voor
U heeft weggenomen. Aan het kruis, waar Hij
te schande is geworden. Maar die op Hem en
Zijn borggerechtigheid vertrouwt, hoeft dan
ook niet meer te vreezen, dat Hij schaamrood
zal staan. Die weet, dat hij vertrouwend kan
bidden„Heere, laat mij niet beschaamd wor
den Want dan is die God Uw Vader, die
al Uw ongerechtigheid vergeeft, die U genade
en eere zal geven om Christus' wil.
Bid dan maar vertrouwend „Heere, laat mij
niet beschaamd worden. Twist Gij mijn twist
zaak. Neem het voor Uw volk op om Christus'
wil.
En zulk een gebed draagt de verhooring in
zich. Het doet het vertrouwen terug keeren. Ziet
het aan de wisselende gemoedsstemming. Op het:
„Laat mij niet beschaamd worden" volgt onmid
dellijk „Ja, allen, die U verwachten, zullen niet
beschaamd worden. Dat is de vrucht des gebeds.
Stil vertrouwen, op den God des heils, tot wien
hij riep. Neen, ge zult niet beschaamd worden,
als Uw vertrouwen op den Heere, Uw God is.
Dus, in moeiten en zorgen het oog omhoog, op
Uw God geslagen. Allen» die Hem verwachten,
zullen niet beschaamd worden. Hier wordt nie
mand uitgesloten. Ook niet de kleinmoedige.
Ook niet de arme van geest. Ook niet het ge-
krookte riet.
Laten ze het maar wentelen op den Heere
Hier op aarde doet Hij U reeds de triomph van
dat zaligmakend geloof kennen. Hier wordt reeds
iets van de overwinning gekend. God bereidt
het dien, die Hem liefhebben. In een stille blijd
schap in God door Christus. En straks in den
hemel zal het voldingend gezien worden, dat
God nooit beschaamd zal doen staan, die op
Hem vertrouwen. Daar wordt alle leed, hier
geleden, vergoed, alle spot en smaad en ver
guizing, hier om Christus' wil doorstaan, ver
golden. Dit is de heerlijkheid, die geen oog heeft
gezien, die geen oor heeft gehoord, en in geen
menschenhart is opgeklommen, die God bereid
heeft, die Hem liefhebben. Daar wordt al Uw
verwachting vervuld. Neen, voorwaar, allen, die
U verwachten, zullen niet beschaamd worden.
Schoondijke. DE VRIES.
PROV, DIACONALE CONFERENTIE.
Door het Comité voor de Prov. Diaconale
Conferentie werd aan alle diaconieën onzer
kerken een vragenlijst gezonden, met het ver
zoek, die vóór 8 Maart te beantwoorden.
Laten we aan dat verzoek hier mogen herin
neren. De diaconieën komen in dezen tijd voor
zeer bijzondere vragen te staan en het is goed,
dat die vraagpunten op de conferentie besproken
worden. Men geve die dus op aan het Comité.
Ook kan het voor het Comité dienstig zijn, wan
neer onderwerpen worden opgegeven, waarover
men gaarne een referaat zou gehouden zien.
Het adres is bij den heer J. P. Timmermans,
Moerstraatschebaan 202, Bergen op Zoom.
PROV. OUDERLINGEN CONFERENTIE.
Naar we vernemen is de datum voor de
Ouderlingen-conferentie voor dit jaar vastgesteld
op 25 April. We wijzen daarop nu reeds, opdat
men daarmee rekening zou kunnen houden.
KERKELIJKE GRENZEN.
Wij kennen plaatselijke kerken. Dit is naar
de Schrift, die spreekt van de gemeente te Efeze,
te Smyrna, te Pergamus enz.
En wij kennen ook alleen het lidmaatschap
van een plaatselijke kerk. Als iemand zou zeg
gen „ik ben lid van de Gereformeerde Kerk
in Nederland", zou hij een dwaasheid zeggen.
Zoo'n lidmaatschap bestaat niet.
Omdat er plaatselijke kerken zijn heeft elke
kerk haar grenzen, die aanwijzen het terrein,
waarover zij zich uitstrekt.
Zoo is van zelf aangewezen de kerk, waartoe
iemand die lid van een Gereformeerde Kerk is,
behoort. Hij behoort tot de kerk op welker ter
rein hij woont.
Dit zijn dingen, die vanzelf spreken. En ook,
dat iedere Gereformeerde zich aan die grenzen
houdt en dus samenleeft met de kerk, waarbij
hij plaatselijk behoort.
Hoe vanzelfsprekend deze dingen evenwel
zijn, toch komt het wel voor, dat men zich aan
die grenzen niet stoort en weigert saam te leven
met z'n eigen kerk.
Dit is dan ongeoorloofd.
Zeker, de kerkelijke grenzen kunnen wel eens
zoo getrokken zijn, dat saamleven met de kerk,
waartoe men plaatselijk behoort, ook uiterst
moeilijk is. Dat bezwaar kan dan evenwel op
geheven worden door die grenzen te wijzigen.
Die grenzen staan niet ééns voor altijd vast.
Ook kan het geval zich voordoen, dat grens
wijziging niet noodig is, omdat de grensregeilng
aan billijke eischen voldoet, maar dat gewenscht
kan zijn aan iemand, die behoort tot de kerk
te X., toe te staan saam te leven met de kerk
te Y.
Maar dan is ook de weg aangewezen die be
wandeld moet worden om die zaak op de rechte
manier te behandelen.
Hier mag geen willekeur heerschen.
Als iemand meent dat een grens verkeerd ge
trokken is, mag hij niet maar zelf eens een an
dere grens gaan bepalen. Dat is niet zijn werk.
Daarvoor is noodig een overeenstemming van
de betrokken kerken en de toestemming der
Classis.
Daarom moet hij dan een verzoek indienen
tot grenswijziging. En dat verzoek met redenen
omkleeden. Zou het dan zijn, dat hij bij de be
trokken kerken geen gehoor kreeg, zoo moet
hij als hij meent zich niet bij de bestaande
toestand te kunnen neerleggen zich wenden
tot de meerdere vergadering, opdat die daarover
oordeele. Zoo komen herhaaldelijk op de Ge
nerale Synodes bezwaarschriften betreffende
grensgeschillen. En met groote nauwkeurigheid
worden die bezwaren op de commissievergade
ringen onderzocht. Terwijl het ook nog al eens
voorkomt, dat de Synode een commissie be
noemt, om plaatselijk zich op de hoogte te stel
len ten einde alzoo een welgefundeerde uitspraak
te doen. En met billijke wenschen wordt dan
rekening gehouden.
Als dan evenwel een verzoek om grenswijzi
ging eens niet wordt ingewilligd, moet de be
zwaarde zich bij het besluit tot handhaving der
bestaande grenzen neerleggen. Hij moet dan niet
wijzer willen zijn dan die allen, die oordeelen,
dat grenswijziging niet noodig is.
En evenzoo staat het, wanneer er van grens
wijziging geen sprake behoeft te zijn, maar een
lid zou meenen, dat bijzondere omstandigheden,
die hem alleen gelden, het noodig make, dat hem
wordt toegestaan met een naburige kerk saam
te leven.
Op zich zelf is dat geval denkbaar. Dan moet
zulk een lid zich wenden tot den raad der kerk,
waartoe hij door zijn woonplaats behoort, met
verzoek hem toe te staan bij een naburige kerk
in te wonen. En dat verzoek moet dan natuurlijk
gemotiveerd worden. De redenen moeten dan
worden opgegeven, waarom men meent zulk een
verzoek te kunnen doen.
Vindt hij dan bij den kerkeraad van die kerk
geen gehoor, zoo moet hij zich wenden tot de
classis met een klacht over onbillijke behande
ling. En de Classis moet dan onderzoeken of er
metterdaad redenen zijn aan dat lid zijn verzoek
toe te staan. Als de Classis zoo oordeelt, zal
die kerk allicht zich aan dat oordeel onderwer
pen en de bezwaarde heeft dan in den rechten
weg inwilliging van zijn verzoek gekregen.
Maar als de Classis zich schaart aan de zijde
van den kerkeraad en oordeelt, dat er geen ge
noegzame redenen zijn om een zich voegen bij
een naburige kerk te wettigen, dient dat lid zich
ook aan dat besluit te onderwerpen. En wan
neer hij meent in het besluit der Classis niet te
kunnen berusten, moet hij zich tot een meerdere
vergadering wenden die zaak desnoods op de
Generale Synode brengen. Maar hij mag niet
zoo maar in eigen zaak als rechter optreden en
zelf bepalen wat recht is.
In dit alles gaat het maar niet om een on
belangrijke zaak. In de kerk des Heeren moet
alles met orde geschieden, en moet in alle din
gen gevraagd worden naar den wil van den
Koning der Kerk. Wie nu beloofd heeft dat hij
zich aan het gezag van den Koning der Kerk zal
onderwerpen, ook aan dat gezag zooals dat door
de ambtsdragers naar uitwijzen der H. Schrift
wordt uitgeoefend, is ongehoorzaam als hij wei
gert zich daaraan te onderwerpen. En die on
gehoorzaamheid is zonde. En ook hier baart
vaak de ééne zonde de andere. Zoo'n lid wei
gert dan den dienst des Woords bij te wonen
in de kerk waar hij behoort. Van het verzuim
van den dienst des Woords komt het dan straks
ook tot een verzuim van het H. Avondmaal.
In een naburige kerk, waar hij geen lid is, kan
hij niet Avondmaal vieren. In eigen kerk wil hij
dat niet. En zoo komt er groote ongehoorzaam
heid en groote zonde.
En dat alles omdat men eigen wil niet wil
prijsgeven en weigert te gaan in den geordenden
weg.
Ook de kerkelijke grenzen moeten geëerbiedigd
worden. Wie dat niet doet dwaalt af van den
goeden weg en loopt gevaar van de ééne zonde
in de andere te vallen.
In dit opzicht ook geldt wel het woord in
1 Cor. 14 40 Laat alle dingen eerlijk en met
orde geschieden.
OVER Ds. A. MERKELIJN.
In „De Standaard" van Dinsdag 6 Februari
zagen we een bericht, dat Ds. Merkelijn over
drie jaar met emeritaat uit Indië hoopt terug
te keeren.
Met eenige verwondering namen we van dat
bericht kennis omdat we met de Zendingszaken
ook eenigermate op de hoogte zijn en ons niets
bekend is van een aanvrage van Ds. Merkelijn
om over drie jaar met emeritaat den Zendings-
dienst te verlaten. We kunnen zelfs met stellig
heid verklaren, dat zoo'n aanvrage bij de Zen
dende Kerk en de Deputaten der saamwerkende
Classes niet is ingekomen.
Wel is waar, dat Ds. Merkelijn dan recht
heeft om weer te repatrieeren. Wel is het niet
uitgesloten, dat de gezondheidstoestand van Ds.
Merkelijn het dan voor hem onmogelijk zou ma
ken weer naar zijn arbeidsterrein terug te kee
ren. Maar dat staat nog niet vast. En wij willen
daarop niet vooruitloopen.
Binnenkort hopen we over de taak, waarvoor
onze kerken staan in den Zendingsarbeid wat
uitvoeriger te gaan schrijven en dan ook op deze
zaak nader terug te komen.
DE N.S.B.
Naar aanleiding van wat we schreven over
de houding der kerk tegenover C. D. U. en
N. S. B. ontvingen we een brief van een belang
stellend lezer. Hij meende, dat we scherper die
beweging hadden moeten veroordeelen.
Hier nu is een misverstand. We schreven niet
over de Nationaal Socialistische beweging op
zich zelf maar over de houding, die de kerk
moet innemen tegenover haar leden, die daaraan
zouden meedoen.
Bovendien heeft onze briefschrijver niet goed
gelezen wat we schreven, wanneer hij zegt
„Over de N. S. B. schreef U o.m. dat wanneer
zij in haar verdere ontplooiing in strijd kwam
met Gods wet, het lidmaatschap daarvan niet
geduld zou kunnen worden in een lid der Geref.
Kerk". Wat we schreven luidde ietwat anders,
n.l. „Zoo zou het ook kunnen gebeuren dat de
N. S. B. in haar verdere ontplooiing zöö duidelijk
in strijd kwam met Gods wet, dat daarom het
meedoen daarmee, niet zou kunnen geduld wor
den in iemand, die lid is van een Geref. Kerk".
We hebben nu een paar woorden vet gezet,
waardoor de bedoeling duidelijker moge zijn. On
der Gereformeerden, die uit hun belijdenis leven
staat wel vast, dat er in de N. S. B. veel is,
dat met Gods Woord niet is overeen te brengen.