Voor Kinderen. Over blinde kinderen Walchersche Brieven. den stal gaan en zien het woord, dat de Heere ons kond heeft gedaan. Het is reeds een onafzienbare menigte, welke met ons opgaat en rondom de krib staat en wiij ver blijden ons over dit voorrecht. Hoewel daar niets is, dat glanst en dat ons oog verblindt, toch wij weten de genade van onzen Heere Jezus Christus, dat Hij arm is geworden, daar Hij rijk was, opdat wij door Zijn ar moede rijk zouden worden. Bij dit licht zien we de kribbe, waarin eenmaal de onuitspre kelijke gave Gods werd neergelegd, uit Wiens volheid wij ontvangen hebben genade voor genade. Zie, dat is nu eens niet een beschou wing, niet een voorstelling, maar dat is wer kelijkheid, welke ons niet ontvalt. Schatten van licht en van leven, van wijsheid en ken nis, van kracht en van sterkte, van troost en verkwikking zijn in Hem neergedaald en wij mogen uit Hem alles ontvangen, wat ieder behoeft. Niemand behoeft ledig heen te gaan, want armen vervult Hij met goederen en nooddruftigen verkrijgen bij Hem overvloed. Daarom begroeten wijl in de donkere da gen het Kerstfeest met blijdschap en wij on dervinden, hoe moeilijk het leven ook zij, dat Hij Zijn kracht in zwakheid volbrengt en dat Zijn genade in eiken toestand genoeg is. BOUMA. DADERS DES WOORDS. Het was een zeer leerzaam artikel, dat de heer G. A. Aldus, directeur van Bartimaeus plaatste in „De Standaard" van 9 Nov. j.l. over het blinde kind en zijn verzorging. Op een enkel d'eel daarvan willen we hier de aandacht vestigen. En wel als hij het er over heeft, hoe sommige blinde kinderen door een verkeerde liefde van hun ouders ver waarloosd worden. Sommige ouders (en vooral de moeders) zoo schrijft hij zijn met geen mogelijk heid te bewegen hun kinderen toe te ver trouwen aan een inrichting voor blinden, zoo als Bartimaeus. Maar dan bestaat er groot gevaar, dat zoo'n kind versuft. Stel U voor een kind, dat uur in uur uit maar in een hoekje zit, den ganschen lieven dag. Moeder heeft wel wat anders te doen, het eten moet op tijd klaar zijn en het huis houden wacht. De andere kinderen gaan naar school of hebben hun bezigheden. En zoo hangt de stumper daar maar om en ver suft hoe langer hoe meer. De geest wordt niet ontwikkeld, het blijft achter in ontwik keling bij zijn jongere broertjes en zusjes en glijdt zoo zachtjes den huiselijken kring en het actieve leven uit. eind achter gebleven hij maakt den indruk van een jongen van 14 jaar, terwijf zijn geest die ontwikkeling nog lang niet heeft. Hoe heel anders is het met een blind kind, dat overigens normaal is, wanneer het o p(een blindeninstituut komt. Vergelijk zoo'n stumper (want dat is nu echt een stumper) nu eens met een anderen blinde, die op zijn zesde jaar op school is gekomen en dus de voor hem noodzakelijke gang voor zijn ontwikkeling heeft gevolgd. Hij weet van de gewone leervakken minstens zooveel als een gemoon kind. Studeert hij muziek, dan is hij op de hoogte met de drie moderne talen. Anders leert hij een hand werk en kan o pdeze wijze gedeeltelijk of ge heel in zijn onderhoud voorzien. Hij voelt zich gelukkig en is niet het half aan deze wereld afgestorven mensch, dat ik U straks liet zien. Bibliotheken staan tot zijn beschik king met honderden boeken, hij kan zich ont wikkelen door verdere studie, in het kort, hij past in de maatschappij en kan daar met eere zijn plaatsje innemen. Het begrip „stumper", dat de blinde zoozeer haat, is op hem niet meer van toepassinghij voelt zich een mensch als de anderen en wenscht ook als zoodanig te worden behandeld. Indien er hier of daar ouders zouden zijn, wien het ongeluk trof, dat één hunner kin deren met blindheid geslagen werd, en die door verkeerde liefde er niet toe kou- den komen hun kind naar een blindeninsti tuut te zenden, hopen we, dat deze waar schuwing van den heer Aldus hen van hun dwaling moge genezen en zij mogen gaan doen wat waarlijk tot heil van hun kind strekken kan. HEIJ. Onveranderd standpunt? De Standaard van 16 Dec. j.l. bevatte het bericht, dat in Amsterdam was opgericht een „Vereeniging van Gereformeerden te Am sterdam." Tegelijk werd ook gemeld een eerste le- vensteeken van die vereeniging. Ze zond aan Ds. Brussaard, die juist daags te voren op de Classis Haarlem zijnde, in de vorige Kerk bode meegedeelde, verklaring gedaan had, een telegram van dezen inhoud „De Ver eeniging van Gereformeerden te Amsterdam heeft oprecht gewaardeerd, dat U ondanks uw onveranderd standpunt binnen de classis Haarlem gehandhaafd zijt en dat dit U aanleiding gaf tot het door U inge diende voorstel." Wij cursiveerden hierin de woorden „ondanks Uw onveran derd standpunt." Wat de nieuwe ver eeniging in die woorden constateert en dat moeten we hierbij goed in 't oog hou den is haar k ij k op Ds. Brussaard haar i n d r u k van wat Ds. Brussaard deed. Dat nu die kijk ook juist is, is daarmee nog niet uitgemaakt. Het is een ietwat eigen aardige vereeniging, die daar op den 15 De cember 1926 in Amsterdam is opgericht. Ook al zijn haar statuten nog niet bekend mis schien zijn die nog niet eens vastgesteld de grondslag der vereeniging is toch al be paald. Die grondslag wordt gevonden in de drie formulieren van Eenigheid en de daarop gebaseerde Dordtsche Kerkenorde. Die grond slag heeft merkwaardig veel overeenkomst met den grondslag van het nieuwe kerkver band. Daaruit mag allicht worden afgeleid, dat deze Vereeniging als vereeniging zal willen doen, wat de nieuwe kerkengroep als kerk wil. Want ook zij vindt de aanleiding tot haar ontstaan in de uit spraak der Generale Synode te Assen en de daarop gegronde kerkelijke beslissingen. In de Statuten dezer Vereeniging zal dan ook straks wel bepaald worden, dat men, om lid dezer vereeniging te kunnen zijn, zal moeten behooren tot ééne van de onder het juk van Assen uitgeleide kerken. Reeds deze overweging maant tot groote voorzichtigheid bij wat deze ver eeniging omtrent Ds. Brussaard meende te moeten constateeren. En temeer is dit het geval, wanneer men leest wat de heer A. de Froe, vóór hem de verklaring van Ds. Brussaard op de Classis Haarlem, bekend kon zijn over dat standpunt van Ds. Brussaard schreef. In „W. en G." van 17 Dec. in een stuk dat voor het nummer van 10 Dec. was be stemd, schreef deze heer, dat Ds. Brussaard steeds verklaard had met Dr. Geel- k e r k en en D s. van den Brink eens te zijn. Hij ziet Ds. Brussaard als den kampvechter binnen het verband, en als een die daar in tweeledig opzicht van het grootste nut en de grootste beteeke- nis kan zijn. Ten eerste als strijder voor ons goed recht en verbreider onzer begin selen. (Dat is dan van het goed recht en de beginselen van den heer de Froe en de zij nen.) En ten tweede, voor ieder, die het zien wil, als een symbool van de verdraagzaam heid en lankmoedigheid der kerkelijke machts hebbers. Volgens dhr. de Froe is het standpunt van Ds. Brussaard dat van Dr. Geelkerken en 'Ds. van den Brink. Volgens de nieuwe ver eeniging van Gereformeerden te Amsterdam heeft Ds. Brussaard zijn standpunt niet ver anderd. Voeg deze twee saam, dan zou men krij gen, dat Ds. Brussaard, staande op het stand punt van Dr. Geelkerken en Ds. van der Brink, toch zijn verklaring aflegde, waarin hij zich stelt op het standpunt der Synode van Assen, en dat dan doet om binnen het kerkverband een kampvechter te blijven voor de beginselen, die door de Synode zijn af gewezen. Het is geen mooie rol, die men alzoo Ds. Brussaard wil toekennen En dat geschiedt dan door menschen, die in de eerste num mers van „W. en G." al zoo klaagden over onwaarachtigheid in het kerkelijk leven, en daarna voortdurend die klacht herhalen. Wij zijn er zeker van, dat Ds. Brussaard er zich niet toe leenen zal deze hem toegedachte rol te spelen. Hij heeft zich gesteld op het standpunt van de Synode van Assen. Mocht er vóór zijn verklaring op de classis Haarlem eenige reden zijn om onzeker te zijn over het standpnut van Ds. Brussaard, na die verklaring bestaat die onzekerheid niet meer. We weten nu wat we aan hem hebben. En is hij naar zijn aanleg een kampvechter, de groep Geelkerken c.s. tenzij die van stand punt veranderen zal hem als een kamp vechter t e ge n o v e r zich vinden. HEIJ. VI. Amice. Van een reeds ouderen broeder uit Vlis- singen kreeg ik voor enkele dagen een brief, waarbij wel niet het verzoek ging, dien in de Kerkbode over te nemen, doch dien ik wel als herinnering van iemand van de oudere garde naar zijn hoofdinhoud wil weergeven. In verband met wat ik schreef in mijn vori- gen brief aangaande het standpunt van Ds. Littooij inzake het deelnemen aan het Avond maal, herinnert die Vlissingsche broeder er aan, dat er tegen de brochure van Ds. Lit tooij, die thans opnieuw verscheen, indertijd een tegen-brochure verscheen, die ten doel had het standpunt van Ds. L. te bestrijden. De titel van die door een zekeren P. de Kam uitgegeven brochure was „De heerlijke gift, gegeven ten dienste van Zijn Kerk enz." Deze P. de Kam is later naar Amerika vertrokken. Op labadistische gronden wordt de be schouwing van Ds. L. veroordeeld „en hij zelf als zielverleider uitgekreten." Oudere broeders in Walcheren herinneren zich nog wel de velerlei kritiek die op het werkje van den Middelburgschen predikant werd uitgebracht. Onze Vlissingsche broeder, die er door „tot veel helderheid bij het doen van belij denis en het naderen tot den H. Bondsdisch kwam" eindigt zijn schrijven, met de ook door ons, die nog altijd het principieele on derwijs van Ds. L. waardeeren, hartelijk be aamde opmerking „Gelukkig dat wijlen Ds. Littooij van den Koning der Kerk gaven en genade had ont vangen om de toenmaals Chr. Geref. Kerk te M. i n het bijbelsche spoor te leiden wij als de latere generatie plukken er nog de ge zegende vruchten van." Intusschen ziet ge, Amice, dat die oude menschen, predikanten enz. ook hun strijd kenden. Dat de doorwerking van het echte beginsel ook toen gepaard ging met veel dikwijls persoonlijken tegenstand. Ik las kort geleden een uitdrukking, die te dien opzichte veel te denken geeft„De ket terij is de vroedineesteres van het dogma." De bedoeling is duidelijk Het dogma komt niet tot juiste formuleering, en tot al scher per begrenzing, dan in den weg van ketterijen. Want die ketterijen nopen de „rechtzinni- gen" tot dieper indenken van de door hen beleden waarheden. Ketterijen geven aanlei ding tot zelfcritiek. Ze doen vragen Ben i k nu mis, of is het de ander Dat is dan altoos de heerlijke vrucht van die moeilijke tijden, dat veel dieper dan vroeger de waarheid wordt ingedacht, die we tot dusver beleden hebben, en die waarheid ons ook dierbaarder wordt, omdat ze uit den strijd als ons „geloofsbehoud" is te voor schijn getreden. Zoo doet God de tijden van de hefstigste aanvallen dikwijls tot den meesten, tot blij- venden zegen voor zijn gemeente strekken. Dat is ook thans duidelijk merkbaar. Wij constateerden het met genoegen toeii wij b.v. de principieele bestrijding in De Reformatie lazen, die Ds. K. S. daar gaf van de z.g. Wonderspreuk, het paradox, in den godsdienst. Een modewoord. Wie het woord „para dox" gebruikte, en van die rare combinaties wist te bezigen, waarvan Barth wel niet de eenige vader, maar dan toch ten onzent de voornaamste importeur was, kon op de erkenning van de menigte rekenen, dat hij wat was. Grootsche gedachten wérden hem toegekend. Ds. K. S. neemt die dingen onder zijn loupe en rekent er mee afals met din gen, die met de H.S. niet strooken. Je hebt zeker ook gelezen, de bezwaren die prof. Kuyper heeft tegen cle versiering- van het uitwendige der Kerk met de koppen van groote mannen Haarlem was ook' hier de stad, waarvan de victorie zou 'beginnen. Maar die gedachte van Haarlems architect, ik zou liever zeggen Haarlems kerkeraad, want het heeft dezen toch zeker niet zoo veel moeite te kosten om het ongedaan te maken vindt alles behalve een gunstig onthaal in de pers. Het is niet in den geest van Calvijn niet in dien van Kuyper en in dien van Rutgers en zeker ook niet in den geest van Ulrum's eersten reformateur Hendrik de Cock. Wc hopen dat van de wenken, die gegeven worden, de Haarlemmers profijt zullen trek ken. We hebben vroeger als jongens van de bekende cartons der schrijfvoorbeelden menige nuttige spreuk geleerd. O.a. ook deze Dwaas is hij, die nooit een goeden raad kan geven dwazer is hij, die geen goeden raad weet op te volgen. Die beeldenstorm heeft ook zelfs niet het geringste te maken met een tegenhouden van den vooruitgang. Want de versiering zelf en niet de oppositie er tegen is terug gang eerst koppen van buiten, dan beel den ten voete uit van buiten aan de Kerk en waarom dan ook niet vervolgens in de vestibule, zooals het met den vinger en de heele hand de historie is. Als de kerk af is, zullen wje in onze gle- illustreerde bladen zien wat er van gewor den is. S. v. D. ZENDING. Magelang, 9 October '26. Amice, De vorige keer schreef ik U over een desa, waar we een vervolgschool hebben ge opend en van de moeilijkheden en de ver wachtingen, die aan dien arbeid door de school verbonden zijn. Ik noodig U nu uit om eens mee te gaan naar Setjang. Het ligt slechts 7 paal ten Noorden van Magelang en is gemakkelijk te bereiken. Het eenigste wat we daar heb ben is een kerkje we hebben er geen school omdat een gouvernementsschool daar vol doende in de behoefte aan onderwijs voor ziet ook geen medische dienst, die ook daar mooi werk zou kunnen verrichten. Het eenig ste is een klein kerkgebouwtje, waar des Zon dags ongeveer 15 menschen komen. Niet veel, zult ge zeggen ge hebt gelijk, de bodem schijnt daar hard te zijn en de goeroe ind- klinkt het (daar door het luchtruim) Kaïn, waar is Abel uw broeder En Kaïn, valt hij neer op den grond in diep berouw Tracht hij zich te verbergen voor den Almachtige Wil hij wegvlieden uit schaamtegevoel en schuld bewust Neen, ik weet het niet waar mijn broer is, luidt zijn antwoord. Hij liegt dus en dat tegen den Alwetende Ben ik mijns broeders hoe der, zegt hij verder, ruw, onverschillig. Bru taal is Kaïn dus, en dat tegen den 'Heere Kan het erger, is er iets vreeselijkers denk baar En dat alles hoort God. En dan volgt de straf vruchteloos zal zijn arbeid zijn, ruste loos zijn leven. Nergens zal hij rust vinden, overal zal zijn kwaad geweten hem kwellen. Als Kaïn zijn vonnis heeft gehoord zegt hij Mijn misdaad is grooter dan dat zij ver geven worde. En ieder, die mij vindt zal mij doodslaan. In zijn gedachten ziet Kaïn al ziin broers en zusters, en al de kinderen van die broers en zusters gereed om den rechtvaardigen Abel te wreken. God zorgt echter, dat dit niet gebeurt. Niet aan de menschen maar aan God is de wrake. Daarom stelt hij een teeken aan Kaïn, als een waarschuwing, dat niemand hem mocht dooden. Welk teeken dat was, zegt God ons niet. Het as dus niet noodig, dat we dat weten. Heeft Kaïn berouw gehad over zijn zonde Helaas, neen, niet over de zonde, wel over de gevolgen van de zonde. En dat is een groot verschil. BRANDSMA. Van zoo'n proces van sterken achteruit gang geeft hij dan een voorbeeld. Zes jaar geleden kreeg ik de mededeeling, dat er op zeker dorp een blinde jongen was van omstreeks veertien ajar. Ik vroeg en verkreeg inlichtingen en mij bleek, dat de jongen twaalf jaar was en al tamelijk ver suft. Hij zat bijna den heelen dag op een stoel thuis en had niemand, waar hij mee omging. De vader was in dit geval de minst verstandige hij was niet te bewegen, zijn kind a fte staan. Waar vaak nog bijkomt een geheel verkeerde opvatting van het leven in een „gesticht", zooals men dan he laas nog zegt. Enfin, het kind kwam niet hier en er was verd'er niets aan te beginnen. Afwachten was de boodschap. Nu stierf kort geleden de vader en toen was er dadelijk iemand van invloed o phet dorp, die er werk van maakte. Maartoen was het kind door de onhandelbaarheid en het onverstand van den vader ook weer zes van zijn beste jaren kwijt. Als jongen van 18 jaar werd hij hier opgenomen. We zullen jaren werk hebben om het vernielingsproces weer eenigs- zins tegen te gaan. Heel wat schade is ech ter niet meer te herstellen. Als men hem iets vraagt, geeft hij ternauwernood ant woord1. Het liefst zit hij maar stil te suffen. Zal hij wat leeren, dan moet de onderwijzer haast den heelen dag naast hem staan, want zoo gauw als deze zich even met een ander bezig houdt, rusten de aan nietsdoen gemen de handen weer en vervalt de jongen weer in den geliefden droomtoestand. Zijn lichaam is door gebrek aan beweging ook een heel De eerste Moordenaar. Adam en Eva hadden gezondigd. Waren uit het Paradijs verdreven. O, wat was dat leven na den zondeval anders dan daarvoor Wat hadden ze nu dikwijls veel verdriet, ter wijl ze voorheen enkel geluk kenden. Maai bij al dat verdriet dachten Adam en Eva toch aldoor aan de belofte, die God hun geschon ken had en dikwijls spraken ze samen over den Verlosser, waarvan ze vast geloofden, dat Hij komen zou. De Heere gaf aan Adam en Eva ook kinderen, veel kinderen zelfs. Eerst Kaïn, toen Abel, daarna Seth en toen nog vele zonen en dochteren. Toen het eer ste kind, Kaïn geboren werd, dacht Eva reeds, dat dit de Verlosser was. Als God aan ouders kinderen geeft, is de moeder bij de geboorte altijd ernstig ziek. De moeder heeft dan veel smart. Ook al een gevolg van de zonde. Maar toen Kaïn geboren werd', riep Eva te midden van haar smarten Ik heb een man van den Heere ontvangen. Zoo vast geloofde ze, dat Kaïn de Verlosser was. Hoe spoedig bleek echter, dat ze zich ver gist had Kaïn en Abel waren dus broers. Hoe heer lijk is het, wanneer broers elkaar liefhebben. Hoe heerlijk is het voor vader en moeder wanneer ze bemerken, dat hun kinderen van elkaar houden. Kaïn hield niet van zijn broer Abel, dat bleek al spoedig. Er was ook een groot verschil tusschen de twee broers. Abel gelooft evenals zijn ouders de belofte van verlossing. Hij weet, dat hij zondaar is, dat hij alles heeft verbeurd, dat hij voor alles, wat hij ontvangt, God dankbaar moet zijn. Daarom offert Abel den Heere dan ook. Dat offeren wil eigenlijk niets anders zeggen dan iets geven als erkenning van Gods goedheid. Kaïn gelooft niet aan den Verlosser. Hij denkt alleen aan de dingen van dit leven. Als Abel offert, denkt hij aan Gods goed heid, heeft hij behoefte aan schuldvergeving. Als Kaïn offert, geeft hij alleen wat uit zijn overvloed aan een ander. Misschien hoopt hij wel iets beters terug te krijgen. Net als de rijke man uit het sprookje. Op een dag gaan Kaïn en Abel beiden of feren. Kaïn offert van de vruchten van het land, Abel offert schapen. Ze doen dus beide het zelfde. Ze offeren immers beiden. En toch, is er voor God een groot verschil. Als twee menschen hetzelfde doen, is dat voor God nog niet hetzelfde. God ziet niet, wat de menschen doen, maar waarom ze het doen. Hij weet alles. Hij weet ook, dat Abel offert, omdat hij God lief heeft met Kaïn is dat niet het geval. God ziet het hart aan. En wat gebeurt er riu God laat blijken, dat Hij het offer van Abel aanneemt en dat van Kaïn niet. Hoe God dat laat blijken, we ten we niet. Dat zegt Hij niet in Zijn Woord. Hij vindt het niet noodig, dat we dit weten, dus behoeven we er ook niet naar te raden. Kaïn merkt het, dat God zijn offer niet aan ziet. En wat doet hijl nu Valt hij op zijn knieën en bidt hij God om een ander hart Neen, hij wordt boos. Op zichzelf Ook al niet. Hij wordt boos op zijn broeï, heel erg boos. De Heere ziet van uit den hemel dat alles. En in Zijne goedertierenheid spreekt Hij met Kaïn. Kaïn, zegt de Heere, waarom zijt ge toch zoo boos. Verbeter U, dan zal het U goed gaan. Maar als ge doorgaat op den verkeer den weg, dan zult ge in steeds grootere zou den vallen. De zonde ligt aan de deur van uw hart. Er behoeft dus maar weinig te ge beuren, of de zonden stroomen dat hart binnen. Zoo (ongeveer) luidt het ernstige woord van God. Maar Kaïn luistert niet. En als hij Abel op het veld ontmoet, gaat hij leelijke woor den tegen hem zeggen en ten slotte slaat hij zijn broer dood. Zoo wordt dus Kaïn een moordenaar, de eerste moordenaar. Daar staat Kaïn en daar ligt dan Abel in het stof. Nie-mand anders is er bij en niemand heeft het gezien Niemand Heeft niemand het gezien O ja, Eén is er, die altijd alles ziet. Van uit den hoogen hemel had God dit alles ge zien. Niets was hem ontgaan. Geen woord en geen daad. Hoor, daar klinkt zij al van uit den hooge, die stem van den Heere. En streng-ernstig

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2