No. 4 Vrijdag 26 Januari 1934 48e Jaargang WEEKBLAD VOOR DE GEREFORMEERDE KERKEN IN ZEELAND. UIT HET WOORD. DADERS DES WOORDS. ZEEUWSCHE KERKBODE. REDACTIE: Ds. A. C. HEIJ TE KOUDEKERKE. MEDEWERKERSD.D. L. BOUMA, W. M. LE COENTRE, F. J. v. d. ENDE. A. B. W, M. KOK, F. STAAL Pzn., A. SCHEELE cn R. J. VAN DER VEEN ABONNEMENTSPRIJS: per halfjaar bij vooruitbetaling 2.—. Afzonderlijke nummers 8 cent. ADVERTENTIEPRIJS15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE ADRES VAN DE ADMINISTRATIE: FIRMA LITTOOIJ 6 OLTHOFF, MIDDELBURG Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdagmorgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 238. GIRONUMMER 42280 „Wat zoekt gij Joh. 1 39a. „Wat zoekt gij?" zoo luidt de vraag van Jezus tot de jongeren van Johannes den Dooper, die op diens aanwijzing Hem volgen, om te we ten te komen waar Hij woont. „Wat zoekt gij Het is niet toevallig, dat deze woorden de eerste zijn, die Jezus gespro ken heeft, bij het begin van Zijn openlijk werk. Met deze vraag vangt Hij, als Messias openlijk Zijn arbeid onder zondaren aan en Hij vroeg het wel Johannes en Andreas, maar Hij vraagt het allen, Hij vraagt het ons. Met een vraag, een beteekenisvolle, onder zoekende vraag vangt Jezus Zijn arbeid onder ons aan. Wat wil Jezus met deze vraag Eerst ditdat wij ons rekenschap zullen ge ven van wat er in ons leven toch eigenlijk om gaat. Wij moeten ons eens klaar bewust wor den van ons leven. Dat doen de meeste menschen nietdie leven het leven van vlinders. Ze leven van de hand in de tand, ze worden gedreven door de om standigheden, ze worden geleid door wat er weer toevallig zich in hun leven opdoet ze weten alleen, wat ze voor het naaste oogenblik willen: maar ze hebben nooit hun leven, hun heele leven eens voor hun aandacht gesteld nooit eens gevraagdwat beteekent mijn leven nooit eens onderzochtwat wil ik eigenlijk met mijn leven, waardoor wordt mijn leven eigenlijk geleid, welke koers zal mijn leven uit. De meeste menschen leven niet, maar ze worden geleefd. En dat is zoo minderwaardig, dat is niet menschwaardig. Het eerste wat de Heere Jezus van ons vraagt is daarom ook sta eens stil op Uw weg. Geef U eens rekenschap van Uw le ven en Uw levensverlangens. Kies de koers, die Uw leven uit zal gaan. Want ge zijt geen fladderende vlinder, die niet weet van straks en van morgen maar gij zijt een mensch, in wiens hart de eeuwigheid gelegd is, en die naar Gods beeld geschapen zijt. Wat zoekt ge We mogen ons niet ver lagen tot een voetbal, die door de omstandig heden voortgetrapt wordt. Wees mensch Zoo vordert Hij ons op tot bewustheid, tot zelfbepaling, tot rekenschap. En als wij dat dan doen, wat antwoord moe ten wij dan geven op deze Jezusvraag Durven wij wel een antwoord geven „Wat zoekt ge?" vraagt Jezus. En wij moeten ons zeiven door zoeken, waar wij eigenlijk voor leven en wij moeten in het daglicht van ons bewustzijn halen, al waar onze ziel naar uitgaat. Durven wij dat wel doen Moeten wij ons dan niet schamen voor onszelf en voor Jezus, als daar in het daglicht van ons bewustzijn naar boven gehaald wordt, al wat bang is voor het licht, en liever als vleermuizen den avond be mint, en zich voor het licht liever in holten en spleten versteken wil Durven we het wel bij name noemen, wat daar huist in het donker, en wat daar zijn onrein wezen leeft en drijft Maar Jezus vraagt U „Wat zoekt ge Waar naar gaat Uw leven uit Wat is de heimelijke begeerte van Uw hart Wat zoekt ge Ach, waarom laat Hij het toch niet liever sluimeren in Uw hartwaarom maakt Hij ons zoo onrustig waarom wil Hij hebben, dat we roeren zullen in de diepten van ons hart, dat van nature geen goeds brengt Hierom lezers. Opdat wij onszelven zouden leeren kennen opdat wij den moed zouden verliezen in onszelven opdat wij een mishagen aan onszelven zouden krijgen. Opdat opdat wij ook uit de diepte van onze ziel de kreet zouden hooren opstijgen (die zoo vaak onderdrukte kreet, die in veler leven bijna al weggestorven is, of ook in veler leven tot een stil schreien der ziel is overgegaan) „Geef mij God, of ik sterf Mijn ziel dorst naar God, naar den levenden God". Want er zijn zielen, waar God al in 't ver borgen Zijn werk begonnen is door Zijn Geest, en waar onder alle zondebegeerte, onder al het zoeken en leven voor de wereld en voor eigen lust, toch een verlangen is naar verzoening, naar heiligheid, naar heerlijkheid, naar zaligheid in God. Wat zoekt ge Wat levensbegeerte hebt ge? Opdat wij het zouden zoeken, waar het te vin den is. Dat zoovelen zoeken en niet vinden komt, doordat ze 't op verkeerde plaatsen zoe ken komt, doordat ze zichzelven niet helder rekenschap geven, wat ze zoeken. Wij zouden het niet zoo onrustig overal zoeken, en niet zoo veel vergissingen maken, wat de plaatsen be treft, waar wij het zoeken, als wij maar ons nauwkeuriger afvroegen Waar gaat mijn leven naar uit Wat is de begeerte van mijn hart 7 Men leest toch geen druiven van doornen; wij zoeken toch geen paarlen in de klei, en geen goud in de mestvaalt Waar kan een hart, dat naar God geschapen is, anders rust vinden dan bij God alleen Wat zoekt ge Het eenig juiste antwoord is Wij zoeken rust, wij zoeken U, o God Maar deze vraag van Jezus Wat zoekt ge, is niet alleen een vraag, een aansporing dat wij tot persoonlijke helderheid over ons leven en onze levensrichting zouden komen, maar de blik, die deze vraag vergezeld heeft, en de toon waarop ze gesteld werd, is ook een belofte. Waarom vraagt Hij dat Niet, om het Zelf te weten te komen, want Hij kent het hart eens menschen wel. Maar wanneer wij ons omtrent ons diepste zoeken, onze diepste levensbegeerten bewust worden, dan worden ze ook sterker en ook heviger, ernstiger dan beginnen ze te bran den, en dan worden zielen als van Johannes en Andreas ook ontvankelijker voor wat Jezus ze geven wil. Daarom gebiedt Hij ons ook te bidden. De Vader en de Zoon, ze kennen onze begeerten wel, voordat wij ze in het gebed tot Hem op zenden. Maar wanneer wij onze vage wenschen tot klare begeerten in woorden moeten formu leeren, dan wordt onze ziel des te meer haar nooden zich bewust, en gaat de ziel hoe langer hoe wijder openstaan en God zoekt opening bij ons, om ons hart en leven te vervullen. Het gebed is een middel om het hart, hoe langer, hoe meer open te stellen. Wie Uwer is het niet gebeurd, dat de gebedsstemming, die zoek was, onder het bidden al hartelijker, al inniger, al heerlijker werd dat de poorten der ziel al wijder gingen openstaan, onder het bid den, voor God en Zijn genade. Onder het bid den werd de ziel brandend en groeide de ge bedsstemming. En dat bidden is een gebod van God „Opent Uwen mond wijd, en Ik zal hem vervullen". Wanneer Jezus zoo van Andreas en Johannes vraagt, dat ze zullen zeggen, wat ze begeeren, dan is dat uit Jezus' mond een belofte, dat Hij geven kan en geven wil, wat hun hart van Hem vraagt. Wat zoekt ge Deze vraag is de blanke che que, die Jezus hen en ons in de handen geeft, om haar in te vullen. Het is de sleutel tot Zijn schathuis, die Hij ons allen aanbiedt, met de verzekering, dat, indien we dien sleutel gebrui ken, wij alles zullen vinden bij Hem, wat ons hart waarlijk zalig maakt. Wie is Hij, Die zoo voor een zoekende we reld van ontruste en rustelooze zielen staat, en hen stelt tegenover de onderzoekende vraag, die tegelijk een belofte is, wetende dat Hij kan ge ven datgene, waarnaar het menschenhart in zijn diepste grond verlangt, naar Zijn eigen geaard heid en gesteldheid Wie is Hij, Die zoo weet, dat Hij in staat is al deze mannen en vrouwen en kinderen brood te geven in de wereldwildernis Eén antwoord is hier maar op het is de Christus Gods. Het is nu niet meer Jezus van Nazareth, de timmerman, de zoon van Jozef, het is nu, nu Hij openlijk Zijn ambt aanvaardt, de Gezondene, Gezalfde „Christus" Gods, Die Gods werk zal doen in de wereld, en Die het werk der wereld zal doen voor God, en de straf der wereld zal voldoen bij God. Hij begint met een vraag aan ons. En Hij heeft het gedaan, wat Hij vragend be looft. Geen man of vrouw ging ooit tot Jezus en beantwoordde naar waarheid Zijn vraag „Wat zoekt ge" en werd weggestuurd. Niemand kan iets voor zijn waarachtig geluk vragen aan Christus, dat Hij niet geven kan. De eenige verhindering is niet Zijn onbeperkte almacht en gewilligheid maar onze kleine, verkeerde, bekrompen, ijverzuchtige wenschen. Maar wie rust zoekt voor zijn ziel, zaligheid voor zijn hart, vergeving der zonden en het ware eeuwige en dat zoekt bij Jezus voor dien geldtVraag, en gij zult ontvangen „zoek en gij zult vinden". Ieder naar zijn geaardheid, ieder naar zijn om standigheid, ieder naar zijn karakter en nooden. Het eerste woord, dat Hij als openlijke Mes sias sprak, was een onderzoekende vraag, be proevende de richting en de begeerte des harten; maar ook een stille en genadige belofte, om het hartsverlangen te stillen van ieder, die niet wantrouwt Zijn macht en Zijn liefde. En zoo is Hij nog, lezers. Zoo vraagt Hij ons nog onderzoekend en belovend „Wat zoekt ge? Zoekt bij Mij en gij zult vinden!" Anna Jacoba Polder. SPOELSTRA. DE HOUDING DER KERK TEGENOVER C.D.U. EN N.S.B. In sommige kerken rees de vraag, hoe moest gehandeld worden met die leden der kerk, die zich hadden aangesloten bij de Chr. Democra tische Unie of meededen met de Nationaal- Socialistische beweging. Vooral de eerste vraag werd reeds hier en daar klemmend geacht, ter wijl later misschien de tweede vraag zich meer zal laten gelden, nu naar men althans be weert de N. S. B. ook in ons land groote vorderingen zou maken. Het is te begrijpen, dat die vraag opkwam. Verreweg het grootste deel der leden onzer ker ken zijn aangesloten bij de A. R. partij of zoo zij al niet aangesloten zijn bij een A. R. Kies- vereeniging, stemmen zij toch de candidaten dier partij en hebben zij daarvoor groote sympathie. Onaangenaam werden zij daarom getroffen door de actie zooals die bij de verkiezingen door de Chr. Dem. Unie gevoerd werd en door ve lerlei beweringen, die van die zijde geuit wer den. De N. S. B. gaat dienzelfden kant uit, ge tuige vele uitlatingen van haar woordvoerders. Zoo kwam de vraag op of dat alles zoo maar mocht toegelaten worden en of leden van de kerk, die daaraan meededen niet moesten wor den afgehouden van het H.A. en of dezulke, wanneer ze nog niet waren toegelaten tot het H.A. wel mochten toegelaten worden. De Classis Schiedam zond daarover dan ook een vraag naar de Gen. Synode, dat de Synode zich zou uitspreken of personen, die overigens onbesproken in leer en leven zijn, vanwege het lidmaatschap der Chr. Dem. Unie, tot het H.A. niet mogen toegelaten worden en, wanneer ze eenmaal lid zijn van het H.A. moeten afgehou den worden. Én de Classis Amersfoort had een soortgelijke vraag in betrekking tot de N.S.B. hoe te handelen met de leden der gemeente die zich aansluiten bij en propaganda voeren voor de Nationaal-Socialistische beweging Op voorstel van haar commissie, die deze vraag meekreeg om daarover prae-advies uit te brengen, besloot de Synode inzake de vraag van de Classis Schiedam, zich van een uitspraak als door die Classis werd gevraagd te onthouden en met nadruk te verklaren, dat in ieder gevai op zichzelf moet geoordeeld worden of iemand door belijdenis of wandel zich des Heeren tafel onwaardig maakt. Soortgelijk was ook het be sluit der Synode inzake de vraag van de Classis Amersfoort. Dit besluit nu zou misverstand kunnen wek ken omdat men meende daaruit te kunnen af leiden, dat de Gen. Synode de actie van de Chr. Dem. Unie en die van de N.S.B. nog zoo kwaad niet vond. Zelfs is niet ondenkbaar, dat men van die zijde aan dit besluit een argument ontleent om tot Gereformeerden te zeggen „ge kunt U gerust bij ons aansluiten, want de Sy node Uwer kerken heeft niet willen uitspreken dat dit lidmaatschap onvereenigbaar is met het lidmaatschap van een Geref. Kerk". Die conclusie zou dan evenwel heel onjuist zijn. Allerminst ligt er in dat besluit der Synode een soort aanbeveling voor de C.D.U. en de N.S.B. In het rapport, dat aan de door de Sy node aangenomen conclusie ten grondslag ligt, wordt gezegd, dat de commissie tot die con clusie kwam, ook al is het dat men de strekking van die organisatie ten sterkste moet afkeuren. Op de Synode was er niet één lid, dat voor de actie van de C.D.U. een goed woord sprak, terwijl onderscheiden leden wezen op het ver keerde en gevaarlijke van die actie. Maar de Synode in haar geheel had zich niet uit te spreken over een politieke actie. Voor alle kerkelijke vergaderingen geldt het bepaalde in art. 30 K.O. dat in die samenkomsten geen andere dan kerkelijke zaken en die op kerkelijke wijze zullen verhandeld worden. Het kerkelijke en het staatkundig terrein zijn twee onderschei den terreinen. De Staat mag niet beslissen tot welke kerk iemand behooren moet. De kerk kan niet beslissen tot welke staatkundige partij haar leden moeten behooren. Daarmee is niet in strijd het besluit, dat op de Synode van Leeuwarden (1920) genomen werd, waarin werd uitgesproken „dat in een organisatie, die zich stelt op den grondslag van den klassenstrijd geen plaats is voor een lid eener Gereformeerde Kerk". Met het beginsel van den klassenstrijd beweegt men zich niet alleen op staatkundig terrein maar komt men in duidelijke strijd met het gebod Gods, dat gebiedt den naaste lief te hebben als zichzelven. Het is wel duidelijk, dat b.v. ook het lidmaatschap van een vereeniging als de „Dageraad" die zich op athe- istisch standpunt stelt, onvereenigbaar is met het lidmaatschap van een Geref. Kerk. Een vereeni ging, die tot grondslag heeft den haat tegen God of tegen den naaste, valt onder het oordeel, dat elk Gereformeerde zich daarvan heeft verre te houden. Zoo zou het ook kunnen gebeuren dat de C.D.U. in haar verdere ontwikkeling en de N.S.B. in haar verdere ontplooiing zóó duide lijk in stijrd kwamen met Gods wet, dat daarom het lidmaatschap daarvan of het meedoen daar mee, niet zou kunnen geduld worden in iemand die lid is van een Geref. Kerk. Het besluit van de Synode wordt dan ook duidelijk, wanneer men goed let op de vraag van de Classis Schiedam. Die vraag was, of alleen het lidmaatschap van de C.D.U. een re den was om iemand het H.A. te ontzeggen, ook wanneer hij overigens in leer en leven onbe sproken was. Dat lidmaatschap alleen zou dan een reden geven tot censure, wanneer dat lidmaatschap ook noodzaakte tot daden, die kennelijk tegen Gods gebod ingaan of tot het instemmen met en propageeren van beginselen, die duidelijk in strijd zijn met Gods Woord. Dat is het geval met de S.D.A.P., die zich stelt op den grondslag van den klassenstrijd. Dat is naar het oor deel der Synode nog niet het geval met de C.D.U. en N.S.B. We willen hier letterlijk citeeren wat daar over in het rapport wordt gezegd „Nu is naar het oordeel van Uwe commissie tot hiertoe in elk geval niet gebleken, dat de Chr. Dem. Unie metterdaad moet beschouwd worden als een or ganisatie die zulke zondige daden (n.l. als de S.D.A.P.) van hare leden eischt of tot deze met Gods Woord uitdrukkelijk strijdige gevoelens verplicht". Het lidmaatschap van de C.D.U. alleen kan nog geen grond zijn om iemand van het H.A. te weren hier geldt de regel, dat in ieder geval op zichzelf moet geoordeeld worden of iemand door belijdenis of wandel zich des Heeren tafel onwaardig maakt. Daaruit, dat deze vragen ter Synode kwamen en het begrijpelijk was, dat ze daar kwamen en ze zoo beantwoord werden, blijkt nu ook wel, dat tegen de C.D.U. en de N.S.B. groote be zwaren zijn in te brengen. Is het al, dat de grondslag van de C.D.U. nog niet verplicht tot zondige daden of met Gods Woord strijdige ge voelens die op zichzelf censurabel maken, elk die de ontwikkeling gadeslaat verstaat, dat in het rapport staat, dat tot hiertoe nog niet ge bleken is, dat men hier (en dat geldt ook de N.S.B.) te doen heeft met een actie, die als zoo danig kennelijk in strijd zou zijn met Gods ge bod. Dat „tot hiertoe" bevat een ernstige waar schuwing. Daarin is uitdrukking gegeven aan de vrees, dat het daartoe weieens zou kunnen komen. Men houde zich dus verre van beide. HEIJ. Dr. LUTZEN WAGENAAR. MIDDELBURG. De tweede (in leeftijd) van onze drie Jonge- lingsvereenigingen houdt D.V. 30 Januari haar jaarvergadering in de zaal Den Boer, Giststraat. Mij werd gevraagd, een aanbevelend woord te schrijven. Tevens werd geklaagd over te wei nig belangstelling m.i. terecht. Moet ik nu eigenlijk nog meer schrijven Moeten wij, ouderen, vooral in dezen tijd, waarin de jeugd verschillende gevaren bedreigen, niet zooveel mogelijk met hen meeleven K. HUIZENGA, Voorzitter der M.G.J.C,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1934 | | pagina 1