Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. No. 38. Vrijdag 20 September 1929. 43e Jaargang. Redacteur: Ds. A. C. HEIJ te Koadekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. GOD WELBEHAAGLIJK DIENEN. DADERS DES WOORDS. Voorttrekken. De Troonrede. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. AbonnementsprIJsi per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs! 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minsfens 500 regels belangrijke reduotie UITGAVE VAN DE Adr©3 van de Administratie: Firma LITTOOU a OLTHQFP, Middelburg. Beriohton, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukker» LITTOOU Sc OLTHOFF Sparyaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2S3. GIRONUMMER 42280 Daarom alzoo wijl een onbeweeg lijk koninkrijk ontvangen, laat ons de genade vasthouden, dooi' dewelke 'wij! welbehaaglijk God dienen, met eerbied en godvruchtigheid. Want onze God is een verterend vuur. Hebreen 12 28 en 29. In deZe 2 verzen komt de schrijver van den Hebreërbrief tot leene slotsom, waarin duidelijk wordt uitgesproken, welke is de plaats en de roeping, die de gieloovigen heb ben in te nemen als uitvloeisel van het voor afgaande betoog. In de slotconclusie is sprake van het ont vangen van een Koninkrijk' of koninklijke heerschappij en nadrukkelijk wordt dat Ko ninkrijk nader bepaald als onbeweeglijk. Om dat goed te verstaan moet gelet op het uitgangspunt des schrijvers. Hiji heeft in de vorige verzen den tijd1 der schaduwen vergeleken bij' de beweeglijke dingen d.i. din gen, die veranderlijk, voorbijgaand, verouderd en verdwijnend Zijin. Daartegenover wordt hier geplaatst een on beweeglijk koninkrijk, dat staan zal tot in eeuwigheid vanwege zijne vastigheid1 en schoonheid', en dat alles in en door den Mid delaar des N. T., tot Wien de geloovigen uit de Hebreen in verwachting opzagen, wijl Zijl in Hem' tot koningen zijn gemaakt en als Zoo danig met Hem heerschen zullen in eeuiwig- heid. In het verleden heeft de Sinaï bij de wet geving gebeefd, maar dat was nog maar een beginsel van hetgeen volgen gaat, want straks komt alles in beweging. In beweging komt hemel en aarde en die beweging is vrucht van het werk van den Heere Jezus Christus en komt tot voleinding in den groot-en dag des He eren. Er is een eind gekomen aan d!en dienst der schaduwen dooi' het offer van het Lam Gods, dat vrede1 ein verzoening verwierf voor 's Hee1- j ren erve en sinds dien is er geen eind aan de verandering van de dingen hier beneden, wijii Christus de zegetocht door 't midden der vol keren voortzet tot Zijne eer. Dat gaat Zoo voort tot de vervulling van Gods Woord1nog eenmaal zal Ik béwégen niet alleen de aarde, maar ook' den hemel, waarbij al het vergankelijke vergaan zal. Wat besmet is dooi' de zonde gaat verdwij nen en alleen blijft, wat dooi' de kracht van Christus' werk reeds nu is of straks zal wor den vernieuwd1. Tegenover de beweeglijke dingen komt hier dus te staan het onbeweeglijk koninkrijk. Dat koninkrijk of die koninklijke heerschappij kan niet worden bewogen of weggenoimen of ver anderd. Dat Koninkrijk is door God gewild in Christus geopenbaard en door de kracht van Zijn werk heeft Hij' ook tevens de geloovigen gemaakt tot kioningen. Dat kan zelfs 't geweld der hel niet veran deren, want wat zooeven is gezegd van ko ninkrijk' of koninklijke heerschappij is niet on derwerpen aan verval en verderfenis, Wijjl bet alles hecht is en vast en eeuwig, gelijk Hij, Die heerscht als Sions Koning. Dat onbeweeglijk koninkrijk ontvangen de geloovigen zijl dus, die in Christus zoeken en vinden hun Zaligmaker en Heere. Zij ontvangen het, dus ieder van hen. Zij ontvangen het, nu reeds hier benéden in beginsel en straks in volheid, hoe ge het ook verklaart, ziende op het koninkrijk of de koninklijke lieerschapipij1. De geloovigen hebben in Christus deel aan de schatten en goederen van het Koninkrijk' en door liet ge loof. Christus ingeënt, zijn ze nu reeds èn pro feet èn priester èn koning, al is het volmaakte hier beneden in het midden der beweeglijke dingen niet te vinden. Zij ontvangen hetja ontvangen, w'ant zij1 hébben het niet uit zichzélven, want ook hier mag niets anders gedaan dam genoemd in de genade Gods. Zij ontvangen het, zoo dat Zijl nu zingen moeten onze Koning is van. God gegeven en in den dag der eeuwigheid Gijl, Giji hebt ons gemaakt tot Koningen Gode en den Va der ter icere. Dat is weer het groote einddoel God al leen de eer. l Wij ontvangen een onbeweeglijk koninkrijk en daaruit vloeit iets voort. De Statenover- zettei's plaatsen ons voorde roeping laat ons die genade vasthouden, in welke tiit- drukking kostelijke gedachte verscholen lig gen om toch de zegeningen en weldaden ons door God geschonken niet te verspelen, maar hioog te achten te bewaren als een schat en er ons met alle kracht aan vast te klem men en voor te strijden tot hét uiterste. Die genade vasthouden zou dan willen zeggen laat ons toch toezien, dat wij' niet weer te- rugkeeren naar de armelijke beginselen van de beweeglijke dingen, die aan het verdwijnen zijln. De genade, de gunst Gods in de gave der onbeweeglijke dingen nooit loslaten, maar ze steeds meer bewonderen, opdat alZooGod konie in uw dankbaarheid tot eere en ver heerlijking. Door dit zoo te zeggen, komén we tot de bedoeling van dit vers laat ons God dan ken voor al de weldaden, die Hij naar den rijkdom Zij'ner genade schenkt in dat onbe weeglijk koninkrijk en zoo komt Gods volk er toe den Heere welbehaaglijk te dienen. Welbehaaglijk dat is, zooals Hiji het wil en het Heim aangenaam wezen1 kan. Helmi welbe haaglijk dienen als Zijne kinderen en erfge namen en wel Hem dienen mfet eerbied en godvruchtigheid n.l. met ontzag en kinderlijke vreeze, geworteld in de liefde door God1 Zelf gewékt. Dat 'past immers het schepsel, bok al li.s de wensch herboren tot ecne levende hope, want Hij is zoo' groot en heilig ook als Vader in Christus. Verre zij1 alle onop rechtheid in 's Heeren dienst, miaar ook alle vrijpostigheid. Wij! hebben God te dienen, Zooals Hiji het wil en zoo past ons dank en blijdschap, dat God ons verwaardigen wil Hem1 te dienen, te vreezen en lief te hebben, maar aan den an deren kant ook' weer ootmoed en ontzag, 't Is zulk eénc genade Hem' te mi o g e n dienen. 't Moet zijln een werkelijk dienen van God; 't moet zijln als de omgang van een Vader met Zijln kind. En dienen niet uit slaafschc vreeze en uit de verte met angstig hart, naar een ingaan in de binnenkamer, opdat het zij een intiem ver keer. Dat is immers hoogtij! in het christelijk le ven, als gij1, door Gods hand geleid, schuilt in het verborgen Zijner vleugelen en met het „Abba, Vader" op de lippien juichend en aan biddend valt voor Hem neer. Doch ooik dan nog besefte het uwe ziel die plaats is hei lig land en daarom staat er zoo bij1, want onze God is een verterend vuur. Zeker dat is God voor al degenen, die Hem verwerpen en verachten het aanbod Zijner genade en ook onder de belijders onzer da gen worde het verstaan, dat al wat van den hoogen God afvalt, sneven moet. Ook de kinderen des Verbonds houden het zich voior gezegd, juist in1 deze tijden, nu de beweeglijke dingen zoo krachtig lokken en zoeken af te trekken van God en Zijn Woord Zijn dienst en Zijn kerk'. Onze God is een verterend vuur. Vernietigend alles, wat tegen tjem zich verheffen durft, maar blij dit ontzaggelijke Woord zien we ook wéér het vriendelijk licht der genade spelen, want die God, Die pen verterend vuur is, is toch onze God'. Juist daarom moet 's Heeren volk het recht verstaan Hem alzoo te dienen in eerbied en godvruchtigheid en wel Hem welbehaaglijk, naar Zijn eisch en wil. Altijd versta Gods kind God is heilig. Zoo God dienen in het licht der genade Gods, die u belooft aan het eind der baan een ingaan in het koninkrijk Gods, dat nu reeds binnen in u is om daar met Christus te heerschen tot in eeuwigheid. Bij! het verdwijnen van al de beweeglijke dingen rondom u, sta aller sterkte in de be lofte van Christus het is des Vaders welbe hagen u het Koninkrijk' te geven. Dankt God daarvoor. Nu in aanvang en straks volkomen. K. B. A. SCHEELE. We moeteu tegenstaan zoo zeiden we het doen va'ii hén, die allerlei problemen ma ken en willen dat we ons zullen wijlden aap het oplossen daarvan. Wat reeds gedaan werd en goed gedaan werd aanvaarden wé met dankbaarheid. Daar is nog een ander kwaad', wlaarvoor wc ons moeten hoeden omdat het een goede arbeidsregeling zou kunnen verstoren. Dat is het kwaad der overschatting van be paalde groepen, d'at tot gevolg heeft het concentreeren van den arbeid op zulk een bepaalde groep en het verwaarloozen van andere. Zoo is hier met name te noémén de jeugd' en daarnaast is ook al geldt dit nu niet b!ij|zonder voor Zeeland te noemen, de arbeiders-groiep'. Soms is het alsof men den arbeid1 onder deze groepen zooal niet het eenige dan toch wel het allervoornaamste acht. Wanneer er gens een dominee noodig is hoort men wel eens zeggen we hebben hier een dominee noodig, die vooral geschikt is voor de jeugd. Zooals er ook wel gemeenten zijn in ons vaderland, waar men oordeelt een do minee noodig te hebben vooral voior dé arbeiders. Nu is dit verschijnsel heel goiéd' te verkla ren. In onzen tijd zijn het vooral die twee groepen, die onder invloed van allerlei fac toren bijzonder in ;t midden der belang stelling staan. De laatste jaren Zijln biijlZonder de oogen open gegaan voor die jeugd onze heele schoolstrijd getuigt daarvan. Toen is ook gekomen de beweging onder de arbei ders, die met nadruk vragen hun volle rechten als menschen. Zoo kon het wel niet anders of de noodza kelijkheid om bij den arbeid ook die groepen te verzorgen deed zich krachtig gevoelen. Het Zou ook wel zeer bedenkelijk z'ijin, w'anneer die arbeid werd verwaarloosd. Daar is ook te rekenen met de jeugd, zoo,als er oo k te rekenen is met de arbeiders. En het is zekér niet verkeerd, wanneer men als het gaat over een dominee zegt we moeten een dominee hebben die ook voor de jeugd ge schikt is, cn ook yoor de arbeiders. De arbeid onder' de jeugd is ooik noodig. Het zijn groote gevaren, die hen dreigen. La ten we maar even herinneren aan het godde- looze en zedelooze boek van den Amerikaan- sche kinderrechter Lindsey. Ds. Post van Axel deed een goed werk, daarop in „Onder eigen Vaandel" uit principieel standpunt een uit voerige kritiek te geven. Bij den arbeid is ook te rekenen met de arbeiders. Ook hier zijin dreigende gevaren, waarop wé reeds meer dan eens wezen, en die noodig naak en dat men die niet buiten beschouwing laat. Maar hier wachte men zich voor overdrij ving. Verkeerd gaan we, w'anneer men v o o r al dit werk zou gaan behartigen, en dat „vooral" dan zöö Zou accentueeren, alsof dit schier het eenige zou zijn en andere ar beid daaronder zou gaan lijden. Daar zijn bijzondere gevaren ook voor an dere groepen dan die van de jeugd en de ar beiders en ook daarvoor moet het oog open zij'n. Bijzonder groot z'ijin ze voor de menschén, die leven midden in den strijld om Ji'et be staan. Menig zakenman, menig landbouwer moet z'n uiterste best doen om het hoofd boven water te houden. Hun zorgen zijri niet weg, wanneer 's avonds het wérk is afge- loopcn die blijven hen bezighouden en kun nen zelfs slapelooze nachten brengen. Maar dan zjjln daarin de zorgvuldigheden dezer wereld, die het wioord verstikken en onvrucht baar maken, Hoe fataal zou het Zijn', als hét idealisme, in hun jeugd gewekt, mee door den arbeid onder de jeugd, dan onderging-', ook omdat ontbrak de arbeid, die het idealisme bij hen zocht levendig te houden. En als de menschen wat ouder wiordén komt het gevaar van het conservatisme, waar mee ze al miaar afwerend staan tegenover wat njeuw uit liet leven opkomt. Wie dan bijl Zijln arbeid wel op de jeugd het oog had, maar deze groep over ;t hoofd Zag, zou een be langrijk deel van de taak laten liggen. Belangrijk ook daarom omdat het tenslotte niet de jeugd is, die op het lieden en de al lernaaste toekomst den meesten invloed heelt, maar de mannen, die staan in dé kracht van het leven. Een goede arbeidsregeling vraagt dan, dat daarbij gerekend worde met het geheel van het lichaam, met alle deel en van de salnuen- lcving en afgeweerd moet elke poging, die ons van dien goeden weg zou willen doen afwijken. En zoo is er nog veel te arbeiden. Het is waarlijk niet noodig dat wé, om maar werk te hebben, weer eens als probleem Zouden gaan stellen, wat in dén loop der eeuwen het antwoord vond. Deze tijden stellen ons voor een benauwend/ aantal nieuwe vragen. Neen, wij zeggen piet, dat er geen problemen zijin en dat wijl alles al weten. Daar is zoo heel veel w'aa'rvan we moeten en willen belijden, dat het vra gen zijin, waarop wie het antwoord nog moe ten zoeken. Om maar enkele dingen te noémlen. Hoe moet het met het vrouwenkiesrecht in de kerk Wefk standpunt heeft de kerk in te nemen bijl liet cchtscheidingsvraagstuk Hoe is de rechte verhouding tusschen Kerk en Staat Hoe is de verhouding tusschen de algemeene en de bijzondere genade En om nog iets te noemen en zeker niet liet min ste belangrijke daar is het Schriftvraag- stuk en niet, zooals sommigen dat willen stellen, die geen rekening houden met wat ons daarover reeds helder geworden is en voor ons besef vaststaat, maar zooals dat ons roept tot nadere bezinning. J5n zeker ontbreken de vraagstukken niet, wanneer wé van het kerkelijk terrein over gaan op het maatschappelijk. Op de Chr. Sociale Cursus, werd onlangs een breede be spreking gehouden over de medezeggenschap in de onderneming en daarbij' kwamen tal van vragen naar voren. Ook de Bondsdag van Patrimonium te Groningen deed zien, hoe veel er nog op maatschappelijk terrein te studeeren is. Zoo; kunnen we dan allerminst een hou ding aannemen alsof we alles al zouden we ten. En evenmin mogen we doen alsof het ook van weinig befeekénis zou zijln of wé al dan niet op die vragen een antwoord von den. Daar is noodig een Voorttrekken olm te staan naar de kennis aangaande den weg, waarop wé bij1 liet licht van Gods Woord hebben te wandelen. t J Maar daarnaast mag ook het practische werk niet ontbreken. Daarover, hopen w§, de volgende week nog nader. HEIJ. Uit de courantenverslagen kon men ver nemen, dat j.l. Dinsdag in den Haag iets bijzonders gaande was. Vol waren de treinen en in de binnenstad-, bij het Binnenhof wacht ten drommen van belangstellenden op het geen te gebeuren stond. Een haag van men schen op elkaar gepakt aan weerszijden tfaiij de straten, waarlangs de koninklijke stoet zou rijden. Het was de dag van de jaarlijksche terugkeerende opening van de Staten-Gene- raal. 1 Deze plechtigheid schijnt altijd veel publiek te trekken en wie het eens mocht meemaken, vergeet het ook nooit. Welk een schittering van gewaden en kleu renpracht bij' de hoogwaardigheidsbckleeders uit binnen- en buitenland, maar in hét midl- delpunt van belangstelling staat H.M. de Ko ningin, die zich in de gouden statiekoets naar deze plechtigheid1 begeeft. Als men leest, dat langs den geheelen weg, dien de stoet volgde, tijdens het voorbijrijden

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1929 | | pagina 1