Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 26 November 1926.
No. 48.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pm., en R. J. v. [d. VEEN.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Het vredesverdrag met België.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Ab o n n e,m e]n t s p r l| s per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOiJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot^,'Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
Gij, die wedergeboren zijt
1 Petr. 1 23.
Gij, die wedergeboren zijtVan de
wedergeboorte wordt hier gesproken. Van
een ander leven dus, dan er anders is, als
de mensch niet wedergeboren is. Bij wien
persoonlijk nu die wedergeboorte aanwezig
is, bij wien wel en bij wien niet, dlat staat
niet aan ons of aan eenig mensch uit te
maken. Zoo we maar twee dingen vast hou
den Ten eerste, dat we voor onszelven wel
zekerheid kunnen hebben en ook moeten
hebben, of althans moeten zoeken, of we
het leven der wedergeboorte deelachtig zijn.
Ten tweede, dat, wat betreft onze
broeders en zusters of onze naas
ten in het algemeen, we nooit als rechters
over hun staat mogen gaan zitten. We mo
gen dat niet, want we zijn er geen van
allen toe aangesteld en we kunnen het
niet, want een rechter kan niet afgaan op
een vermoeden of een gissing, maar moet,
als hij vonnis velt, een onfeilbaar zeker oor
deel uitspreken. Kan hij dat niet, dan von-
nisse hij niet. En zoo gaat het zeker ons
aller macht en bevoegdheid verre te boven,
over 't hart van den naaste onfeilbaar te
oordeelen en over zijn wezenlijke verhouding
tot God. Waarom we het ook ten allen tijde
hebben na te laten. Een rechter, die rech
terlijk uitspraak doet en ondertusschen toch
geen grond voor zijn vonnis heeft, dan wat
hij raadt of gist of aanneemt zonder vast
bewijs, zulk een rechter is voor God en men
sch en een gruwel. Wanneer we dan oor
deelen, laat ons dan oordeelen een oordeel
naar den aard der liefde en des geloofs. Zoo
ook alleen kon Petrus schrijven aan de
vreemdelingen, verstrooid in Pontus, Galatie
enz. Gij, die wedergeboren zijtWant
hij wees daarmee niet aan, dat één voor
één alle leden der Kerken in die gewesten
in waarheid wedergeboren menschen waren.
En zoo ook kan een dienaar des Woords door
het geloof en door het geloof alleen zeggen
tot de gemeente Geliefde Broeders en Zus
ters in onzen Heere Jezus Christus en als
Petrus mag hij ook zeggen tot de ge-
loovigen G ij, die w e d e r g e b o r e n z ij t.
Dan grijpt hij door het geloof de
gemeente, als de vergadering der geloovigen,
in welke de Heilige Geest onder de levende
verkondiging des Woords een levens vrucht
heeft gewerkt, die blijft in der eeuwigheid.
Dan aanmerkt hij niet de dingen, die men
ziet, maar de dingen, die men niet ziet en
die eeuwig zijn.
Gij, die wedergeboren zijt
Waarom wordt dat zoo gezegd door Petrus
Ten eerste om op te wekken tot god
zaligheid en ten tweede om te bemoe-
d i g e n en te troosten onder de beproevin
gen. Ten eerste om te dringen tot heiligen
wandel, die in overeenstemming met het
nieuwe leven, met het leven der wederge
boorte is. De arbeid, die in den dienst des
Woords aan de gemeente wordt ten koste
gelegd, heeft voor een groot deel ten doel,
dat die gemeente ook als gemeente ztil uit
komen als een volk Gods, als ware Christ-
geloovigen, gekocht door Jezus' bloed, ge
heiligd en verzegeld door den Heiligen Geest.
Zeker, ook, dat onbekeerden, die onder het
verbond leven, tot bekeering worden ge
bracht. Doch daar moet wat aan de gemeente
worden gearbeid, ook dan, als daar in cle
gemeente de waarachtige bekeering als regel
gevonden wordt. (En in de gemeente van
Christus, daar zal toch de bekeering regel
moeten zijn, of de gemeente wordt der we
reld gelijk.) O, wat een arbeid. Ook dan
nog. En voor een groot deel bedoelt die ar
beid dit dat de vrucht gezien zal worden,
dat Christus' gestalte in ons moge beko
men, dat de leden der gemeente levende lees
bare brieven van Christus zullen zijln, dat
we den Heere in alles behaaglijk mogen zijn.
Welnu, om die reden, met dit doel zegt Pe
trus hier nu ook Gij, die wedergeboren
zijt.
Het eigenlijke, het ware leven, dat blijft
in eeuwigheid, dat is het leven der wederge
boorte. Wanneer men dat leven bezit, is
men een kind Gods dan is men wederge
boren tot de hope des eeuwigen levens. Dan
heeft men den hemel te wachten en dan is
men bestemd voor den hemel. Maar, en
hier komen we tot de zaak waarom het
den heiligen apostel te doen is, maar hoe
danig behoort dan onze handel en wandel
niet te zijn. Als kinderen Gods worden we
dan geroepen ook te leven en te wandelen,
niet in gelijkvormigheid aan de begeerlijk
heden, die in dc duisternis, in de onwetend
heid1 van het heidendom gediend worden,
fcnaar .gelijk Hij, die u tot Zijn kinderen
aanneemt cn tot Zijn kinderen wederbaarde,
heilig is, zoo wordt gij ook zelve dan ge
roepen, gemeente, tot heiligheid in al uwen
wandel. Dan is de rechtvaardige en heilige
God uw Vader maar dan zult ge ook wan
delen moeten in vreeze den tijd uwer in
woning. Dan kent ge ook den zwaren 'los
prijs, waardoor ge tot het kindschap kondet
worden gebracht, het dierbaar bloed van
Christus, als van £en onbestraffelijk en on
bevlekt lam en dan moet zich ook de broe
derliefde doen gelden. Als we op goede gron
den weten „we zijn uit God", laat ons
dan allen, die uit God geboren zijn, vuriglijk
liefhebben uit een rein hart. En eindelijk,
dan zullen we ook alle kwaadheid, bedrog,
geveinsdheid, nijdigheid afleggende, gaan le
ven naar het Woord1 Gods, en verlangen
naar het Woord Gods, als naar de redelijke
en onvervalschte melk, door welke we al
leen kunnen wassen.
Gij, die wedergeboren zijtDat zegt
de apostel in de tweede plaats, opdat we
getroost, bemoedigd zouden zijn onder de
beproevingen. Wedergeboren zijn, wil im
mers zeggen kinderen God te zijn. En kin
deren Gods zijln toch erfgenamen. Welnu,
dan komt straks de volle verlossing en
zaligheid, dan hebben we dus ook nooit,
zelfs niet onder de zwaarste beproevingen,
den moed op te geven.
We kunnen dan getroost zijn. „Wederge
boren" beteekent wedergeboren tot een le
vende hoop door de opstanding van Jezus
Christus uit de dooden. Petrus richt onzen
blik vooruit. Hij is de apostel der hope,
gelijk Johannes die der liefde en Paulus
die van het geloof. Het Woord Gods blijft
in eeuwigheid, dat wil zeggen, als dat woord
de eeuwige onvergankelijke levensvrucht der
wedergeboorte bij ons draagt, dan is daar
de zekerheid der eeuwige zaligheid. Daar
is 't leven en daar blijft, het onuitroeibaar,
onoverwinnelijk. Geen bezwaren en geen be
proevingen kunnen dat leven dooden en kun
nen ons vooruitzicht wegnemen. Niet slechts
leven, maar ook troost is daar, waar 't Woord
Gods gekend wordt tot zaligheid. Beide zijn
onuitroeibaar, beide blijven. Waar de we
dergeboorte is, is ook het beginsel dei-
eeuwige vreugde en dat beginsel wordt wel
door vele beproevingen, nu een weinig tijds,
al naar de Heere het noodig rekent, be
proefd, maar 't houdt het uit en 't groeit
straks uit tot de volle zaligheid. De erfenis
ligt vast voor Gods kind. Zijn sterven is
erven. En die erfenis, die om' te wachten
staat, is groot een onbevlekkelijk, onver
derfelijk, onverwelkelijk. Daarom moeten we
niet vertragen. Houdt moed, houdt moed.
Hij is getrouw. „Uw onbezweken trouw zal
nooit hun val gedoogen, maar hen naar
Uw woord verhoogen.
K. v. d. E.
Hoewel we in het Noorden wonen, ver
toefden we met onze gedachten in de laatste
dagen in 't Zuiden. Immers in de Tweede
Kamer der Staten-Generaal werd behandeld
het verdrag met België en niet alleen was
het oog van ons volk derwaarts gericht, maar
ook velen in het Buitenland' zagen hierheen.
Ik ben begonnen met te lezen, wat de Bla
den er over publiceerden, en het werd mij
langzamerhand ook duidelijk, maar ik moet
erkennen, dat ik niet bij machte was om het
vóór en tegen behoorlijk te wegen. Het Dijkt
me zelfs toe, dat het voor de leden dei-
Kamer niet gemakkelijk is geweest om tot
een besliste overtuiging voor zich zelf te
komen en het lijkt er wel wat op, dat zooals
een der Bladen het uitdrukte, het ons opge
drongen is. Doch het zij, hoe het zij, de 2e
Kamer heeft met een heel kleine meerder
heid gezegd, dat het aanvaard werd. De een
is er over ontstemd en de ander denkter
moest toch een eind aan komen, en een derde
meent, dat de Minister van Buitenlandsche
Zaken getoond heeft, wat hij vermag.
Ofschoon ik het nog niet uitdrukkelijk ge
zegd heb, wat ik bedoel met te zeggen, dat
ik steeds weer met mijn gedachten in het
Zuiden was, toch is wel zooveel duidelijk,
dat de aanleiding daartoe is geweest de
drukte over het bovengenoemde verdrag.
Of Rotterdam bij aanneming van het verdrag
groote schade zal lijden, kan ik niet uitma
ken, of andere streken van ons Vaderland
er bij winnen of verliezen zullen, weet ik
niet, maar één punt heeft mij gepakt de
vraag n.I. of de souvereiniteit van ons rijK
er onder lijden zou en dit stond zooals
ieder weet in verband met de Schelde. Als
kind had ik reeds gehoord over den strijd
tusschen ons land en België en de jaren van
1831—1839 en het spreekt van zelf, dat ik
sinds dien tijd ecnige antipathie gevoeld heb
jegens onze Zuidelijke buren. Later heb ik
gewoond te Ter Neuzen, waar ik voortdu
rend de Belgen zag en ik moet zeggen, dat
er veel was, dat mij van mijn weerzin heeft
afgeholpen en vooral de Vlamingen begon
nen mij aan te trekken en een kortstondig
verblijf zoo nu en dan over de grenzen deed
mij erkennen, dat zij over 't algemeen gul
en hartelijk waren. En vooral deed het mii
goed, wanneer ik zag, dat zij nog al goed
gezind waren jegens onze Koningin. En wat
de vroegere strijd aangaat, kwam het mij
voor, dat zij het vrijwel vergeten waren.
Het hinderde hun, zoover ik kon nagaan,
niet meer. In dien tijd ben ik ook vaak over
de Schelde gekomen en ik vond het een
mooie rivier met haar breed water en met
haar drukke scheepvaart. Toen heb ik er
nooit aangedacht, aat zij nog eens een twist
appel zou worden tusschen dat land en het
onze en dit kwam, omdat ik niet genoeg op
de hoogte was met de regeling welke er
sedert 1839 bestond. Wel dacht ik soms,
vvaarom is het noodig, dat er nog wallen
zijn rondom Ter Neuzen, en waarom liggen
er nog altijd enkele kanonnen, en bij onder
zoek kwam voor mij aan 't licht, dat dit een
gevolg was van een overeenkomst, welke
indertijd tot stand was gekomen, maar ver
der heb ik er mij niet over bekommerd. Dit
begreep ik wel, dat zulk een vesting, als
het er op aan kwam, weinig te beteekenen
zou hebben met het oog op het verdragend
en zware geschut van onze dagen.
Doch de groote oorlog kwam en van dien
tijd zag ik het met andere oogen aan. Op
een mooien morgen voer ik eens van Vlis-
singen naar Terneuzen. De rivier lag ver
laten. Geen zeilschip of stoomboot was er
te zien. Ver voor ons uit lag een oorlog
schip, waarvan de bemanning bezig was inct
schijfschieten. Schot na schot weerklonk en
verbrak de vreedzame stilte. Zoo iets had
ik nog nooit gezien op dit water. Tweeerlei
gedachte rees in mij op. De eerste was deze
Daar zal altijd wel een bekoring in gelegen
hebben, als iemand kon denken op deze
rivier ben ik meester en heerscher. Niemand'
komt hier langs, als ik het niet verkies en
op eens kwamen de vele gevechten mij voor
de aandacht, welke hier vroeger en later ge
voerd waren. Voorstellen kon ik het mij,
dat er menigmaal verwoed gestreden was
voor het recht, dat iemand op de Schelde
deed gelden. En de andere was deze wat
zou het toch vreeselij'k zijn, als er zulk een
strijd zou uitbreken in dezen tijd. En ik wil
het wel weten, dat het mij weemoedig stemde.
Nog later kwam het naderbij. De Belgen
wilden rechten hebben op een deel van ons
land. Zij wilden tot aan den Zuidelijken oever
van deze rivier hun gebied uitbreiden. Heel
ons volk was verontwaardigd. Is dit de dank
vroeg men voor de gastvrijheid, welke dui
zenden Belgen hier hebben genoten, toen
zij hun eigen land verlaten moesten Een
stemmig luidde het antwoord Maar dat mag
niet gebeuren. Tegen hun plannen kwam een
krachtig verzet. Temidden van de onrust deed
het weldadig aan, dat de bewoners vanCad-
zand en Axel hun beslist voornemen te ken
nen gaven, dat zij zich niet wilden voegen
naar Belgische wenschen. Dit was een oor
zaak van vreugde, want daaruit bleek, dat
dit land inderdaad een integreerend deel van
ons was. Wij hadden het ook nooit anders
gedacht, want hoe langer wij het hadden
leeren kennen, des te meer waren wijl van
oordeel, dat de bevolking echt bijl ons be
hoorde. Wel draagt zij' een ander cachet, dan
het overige deel van Zeeland, maar dat is
slechts een verscheidenheid, welke wij ook
elders aantreffen. En dit trof te meer, wijl
men daar door onze regeering niet verwend
was. Menigmaal was er geklaagd', dat men
er een weinig stiefmoederlijk behandeld werd,
en ik zie geen kans om het tegendeel aan
te toonen. Desniettegenstaande echter kwam
het aan het licht, dat deze twee districten
tot geen prijs gescheiden wilden worden van
Nederland. Tot aan de grens toe bleef het
ons getrouw en steunde het krachtig en spon
taan elke poging, welke aangewend werd
om het dreigend gevaar te keeren. In dit op
zicht stonden we sterk tegen elke Belgische
annexatiezucht.
In die dagen hebben we diep gevoeld,
welk een onrecht het was om er zelfs maar
aan te denken om zulk een belangrijk deel
ons te ontnemen en het is dan ook niet
vreemd, dat er wantrouwen ontstaan is in
de bedoeling van onze buren. Wij1 waren dit
nog niet vergeten en het zou ons leed doen,
indien wij dit ooit vergaten. Het bloed kruipt,
waar het niet gaan kan, zegt een oud spreek
woord en de waarheid daarvan is toen krach
tig gebleken. Het is een geluk, dat de man,
die thans de zaak in handen had een onbe
paald vertrouwen geniet bij ons gansche volk.
Wij kunnen het ons dan ook niet indenken,
dat hij welbewust iets zou loslaten wat ons
rechtens toekomt. Wij weten echter, dat de
meest wijze onder de menschen zich ver
gissen kan en daarom is het goed geweest,
dat de zaak van alle kanten gewikt en ge
wogen werd. Nog eens zij het gezegd, dat
we niet in staat zijn er een grondig oordeel
over te kunnen vellen, maar wij' mogen aan
nemen, dat deze beslissing niet zal blijken
te zijn een oorzaak van blijvende onrust.
Voorbij zien mogen we ook niet, dat het
voor de beide landen veel waard is, dat zij
in vrede en eensgezindheid voortaan met el
kander leven. De laatste tijden hebben ons
overvloedig geleerd, welke bittere gevolgen
het heeft, wanneer hebzucht en wantrouwen
de onderlinge verhouding van de verschil
lende volken bederven. Wij hebben gemerkt,
dat de oud-minister Heemskerk dit ook heeft
uitgesproken, doordien hij wees op de liefde,
welke wij moeten oefenen jegens onze naas
ten. Wij herinneren ons, dat een der eerste
mannen in Duitschland indertijd heeft gezegd,
dat hij zijnerzijds gepoogd had om in dc
hoogere politiek ook meer te brengen de
zedelijke beginselen, wat zeker toejuiching-
verdiende, doch hij heeft het niet gewaagd
om te verklaren, dat het hem gelukt was.
Als wij met dit verdrag geen enkel recht
hebben geofferd en wij door welwillendheid
de stemming van het naburig volk gunstiger
hebben gemaakt, dan zou dit een uitkomst
zijn, welke wij als een weldaad mogen ach
ten. Liefst wil ik dit gelooven en wij mogen
wel bidden dat de Herder der volken het
daarheen lcide, dat wij verder in goede na
buurschap met elkander mogen leven. Toe
nadering is nog altijd de eisch, welke de
nood der volkeren stelt en wij moeten ons
verblijden, wanneer wij daarvan hier of daar
iets aanschouwen. Wij moeten en mogen
nooit iets van ons nationaal leven en bezit
opgeven, want dan zouden wijl ondankbaar
zijn jegens onze vaderen, die er meermalen
zoo vurig voor hebben geijverd en bovenal
jegens Hem, die ons in onderscheiding van
andere volken, zoo rijk gezegend heeft, maar
dit behoeft ons niet te verhinderen om ook
andere volken alles goeds te gunnen, dat
hun van 's Heeren hand is toegekomen.
BOUMA.