Ds. Brussaards besluit. DADERS PES WOORPS. Na de Synode. De verklaring van Ds. J. C. Brussaard. Ce beteekenis der Christelijke Sociale beginselen voor dezen tijd. behandelen. Nauwelijks heb ik haar met den vinger aangeroerd. Hoe eigenlievend een mensch ook mag wezen, hier moet ik zeg gen, dat het te veel eer is. De kwestie be handelen, waarover zooveel te doen is in België en in ons land, waarover de meest des kundigen nog niet het laatste woord gezegd hebben, neen, ik zal wel oppassen om zulk een materie te behandelen. Noemt men dat, het behandelen van deze ingrijpende kwes tie, dan begrijp ik levendig, dat men geen poging waagt om dit aan te toonen. „Tenslotte mijn bezwaar tegen den titel het V r e d e s verdrag, welke al evenzeer mis plaatst is." Hoewel ik over deze laatste be schuldiging heelemaal niet ontstemd ben, want bij de overweging daarvan dacht ik misschien heett de schrijver bij zichzelf ge zegd een vredesverdrag met België hoe kan daar sprake van zijn, want wij hebben geen oorlog met onze zuidelijke buren ge had en voorzoover de titel van mijn artikel aanleiding gegeven heeft om hem op dit spoor te brengen, wil ik daarover mijn leed wezen betuigen. Zoo iets had ik kunnen voor komen door eenvoudig te zeggen Het ver drag met België en dit was duidelijk ge noeg geweest. Doch dit toegegeven, wil ik even opmerken, dat er nog wel eenige reden bestond om dit verdrag zoo te noemen. Het is toch de bedoeling om door dit verdrag een einde te maken aan de wrijving, welke er tusschen de beide landen bestaan heeft. Zonder mij op glad jjs te wagen, meen ik toch te mogen zeggen, dat de verhouding, waarin België en wij tot elkander stonden niet zoo gunstig was. Dit is telkens weer uit gekomen. Gelooven kunnen wij dat de regeering van beide landen daaraan een einde willen maken en dat dit gewenscht is, zal de geachte schrijver wel met mij eens zijn. Wel nu, met het oog op dit doel noemde ik het verdrag zooals ik deed. Daar zat toch geen kwaad in BOUMA. Bovendien wij weten, dat geheel onjuist is, wat een dagblad schreef „Algemeen werd de belangrijkheid van de beslissing gevoeld. Met een der voor mannen van de bezwaarden was een compromie getroffen". Er is van een compromie hier abso luut geen sprake. Niet omdat Assen wat water in zijn wijn deed, maar omdat Assen op de belangrijkste punten de bezwaren van Brussaard heeft weg genomen, heeft Bloemendaalsch pastor ver klaard „Ik sta aan de zijde van de Synode". Dat is ook de eenige oplossing voor ieder andere bezwaarde hetzij nog binnen of reeds buiten het verband". S. v. D. Met hartelijke blijdschap maken we mel ding van de mededeeling, door Ds. Brussaard in de classis Haarlem gedaan, dat hij zich zonder eenig voorbehoud kan con- tormeeren aan de uitspraak van de Synode. Te meer verblijdt ons dit bericht, omdat naar uit de correspondentie, die wij1 uitvoe rig in ons blad hebben weergegeven, bleek, nog al nadruk gelegd werd op de confidentie van Prof. Ridderbos dat conformeeren een niet al te duidelijk woord was. Zoo licht kon nu uit dit wat soepele woord confor meeren afgeleid zijn, dat er ten opzichte van de uitlegging van dit woord een soort voor behoud bestond. We zijn blij dat de be kwame predikant van Bloemendaal zich op het standpunt van Assen heeft gesteld. Eerlijk gezegd, hadden wij het na het hoog staand debat dat tusschen Prof. Ridderbos en Ds. Brussaard gevoerd was, als de eenig mogelijke consequentie gedacht. Het was zeer diuidelijk, dat de bezwaren van Ds. Brus saard1, in de uiteenzetting van Dr. Ridderbos zoo niet geheel weggenomen dan toch tot zulke geringe proportiën teruggebracht wa ren, dat er geen redelijke grond overbleef om nu nog uit de Geref. Kerk weg te gaan en zich te voegen bij de Ned. Geref. Kerken 'eter uitgetredenen. We zijn verheugd endan ken er God voor, dat Ds. Br. bijl ons blijft èn om hemzelf, die vele jonge predikanten aan zijn persoon wist te verbinden, èn om Assen. Victorie geroep blijve verre van ons, doch na de sombere wolken, die bij het tel kens uittreden van anderen, zich samenpak ten boven onzen Kerkelijken hemel, is dit een verheugelijke lichtstraal. Te meer omdat Ds. Br., die een vraagbaak voor de jongeren was, zooveel invloed op jongeren had. En Assen heeft er een niet geringe recht vaardiging in gevonden. We zeggen niet voor hen, die volkomen reeds op Assens standpunt stonden doch voor hen, in wier ziel toch nog altoos wel eenige twijfel overbleef. We verstaan dat de classis staande een psalm zong om God te loven over het be reikte resultaat. Geve onze God zijnen zegen er op. Wat Ds. B's voorstel betreft, om een sa- menspreking te -houden met de bezwaarde, geschorste en afgezette broeders omtetrach ten tot herstel van de breuk te komen, ook wij staan daar sympathiek tegenover. Doch ook tenminste wat de afgezettera betreft tegelijkertijd zeer sceptiscn. Daar zien we alleen eenig resultaat in, wanneer van stonde aan, van de zijde van de Ned. Geref. kerk alles nagelaten wordt om de scheur nog grooter te maken. Voorloopig zou er dan in ieder geval een status-quo in moeten treden, waarbij de Ned. Geref. kerk blijft die ze is en geen propaganda voert voor haar zienswijze. Ze kon dan dien tijd tot de Synode van Groningen besteden om op de basis van de gevoerde correspondentie Brussaard-Ridder- bos eens ernstig na te gaan of er niet veel meer reden is, zich gelijk Ds. Brussaard, die toch ook niet de eerste de beste is, te con formeeren aan Assens besluiten, dan een ei gen kerk te stichten op een negatieve basis die geen andere is dan „niet-Assen". Er is in 't begin van het conflict menig maal gezegd „Breng de zaak uit de sfeer van persoonlijke gevoeligheden over naar een meerdere vergadering die objectief zal kun nen pordeelen". Zal er een einde komen wat we nog willen blijven hopen, en waarom we ook in onze Geref. Kerken nog blijven bidden dan moet het conflict weggehaald worden uit d'e sfeer van verdachtmaking en aantij ging, en zal gelijk Brussaards debat met den vertegenwoordiger van de Synode deed zien een meer objectieve taxeering van de uitspraken der Gereformeerde Kerken bij hen noodzakelijk zijn. ill. De meeningen, die met een zuivere Ge reformeerde Schriftbeschouwing niet te ver- eenigen zijn, en door de Generale Synode van Assen zijn afgewezen, worden nog ge propageerd. En een zeer krachtige propaganda wordt daarvoor gevoerd. Want in die propaganda vindt het nieuw gecreëerde kerkverband zijn bestaansgrond. Dat kerkverband is aan zijn bestaan verplicht om rusteloos tegen de be sluiten van Assen te blijven getuigen. Daar door moet het zijn recht om te bestaan vin- diceeren. En die propaganda wordt dan ge voerd niet alleen door het gesproken woord, maar ook door het geschreven woord. Het nieuwe Weekblad, waarvan Dr. Geelkerken de eindredacteur is, is in al zijn kolommen het orgaan van die groep, en stuurt met alle kracht, in die door onze Kerken afge wezen richting. Nu is gelijk we schreven zeker een voordeel van de betreurenswaardige scheu ring, dat die meeningen alzoo niet meer op naam van onze Gereformeerde Kerken kun nen verkondigd worden. Daarmee is echter het gevaar niet geheel bezworen. We denken daarbij niet aan wat in „W. en G." te lezen staat. Moet men het blad van Dr. Geelkerken gelooven, dan zijn er nog tientallen predikanten in onze Geref. Kerken, die over deze dingen precies eender denken als hij. In „W. en G." van 10 Dec. j.l. nam de redacteur een ingezonden stuk op van den heer J. Onvlee van Baarn, waarin deze o.m. schreef „In de Geref. Kerken zijn tientallen predikanten, die het niet met Assen eens zijn. Zij houden zich ambtelijk stil en blij ven dus ongemoeid. Maar in particuliere ge sprekken uiten ze zich wel". Bij deze beschuldiging van niet maar een tiental, maar tientallen van onze predikanten, willen we een paar opmerkingen maken. Allereerst deze, dat ook hier weer e en beroep gedaan wordt op particuliere gesprek ken. Aan dien kant gebeurt dat telkenmale. Maar ook blijkt dan vaak, dat van die par ticuliere gesprekken een heel verdraaid ver slag wordt gegeven en dat we dus wel zullen doen met die particuliere gesprekken van den heer Onvlee met die tientallen pre dikanten heel voorzichtig te zijn. In de tweede plaats merken we op, dat die verdachtmaking voorkomt in het blad van Dr. Geelkerken. Volgens de beschuldi ging, van die zijde zoo vaak geuit, zou men die moeten vinden in de Kerkbodes. Immers, in die Kerkbodes schrijven de ketterjagers, die leven van verdachtmaking. Maar ziet, juist in de Kerkbodes leest men zulk een verdachtmaking van „tientallen van predikan ten" niet. Maar wel in dat blad, dat zoo „geweldig" toornen kan tegen verdachtma king dat beweert, dat de heele kwestie uit verdachtmaking i s voortgekomen. Uit een en ander nemen we de vrijheid te concludeeren, dat het wel niet zoo erg zal zijn als de heer Onvlee het in dat inge zonden stuk voorstelt en wij' geen aanlei ding daarin vinden om tientallen van onze predikanten te wantrouwen. Het is wel mogelijk dat sommige nogeeni- gen twijfel kennen en in een particulier ge sprek daardoor den indruk geven bij iemand, die graag dien indruk krijgt, dat zij het met Dr. G. eens zijn. En hun zwijgen kan en zal dan wel daarvan het gevolg zijn, dat zij eerst nog eens goed en rustig over de verschillende dingen willen nadenken. Wat zou daarop tegen zijn We hebben dan alle hoop, dat het met hen volmaakt in orde zal komen. Dit dunkt ons juist de fout van zoo- velen buiten de predikantenwereld, dat zij zoo gauw zich uitspraken tegen de be slissing der Synode, ja, voor nog de Synode saamkwam al uitspraken, dat het met de Synode mis zou gaan. Hadden ze maar ge zwegen en onderzocht, want het is wel wat heel moeilijk, als men al gesproken heeft, en vooral als men heel boud gesproken heeft, dat woord terug te nemen. We achten het dan ook ondenkbaar, dat een predikant welbewust en beslist Dr. G. in zijn hart zou gelijk geven en voor die meeningen in het geheim zou propaganda maken en toch in onze Kerken zou willen blijven dienen. Wanneer we zeggen, dat het gevaar nog niet bezworen is door de uittreding uit ons kerkverband van hen, die tegen de beslissing der Generale Synode zoo onoverkomelijke bezwaren hebben, denken we aan wat anders. Dan denken we aan de schier grenzenlooze verwarring, die op elk terrein nu valt waar te nemen. Aan de onvastheid, die bij menig een plaats maakte voor een besliste over gaan stellen. Iemand drukte dat eens zóó uit Vroeger had ik een zak vol met Gere formeerde beginselen, maar die zak is nu zoo goed als leeg. Van een besliste overtui ging is bij menigeen niet veel meer te be merken. Bij iederen voorslag, hoe dwaas ook, zijn ze geneigd te denken het kon wel eens waar zijn. En is er zoo een neiging om allerlei istellingen, die van onze gewone Gerefor meerde beschouwing afwijken, aan te nemen, aan zulke beschouwingen ontbreekt het niet. Onlangs hield Prof. Aalders, van Gronin gen, een lezing over Dr. Kuyper. Het slot van zijn zeer waardeerende rede luidde al dus Bij de beschouwing van Dr. Kuyper moeten wij echter niet vergeten, dat wij staan tegenover een berg-massief een complex, dat ver boven ons uitreikt. Zoo bescheiden is echter zijn Groninger ambtgenoot Prof. Haitjema niet. Die durft al het beweren aan, dat Dr. Kuyper groote fundamenteele fouten begaan heeft en dat van Barth voor de Gereformeerde leeront- wikkeling veel meer te verwachten is. En, aan Haitjema en Barth leenen velen nu het oor. Bij een uitspraak van Dr. Kuyper sma len ze O, dat is maar van Kuyperdie is verouderd Neen, dan moet ge" Haitjema hebben en vooral Barth. Men neme ook ken nis van het zeer belangrijk laatste werk van Secrp Anema „Moderne kunst en ontaar ding", dat met grooten ernst wijst op tal van verkeerde beschouwingen, die onderons burgerrecht vragen. Dat is het gevaarlijke nu. Daarom moeten we niet meenen, dat wfc er nu al zijn. Van de vreeze, die daaruit op moet komen sprak de praeses van de Synode in de slotzitting „Ik vrees, dat de dingen, die deze buiten gewone Synode noodzakelijk maakten, voor- loopers zijn van nog erger. De verschijnselen onder ons, die benauwen, die ons kerkelijk leven ernstig bedreigen, zijn niet van inci- denteelen aard. Zij hangen saam met het den geest van onzen tijd. En wat er nu door de kerkmuren, die nooit hermetisch gesloten zijn, die ook een poort naar buiten moeten houden, indrong, zal zich in de toekomst in altoos varieerenden vorm weer aan ons opdringen. Ik vermoed, dat de tijd van een stil en godzalig leven, waarom wij in onze dankzegging na onze kerkelijke vergaderingen onzen God aanroepen, zoowel als het rustig gezag van de Overheid, voorbij is en dat van nu af aan de Kerk des Heeren overal en ook in ons vaderland, zal moeten vech ten. Niet maar om te veroveren wat het hare niet is, maar om te behouden, wat God haar gaf, vechten meer dan ooit, opdat niet de vastheid van het Woord Gods onder haar wankele en zooveel kostbaars, dat God haar toevertrouwde, verloren ga. Ik denk daarom, dat wij, van Assen terugkeerend, veilig doen niet te droomen van een rustige toekomst, maar wel God te bidden of Hij ons eiken dag het harnas aangorde en toeruste tot den strijd! en de genade vermeerdere, om met meer zelfverloochening dan ooit te worstelen voor 't behoud en den opbouw Zijner Ker ken in ons vaderland. Geve de Heere ons wat wij daarom van Hem vragen en beware Hij onze Kerken, dat zij niet afwijken van den weg, dien zij tot dusverre hield en af dolen van de majesteit des Woords en van onze heerlijke Belijdenis". We zullen moeten vechten meer dan ooit, opdat niet de vastheid van het Woord Gods onder de kerk wankele en zooveel kostbaars, dat God haar toevertrouwde, verloren ga. Wanneer de waarlijk niet vechtlustige prae ses der Synode zulk een woord laat hooren, dan moet hij wel zeer innig van de roeping tot strijd overtuigd zijn. Laat ons dan zijn zeer ernstige waarschu wing ook ernstig ter harte nemen. HEIJ. In den laatsten tijd hebben we ontdekt dat enkele stellingen, die wij voor Gereformeerde beginselen hielden, als zoodanig niet te hand haven zijn. Nu zijn er echter, die oordeelen, dat er nu ook maar een heel radicale op ruiming moet gehouden onder de Geref. be ginselen, en die zoo wat alles in twijfel Op een vergadering van de Classis Haar lem, Dinsdag j.l. gehouden, heeft Ds. Brus saard een verklaring afgelegd. Die verklaring is nog al ingewikkeld, zoo als dat bij zulke stukken wel meer voorkomt. Daarom geven we ze aan onze lezers aller eerst in haar eenvoudigsten vorm. Ze luidt dan aldus dat Ds. Brussaard verklaart ten eerste, dat na de samenspre- king met de Generale Synode en de daarna gevolgde correspondentie, gevoerd tusschen hem en Prof. Ridderbos thans de aanvankelijk bij hem bestaan de bezwaren tegen de uitspraken der Synode inzake den boom der kennis des goeds en des kwaads, de slang en haar spreken en den boom des levens zijn weg genomen, en ten tweede, dat hij in aanmerking ge nomen het sub één genoemde dat we hieronder zullen vermelden thans zon der voorbehoud zich kan voegen naai de beslissing door de Synode inzake de bekende bijzonderheden uit Genesis II en III genomen en mitsdien deze ook ten grondslag zal leggen aan wat hij in dezen zal leeren. Over deze verklaring van Ds. Brusseerd verblijden we ons. En die blijdschap wordt niet weggenomen door wat Ds. Brussaard nog meer in die verklaring betuigde. Onder het „ten eerste" constateert hij', „dat vanwege de Synode" nadrukkelijk is uitgesproken, dat het recht tot het indienen van gravamina door de Synode volmondig wordt erkend voorts dat het woord „klaarblijkelijk" voor haar allerminst in strijd, doch veeleer syno niem is met „gebaseerd op goede Schriftuur lijke gronden" wijders, dat betreffende zijn uiteenzetting over het Schriftgezag de Synode zich heeft uitgesproken gelijk zij deed "punt 3 pag. 163. bijlage Acta voortgezette Synode van Assen en „Bezwaar en Antwoord" pag. 53 en ein delijk, dat de Synode door haar uitspraak geenszins alle moeilijkheden van het Schrift- verhaal in Gen. II en III opgelost acht. Ook onder het „ten tweede" bevat de ver klaring nog enkele dingen, die we hierboven, voor de duidelijkheid weglieten. Hij verklaart dat zijn bezwaren zijn wegge nomen ook al is het dat hij ook nu nog enkele uitdrukkingen minder gelukkig geko zen acht en nog steeds van meening is, dat mede daaruit voortvloeiend veelvuldig mis verstand tot betreurenswaardige handelingen geleid heeft dat, naar hij meent, de uitspraak der Sy node geen centrale waarheid betreft dat, de wijze van behandeling geenszins in alles zijn instemming heeft, met name dat de Generale Synode een belijdenisuit- spraak deed, zonder dat de leden der Kerken en de mindere kerkelijke vergaderingen zich hierover vooraf rustig kond'en bezinnen en dat ten aanzien van zijn persoon hij meent, dat de Synode öf het eenvoudig bij de corres pondentie had moeten laten, öf de door haar zelf gewilde bespreking van bezwaren in eigen kring had moeten afhandelen óf an ders zijn kerkeraad in de eerste plaats had moeten aanwijzen om zich van zijn houding te vergewissen, maar dat hij zich bij een en ander neerlegt, hoewel hij zich het recht voorbehoudt, tot het indienen van een voor stel tot hereeniging Ook al is het dat we niet instemmen met alles wat Ds. Brussaard hierin verklaart, noch tans zijn we verheugd met zijne overigens zeer duidelijke verklaring. We kunnen begrijpen dat de Classis Haar lem haar ingenomenheid met deze verklaring betuigde. We kunnen ook verstaan dat Ds. Brussaard antwoordde dat de blijdschap met smart ge mengd is, omdat er zooveel van ons zijn heengegaan. Met het oog daarop achtte hij zich ver plicht alle pogingen in het werk te stellen, opdat de breuk in de Geref. Kerken zoo mogelijk geheeld worde. Daarom deed hij ter Classisvergadering het volgende voorstel „De classis besluit aan d'e Particuliere Sy node. te verzoeken bij de Generale Synode van 1927 het voorstel te doen tot het benoe men van een commissie, die op de basis der gevoerde correspondentie Brussaard-Ridder- bos alsnog door samenspreking met de be zwaarde en geschorste ot afgezette broeders, bestaande misverstanden zoekt uit den weg te ruimen, om zoo mogelijk langs dezen weg tot Herstel der diep-betreurenswaardige breuk te geraken." De Classis ontving het voorstel met groote sympathie, maar wilde, gezien de belang rijkheid daarvan, het eerst in de Kerkeraden doen bespreken. Over het slagen van die pogingen, wan neer daartoe besloten wordt, maken we ons geen illusies. We kunnen wel vermoeden, hoe deze ver klaring van Ds. Brussaard in den kring van het „Hersteld Kerkverband" zal ontvangen worden. Die ontvangst zal niet vriendelijk zijn. In „W. en G." van 17 Sept. j.l. schreef Ds. van den Brink reeds over Ds. Brussaard indien Ds. Brussaard, wat van hem verwacht mag worden, getrouw blijft staan op het standpunt dat hij van meetaf innam en waar van hij op de Classis Haarlem aanvankelijk zoo beslist getuigenis gaf, dan kan zijn schor sing en afzetting niet uitblijven. De klove tusschen hem en Assen is niet te overbrug gen, ook niet door mooie woorden. En in het nummer van 3 Dec. j.l. schrijft P. Buskes dat het groote bezwaar van Ds. Brussaard onmogelijk kan weggenomen zijn, n.l. door het antwoord van Prof. Ridderbos, en dat de poging om Ds. Brussaard voor Assen te winnen mislukt is. Die poging zou mislukken En nu is toch die poging geluk'1- HEIJ. IV. Als een eerste beginsel, voor de be schouwing van het sociale leven van de grootste beteekenis, is dan te noemen, dat het menschelijk gemeenschapsleven een schepping Gods is. Dc mensch zou er niet zijn, wanneer God hem niet geschapen had. En dat die menschen nu bestaan als een menschheid, is omdat God hen zoo schiep. God schiep den mensch en de menschheid. God schiep den mensch naar Zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem man en vrouw schiep Hij ze. (Gen. 1 :27). De mensch en de menschelijke saamleving zoo belijden we is er niet gekomen in den weg van evolutie, ontwikkeling, maar in den weg van Schepping. Uit dat beginsel vloeit nu voort dat die God, die dat menschenleven schiep ook het recht heeft voor dat menschenleven zijn or dinantiën te geven zijn ordinantiën niet al leen voor het leven van den enkelen mensch, maar ook voor dien mensch als lid van een gemeenschap in zijn ordinantiën dus voor het sociale leven der menschen. Op de vraag hoe moet die menschelijke saamleving zijn is het antwoord die moet zijn naar den wil van haren Schepper. Het is dan niet alzoo dat de eene mensch voor den ander zou vaststelle, hoe die zich jegens hem zou moeten gedragen, ook niet de ééne groep voor de andere. Die verhou ding wordt cfoor God bepaald en moet dan door den mensch als een ordinantie Gods worden geëerd. Dat de vrouw den man moet onderdanig zijn, de kinderen de ouders moe-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2