Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 24 December 1926. No. 52. RedactearenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Naar Bethlehem Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Duisternis, maar niet zonder licht. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: por kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrgdag- morgen 9 uur te zenden aan de Drukkor» LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spargaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 0. GIRONUMMER 42 2 0 0. Laat ons dan heengaan naar Bethlehem. Luc. 2 :15b. Dat was een wonderlijk voornemen van de herders oml naar Bethlehem te gaan. Weet ge waarom Omdat wanneer de herders hadden gehan deld als „verstandige" menschen, ze het niet hadden gedaan. Dan hadden ze ge zegd N u naar Bethlehem In 't diepst van den nacht We kunnen toch de kudde maar zoo niet alleen laten Wat zou er van het vee terecht komen En bovendien 't is zoo ver, en de weg is niet veilig Liever zullen we wachten tot morgen Dan is het toch ook nog vroeg genoeg om te zien of de engel waarheid gesproken heeft. N u naar Bethlehem te gaan het is dwaasheid. Is dat geen verstandige redeneering? Zeker. Er was alles vóór om te blijven waar ze waren, en er was alles tegen om nu naar Bethlehem te gaan. En nochtans „laat ons dan heengaan naar Bethlehem", zoo zeggen de herders tot elkaar. En ze zeggen het niet alleen, maar ze voegen de daad bij het woord, en ze doen het. 't Onverstandige, het dwaze gaan ze doen. Waarom Och, een redelijke grond is er niet voor te geven. De eenigste reden was ze konden niet anders. Het was hun een voudig onmogelijk om te blijven waar ze waren, ze moesten het zien, het woord dat' tot hen geschied was. Al zou hun mees ter, voor wien ze die schapen hoedden, ook bij hen gekomen zijn en gezegd hebben gij zijt trouwelooze herders, wanneer ge in 't midden van den nacht de kudde verlaat zouden ze nog gezegd hebben houd ons niet op, we kunnen het niet laten, we moe ten naar Bethlehem. Het moet dus wel iets heel bijzonders ge weest zijn dat hen naar Bethlehem trok, on weerstaanbaar Zoo zelfs dat ze er een daad voor begaan, die elk verstandig mensch hun zou hebben ontraden. Zeker dat was ook zoo. Er was tot hen gekomen een boodschap zoo geweldig, dat aan alle verstandsoverleg gingen het zwijgen werd opgelegd. De Christus geboren In de stad Davids Hij ligt in een kribbe En is in doeken gewonden Dat was de boodschap geweest die hun was meegedeeld door engelenmond. En omdat het d i e boodschap was, daarom wilden ze zelfs het dwaze doen. Daar om mochten ze dat ook doen, ja daarom m o e s t e n ze het dóen. Het was immers jaren lang de zucht hun ner ziel geweest den Christus te mogen aanschouwen den grooten Davidszoon Die zijn volk verlossen zou uit ketenen van sla vernij zwaarder dan waarin de Romeinsche overheerscher het had geklonken En waar die zucht nu zoo plotseling werd bevredigd, zouden zij nu aarzelen en door het nuchter verstand zich een hinderpaal in den weg laten leggen om tot dien Christus te gaan en Hem te aanschouwen met hun eigen oog Zou iemand die dagen gedorst heeft talmen den beker koud water aan te nemen, die hem wordt geboden? Immers neen! Welnu, zoo moet ge de daad, de dwaze daad der her ders verklaren. Het ging om de vervulling van den nood hunner ziel. En het ging om Chris tus. Dat verklaart alles, en dat verklaart niets. Alles voor hen die in den Chris tus, evenals de herders zien den Zaligmaker. Niets voor hen die zulk een Zaligmaker niet noodig meenen te hebben. Laat ons dan heejigaan naar Bethlehem Die dwaasheid des geloofs doet zich in het leven van elk kind van God voor. Immers al verzet het verstand er zich tegen om te gelooven in een God die alzoo lief de we reld had dat Hij zelfs Zijn eengeboren Zoon gat opdat een iegelijk die in Hem gelooft niet zou sterven maar het eeuwige leven hebben, ja al zegt het verstand het is dwaasheid om zulks te gelooven, daar zegt het hartik geloof omdat ik niet anders kan, omdat ik moet. Ik heb eenvoudig geen keus. Die dwaasheid des geloofs zet zich ook door in de verdere levenspractijk, zooals bij de herders. Dwaas was het van hen reeds om te gelooven dat een Koningskind zou liggen in de kribbe, dwazer nog was de daad om dat Koningskind te gaan zien. We hebben onszelven wel te beproeven ot ook wij, als het er op aan komt, bereid zijn zulke dwaasheden te doen. Of wij het ook met God durven wagen zooals de her ders. Of wij ook onze maatschappelijke po sitie wel in de waagschaal zouden durven stel len alleen omdat ons hart ons dringt midden in den nacht de aan ons toevertrouwde kudde te verlaten en naar Bethlehem te gaan zooals de herders. Is het niiet; zoo dat we dikwijls terughui- veren voor zulke dwaze daden Dat die heer lijke die zalige dwaasheden des geloofs bij ons wèl bewondering wekken zoo we ze zien bij anderen maar dat ze al te weinig navolging vinden bij onszelf? O, wat zijn we dikwijls klein als het er om gaat iets te wagen met God! Om eens de dwaze daad des geloofs te doen tegen alle waarschuwingen van het natuurlijk verstand in. Waar is de heldenmoed van het geloof? We juichen wanneer we de helden des geloofs ge denken. We gevoelen de geweldige innerlijke kracht van het woord Met U loop ik door een bende, en met mijnen God spring ik over een muur maar zelf een geloofsheld te zijn, daarvoor zijn we te verstandig. De herders wisten dat het ging om Chris tus en om hun ziel. Als ge dat inziet dan be grijpt ge dat ze niet anders konden doen dan g a a n, g a a n naar Bethlehem. Zijt gij nu ook bereid met hen mee te gaan Mee, in 't diepst van den nacht Mee, met achterlating van de kudde Mee, langs onveilige wegen Mee, in 't besef dat het U duur te staan karn fkomen Mee, wel wetende dat het in veler oog een dwaasheid is die ge doet Zeg niet de weg is te lang en te bezwaar lijk, en de nacht is te donker, want een lange en vermoeiende tocht weegt wel op tegen de rust, die ge straks genieten zult bij Jezus. En de duisternis van den nacht is on middellijk vergeten wanneer ge eenmaal zijt bij Hem die is de bron van troost en licht. Indien ge nog twijfelt en aarzelt met de herders mee te trekken omdat ge niet weet of het wel de moeite waard is, luistert dan even naar hetgeen d'c herders in Bethlehem vonden. Een schijnbaar gewoon kind. Al wat naar uitwendige heerlijkheid zweemt ontbreekt. Geen hemelsche stralenkrans om dat kleine hoofd. Dat dit kind het kind was dat de herders zochten, wistenl ze juist uit het af wezig zijn van alle heerlijkheid. Het nederige, het lage, het armoedige van de omstandigheden dat was het bewijs. Dit zal U het teeken zijn gij zult het kindeke vinden in doeken gewonden en liggende in de kribbe. Daarom is dit kind de menschge- worden Zoon van God In dat kind hebt ge dus te zien de liefde Gods geopenbaard in het vleesch. wGunt Uzelven eens een oogenblik rust, te midden van het gejaag der wereld, bij; de kribbe van Bethlehem. In die kribbe, in doe ken gewonden de Christus. Hij is het levende bewijs van Gods liefde tot U, maar evenzeer van Gods haat jegens de zonde. Keert U niet van Hem af. Ook de grootste zondaar mag in Christus zien het kribbe komen en in hetzelve zien dengene die arm werd om hem rijk te maken. Ook de grootste zondaar kan tot het Kind in de Lam Gods dat de zonden der wereld weg neemt, ook zijn eigen zware zonden. Met de herders naar Bethlehem dus. En ge zult rust vinden voor Uwe ziel H. C. W. KEUR. De zes donkere weken zijn gekomen. De eerste dag er van kwam helder aan de kim men. Zelfs de zon brak door het nevelfloers heen en straalde haar licht uit. Het lokte zelfs uit om de warme kamer te verlaten en naar buiten te gaan. Last van den wind had men ook niet. Geen mist verhinderde om ver in den omtrek te zien. De velden echter lagen verlaten. Hier en d'aar was nog een ploeger aan 't werk. Schapen graasden nog op de weide. De meeuwen zochten naar voedsel. Eenige levendigheid veroorzaakten nog vlie gende spreeuwen en heele scharen kievitten bewogen zich op hun vlugge wieken door de lucht. Enkele exsters en grijze kraaien lieten zich zien en trippelden over den om- geploegden akker. Geluiden ontbraken en de stilte was hoorbaar. Heel de natuur lag in haar winterslaap en vergaderde nieuwe kracht. Geen kip kakelde, geen haan kraaide en de hond liep lusteloos langs den weg en deed geen bek open. Hoewel wij zulk een dag waardeeren, want verleden jaar lag hier alles onder de sneeuw, waardoor de wegen haast onbegaanbaar waren, toch kunnen we ons niet verheffen tot een blijmoedige stemming, wijl het alles zoo dor en doodsch is. Het deed ons goed, dat wij de schoolkinderen tegenkwamen, die naar 't schijnt zich niet onder den indruk van zulk een wintersch ge zicht laten brengen, want bij hen was er opgewektheid en vreugde. Zij genoten blijk baar van hun jong leven en de school had er ook nog geen schade aan gedaan. Zulk een dag is echter spoedig voorbij'. De zon daalt 's avonds heel vroeg en de duisternis ligt zich weldra loodzwaar op heel de omgeving. En nu is het wel waar, dat we nog maar aan 't begin staan en diat wij in den winter niet veel goeds meer te wachten hebben wij werden er reeds met nadruk aan herinnerd, daar wij reeds geduchte buien met onweer vergezeld ontvingen toch blijft de hope ons bij, dat wij spoedig door dezen allerdonkersten tijd heen zullen komen. Graag mag ik nog eens nalezen, wat de historie ons verhaalt over de dagen, waarin de Roomsche Kerk het heeft moeten afleggen tegen de Reformatie van de 16e eeuw bij name in ons land. Vooral luister ik ook graag naar lien, die een verklaring geven over het feit, dat de Noordelijke Nederlanders al spoe dig zich van Luther afwenden en Calvijn verkiezen. Dit vind ik al een heel interes sante kwestie en nu de avonden zoo lang zijn, heb ik daartoe volop de gelegenheid. Tegenwoordig bepaal ik mij hoofdzakelijk tot Friesland en dan is het opmerkelijk, hoe verschillend de waardeering is. Dit staat in verband met het ideaal, dat elk koestert, want zij, die minder letten op de plaats, welke ons volk vroeger ingenomen heeft en meer oog hebben voor ons geheele land, worden niet moe den lof te bezingen van onzen stad houder Graaf Lodewijk van Nassau, onder ons voortlevend onder den naam van „Uz Heit", terwijl anderen die nog altijd hopen, dat het Friesche volk zich ontwikkelen zal naar zijn eigen aard, meenen, dat mannen als Roorda te weinig geacht zijn. Doch over deze verschillende waardeering wil ik het thans niet hebben. Misschien dat ik er later nog eens op terugkom. Het is mij op het oogenblik voldoende om er even aan te her inneren, dat de Reformatie bijna heel Fries land onder haar invloed heeft gekregen. Ik geloof ook niet, dat zij, die in onzen tijd een dooden Zondag willen invoeren, hier veel kans van slagen zullen hebben. Daartoe heeft de Gereformeerde belijdenis nog te veel be- teekenis en overigens zijn we te veel nuch- teren. Het radicale heeft hier altijd een groote bekoring gehad en van roomsche namaak zijn wc afkeerig. St. Nicolaas alleen blijft ook onder ons in eere. Zelfs op ons klein dorp doet ieder, oud en jong, er aan mee. Het komt mij echter voor, dat de Kerknieuws- schrijver in de N. Rotterdamsche Courant overdrijft, als hij veronderstelt, dat alle domi- ne's den Zondag van 5 Dec. aan zijn gedach tenis eenige woorden hebben gewijd. Zoover is het nog niet gekomen. Schik heb ik echter er over gehad, als hij vroeg, zouden wij voortaan ook niet, nu we al een Zondag pogen te krijgen, waarop we onze gestor venen gedenken, den volgenden Zondag be stemmen, om St. Nicolaas te verheerlijken. Hoe wel ik er niet voor in durf te staart, toch leek het mij toe, dat een dergelijk voor stel wel kan bijdragen om velen te doen zeggen, dat wij dien weg niet op moeten. Uit mijn kinderjaren herinner ik mij, dat onze (hervormde) predikant de gewoonte had om op oudejaarsavond te gedenken aan de smar telijke verliezen, welke er in 't afgeloopen jaar geleden waren. Zelfs dit is niet zonder gevaar, want elk spande zich in om het getal te onthouden en nadat ieder weer thuis gekomen was poogde men in den huiselijkëu kring nog eens te herinneren, wie heenge gaan waren. En als ik mij niet bedrieg, aan was dit het voornamelijk, wat men van de heele preek wist. Wie een naastbestaande missen moet, heeft niet noodig, dat hij aangespoord wordt om hen in gedachtenis te bewaren. Er gaat geen dag voorbij, of hij denkt aan hen, aan wie hij innig gehecht was. Voor hen is zulk een aparte herdenking overbodig. En als de on derlinge samenkomsten der gemeente er wa ren om het gemoed in beweging te brengen, dan zou er veel voor te zeggen zijto, doch dit is geenszins het geval. De verhoogde Koning gaf aan Zijn Kerk de bediening des Woords en der Sacramenten om haar te ster ken in 't geloof, opdat zij zelfs in de don kerste uren licht en in de smartelijkste dagen troost zou hebben. Het ziet er treurig uit, dat er altoos weer iets bedacht moet worden om de menschen naar de kerk te brengen. Het zal bovendien blijken, dat dit alles op niets uitloopt. Zoolang we het besef heb ben, dat God ons daar roept en dat Hij zijn volk verheugen wil in zijn bedehuis, zoolang zullen we met de gemeente opgaan om te hooren, wat de Geest tot de gemeenten te zeggen heeft. Als dit verdwijnt, dan is het gedaan als dit niet meer aantrekt, dan is er geen hoop meer. Men kan dan wel de men schen bij elkander brengen wij zien dit o.a. in de bioscoop maar dan lijkt het mij het beste toe om ook niet langer van Kerk en van prediking te spreken. Intusschen nadert het Kerstfeest, dat nog altijd in 't middelpunt van de belangstelling blijft staan. Het doet ons nog altijd verstaan, dat er een licht opgegaan is over de volke ren, die in duisternis zaten. In menig op zicht ziet het er met de maatschappij, met den Staat en met de Kerk donker uit. En dit komt, omdat er zoovele huisgezinnen, die voor de koestering van de Zon der gerechtig heid de deur der woning, nog sterker, de deure van het hart sluiten. Daar ligt de oor zaak van alle onze ellende. Velen gelooven het niet en oordeelen, dat het Christendom krachteloos is. Het moge goed geweest zijn in vroegere eeuwen, toen de volken nog niet mondig waren en zich lichtgeloovig over gaven aan allerlei illusiën, die tijd is echter voorbij en zij vragen nu naar wat reëel en wezenlijk is. Zij hooren nog wel, wat de En gel zeide zie ik verkondig U groote blijd schap, weike allen volke wezen zal n.l. dat U heden geboren is de Zaligmaker, doch zij gelooven het niet. Overal zien zij uit naar een sterken man, die het verlossend woord zal spreken, en die den druk van den schou der weg neemt, maar in hun oog is het Kerst evangelie een sprookje, dat voor kinderen aantrekkelijkheid heeft. Zij zijn wel onbevre digd zij zijn vatbaar voor het mystieke zij verwachten het ook niet meer van aller lei verbeteringen, zij genieten wat de weten- Schap tot stand bracht en wat de kunst in den schoot wierp, maar de mismoedigheid en de onverschilligheid wijken niet. Als we dit goed inzien, dan kan het ons somber stem men, want uit alles blijkt, dat ons geslacht arm, nameloos arm is aan geestelijke schat ten, terwijl het toch niet vraagt naar wlat Jezus aangebracht heeft. Niettemin zien we licht in de donkerheid, de ster van Bethlehem geeft nog haar schijnsel en wij luisteren naar de roepstem Maak u op, word ver licht, want uw licht is gekomen. Het moge waar zijn, dat we veel gebrek hebben en dat de tijden donker zijn, wij zullen weer naar

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1