DADERS DES WOORDS. Twee belangrijke inaugureele oraties. Twee belangrijke Synodale stukken Geref Mannenvereeniging, KERKNIEUWS. ANTWOORD VAN PROF. RIDDERBOS. De uitspraak van de Synode draagt het ka rakter van een leerbeslissing, en heeft als kerkelijke uitspraak over de belijdenis bin dend gezag. Wat voor moeilijkheid schuilt daarin Het recht der kerk om op grond der Schrift be slissingen te nemen aangaande allerlei lee ringen die trachten binnen te dringen wordt door Ds. Br. natuurlijk niet ontkend. Ze kan dit doen zonder in de bestaande Belijdenis schriften een desbetreffende uitspraak op te nemen gelijk b.v. onze Kerken in 1905 te Utrecht hebben gedaan, gelijk vroeger de afwijzing der Remonstranten ook in afzon- zonderlijke uitspraken geschiedde en het met de Walchersche artikelen ter veroordeeling van het gevoelen van Bekker het geval was. Uit welke voorbeelden ook blijkt hoe wei nig men vroeger gemeten heeft van den door Ds. Br. gestelden eisch van te voren rustig over deze beslissingen te kunnen discus sieeren. Wat het tweede en grootere bezwaar be treft omtrent die uitdrukkingen „zonder eenig voorbehoud", „klaarblijkelijk" en „geloof of niet-geloof", antwoordt Prof. R. dat natuur lijk van elke uitspraak door een Qener. Syn. gedaan beroep is op Gods Woord. Dit heeft Dr. Geelkerken volkomen goed begrepen want lo. De Synode heeft een Commissie uitgevaardigd om bij Dr. G. op onder- teekening der verklaring aan te dringen doch door Dr. G. is aan deze Commissie geen enkele vraag om inlichtingen aan gaande bedoeling en strekking van de ver klaring of eenige uitdrukking er van ge steld. 2o. Heeft op bedoelde vergadering van Commissie en Kerkeraad in Ainst.Z. niet Dr. Geelkerken of een zijner mede standers, doch een der broeders van de minderheid gevraagd of de uitspraak dei- Synode moest worden beschouwd als iéts dat voor de eeuwen onfeilbaar vast stond dan wel als iets dat thans is uit gesproken bij het licht dat we nu heb ben, en waarvan dus ook beroep is op Schrift en Belijdenis. Waarop geantwoord werd dat het laatste natuurlijk de bedoe ling i s. De uitdrukking „zonder eenig voorbehoud" ziet op heel wat anders. Dr. G. had wel soms uitdrukkingen gedaan, waardoor min of meer de indruk gewekt werd, dat hij den letterlijken zin van het verhaal wilde aanvaarden, maar die uitdrukkingen gingen steeds gepaard met het maken van een voorbehoud1, waardoor naar het oordeel der Synode het aanvaarden illusoir (denk beeldig) werd. Om dergelijk voorbehoud af te snijaen "heeft de Synode toen in de ver klaring gesproken van „zonder eenig voor behoud aanvaarden". „Klaarblijkelijk" is het andere woord, waar tegen bezwaar rees. Doch klaarblijkelijk is niet hetzelfde als „onwederlegbaar". Voor klaarblijkelijke bedoeling kan men niet zeg gen „onwederlegbare bedoeling". En in dit woord klaarblijkelijk zit volstrekt niet dat er geen beroep zou zijn op de H. Schrift. Dit is altoos het geval doch desondanks ppreekt toch de kerk vrijlmoedig uit, wat ze als waarheid heeft leeren kennen. En nu heeft de Synode als haar overtuiging uitge sproken dat de Schrift hier zoo duidelijk spreekt, dat we hier niet te doen hebben met een van die onzekere dingen, waarover met betrekkelijk recht verschillend' kan ge dacht worden, maar met iets dat voor ons kan en daarom ook moet vaststaan. En als Ds. Br. vraagt dat dit dan geschied mocht zijn op goede Schriftuurlijke gronden, waar tegenover Dr. G. öf andere gronden; had moeten stellen, of die hij had behooren te erkennen, dan is het antwoord van Dr. R. namens de Synode Dat dan toch zeker over de deugdelijk heid van de tegenbewijzen door Dr. G. aan gevoerd door de Synode had moeten geoor deeld worden, anders wordt die tegenargu- mentatie toch een paskwil Doch de Synode hééft kort en bondig Schriftuurlijke gronden aangevoerd voor de letterlijke opvatting het is geschied in het voor de Synode uitgebrachte en door haar aan Dr. G. ter biddende overweging toege zonden rapport. En Dr. G.'s tegengronden Ze zijin, hem een en andermaal instantetijk, soms zelfs bijna smeekend gevraagd en hoe weinig het naar het oordeel der Synode ook was dat geboden werd, ook dat wei nige is nauwkeurig èn consciëntieus over wogen en geschat. Het is dus niet in te zien waarin Ds. Br.'s aangegeven methode wezenlijk verschilt van de door de Synode gevolgde. Maar dan is toch ook juist dat het hier een zaak geldt van geloof of niet-gelqof immers wanneer op goede Schriftuurlijke gronden de bedoeling van een Schriftgedeelte vaststaat, past het ons alleen nog maar dit aldus zoo duidelijk geleerde geloovig te aan vaarden. Wat nu de kortheid van de argumentatie betreft zegt Prof. R. Persoonlijk heb ik mij tegenover Dr. G. bereid verklaard, als het naar zijn meening dienstig kon zijn, zoolang met hem over de zaak te discus sieeren als hij zou wenschen. Dr. G. heeft er d;e voorkeur aan gegeven ons na dit korte onderhoud persoonlijk niet meer te ontvangen. Ds. Br. kan dus ontlast zijn van de vrees als zou een mindere volledige argumentatie van de zijde der Synode mede oorzaak ge weest zijn van een door ieder betreurden afloop. Dat het daaraan niet lag kan Dr. G. zelf getuigen, die zich van de juistheid van eigen standpunt zoo zeer verzekerd hield, dat hij vlak vóór de Synodale be slissing en dus ook zonder de ar gumentje van de Synode af te wachten, in de publicatie van zijn „Mijn antwoord aan de Synode" de te genstelling tot een principi eel e verklaarde en het standpunt Zijlner tegenstanders, (dat ook het standpunt der Synode zou blijken en bij de samen- spreking reeds gebleken was) karakteri seerde als het zoeken van een gekun stelde schijnvastheid van „intel lectualistisch, rationalistisch, scholastisch, Roomsch karakter". Dat breedere argumentatie hier niets had kunnen uitrichten bljjkt ook hieruit Op de Kerkeraadsvergadering van Am sterdamZuid, verklaarden sommige ambtsdragers EERST dat ziji het rapport NIET GELEZEN hadden en vlak daarop dat Dr. G. de verklaring NOOIT moest teekenen -5 Ds. Br. betoogt Een verholen aanranding mocht bij Dr. G. niet verondersteld worden. Dr. Ridderbos antwoordt daarop dat blijkens het rapport, de Synode er naar gestreefd heeft bij Dr. G. goede bedoelingen te veronder stellen. Er is onderscheid tusschen bewust en onbewust tekort doen aan de Schrift. Nu heeft de Synodale beslissing zich met die bedoelingen niet ingelaten, maar geoor deeld over het objectieve feit van het door Dr. G. ingenomen standpunt, en zich daarbij van alle onderstellingen zorgvuldig onthou den. Wat de moeilijkheden betreft, waarover Ds. Br. schreef dat die er toch ondanks de vast stelling der zinnelijke waarneembaarheid over bleven, zij uitdrukkelijk vastgesteld dat ook in het exegetisch dogmatisch rapport staat „Nu wenscht uw Commissie allereerst het oog te sluiten voor de waarheid dat het theologisch denken èn bij de ver klaring der H. Schrift en op ander ter rein voortdurend moeilijkheden op zijn weg ontmoet, d'at er ook steeds open vragen blijven, die wij niet, althans nu nog niet, vermogen op te lossen". Doch behoudens dat een Dienaar des Woords wel op een zulk een wijze en zoo veelvuldig over de moeilijkheden der Schrift zou kunnen spreken dat het geloof der ge meente daardoor werd ondermijnd inplaats van gebouwd is de bewering dat Dr. G. veroordeeld is omdat hij moeilijkheden vond in het Paradijsverhaal door en door onwaar. Wat de Synode handhaafde was dit, dat men zich niet door moeilijkheden die men vindt of meent te vinden, mag laten bewegen om los te laten datgene wat de Schrift Ons duidelijk leert. Mag de kerk zeggen De zaak wordt er toch niet duidelijker door, we zullen nu dit stuk van de waarheid maar laten glippen j? Een ernstige aanklacht noemt Prof. R. wat Ds. Br. zegt dat het mysterie van de ver borgenheid der Openbaring op den achter grond werd gezet. Ds. Br. kan toch niet meenen, dat dit mysterie minder wordt geëerd, indien wij hetgeen de Schrift ons als zintuiglijk waarneembaar doet kennen, ook als zoo danig aanvaarden en handhaven Baant juist niet het bewust of onbewust opzij zetten van wat de Schrift ons leert, den weg om het mysterie der Godsopenba ring te vervangen door vindingen van menschelijke wijsheid Want „het mysterie der Godsopenbaring" heeft juist tot karakter dat het gekend en beleden moet worden, al is dit kunnen geen doorgronden en moet derhalve het be lijden zich in aanbidden oplossen. Met een ernstig woord richt zich ten slotte Prof. R. tot Ds. Br. met wien hij dit hoogstaand en hoffelijk gevoerd debat houdt. Hij is overtuigd dat ook Ds. Br. met hem heeft opgemerkt de symptomen van een on der ons zich aandienende geestesrichting, die een vrijheid zocht, welke met het Woord des Heeren en de Geref. belijdenis niet be staanbaar is. En dat ook hem bekend is, dat èn ten op zichte van het Paradijsverhaal èn ten op zichte van meer dingen in de Schrift som migen onder ons wankelen, waarom hiji Ds. Br. oproept om zich zelf met alle kracht te werpen in den strijd tot handhaving van de Schrift, tot bewaring van het opkomende ge slacht dat zijn kinderen omvat gelijk als de onze, en dat alles tot eere van dien Koning wien hij en wij met al het onze behooren. Van het tweede deel, de replieken, hopen we een volgend maal een overzicht te geven. S. v. D. We ontvingen ter aankondiging in onze Kerkbode de redevoeringen, waarmee Dr. H. Dooyeweerd en Dr. D. H. Th. Vollenhoven1 hun intrede deden als professoren aan onze Vrije Universiteitde eerste in de faculteit der Rechten, de andere in die der Letteren! en Wijsbegeerte. De titel van Dr. Dooyeweerd's oratie is „De beteekenis der wetsidee voor rechtswe tenschap en rechtsphilosophie" en van de rede van Dr. Vollenhoven „Logos en Ratio", beider verhouding in de geschiedenis der Westersche kentheorie. De toezending dezer beide redevoeringen aan de redactie van onze Kerkbode is natuurlijk niet geschied met de bedoeling, dat ze in ons blad op hun wetenschappe lijke waarde zouden getoetst worden. Dan hadden we ze, met vriendelijken dank, terug gezonden, met de boodschap, dat daarvoor een ander adres moest woraen gezocht. In die toezending zien we een bewijs, dat déze beide pas opgetreden hoogleeraren, hoo- ger prijs stellen op het oefenen van contact met ons Gereformeerde volk. In de sfeer van hun wetenschap willen zij zich niet isoleeren van het eenvoudige Gereformeerde volk. En uit dat oogpunt bezien, waardeeren we die toezending zeer. Daar staat in deze beide geleerde stukken heel veel, dat ligt ver boven het begrip van het eenvoudige volk. De algemeene indruk, dien ze daarvan zouden bewaren, zou wel geen andere zijn, dan deze dat die profes soren wel buitengewoon geleerd zijn. Maar daar staat ook wat in waaraan ze wel wat hebben en waarvoor zij dankbaar zijn. Niet geheel ten onrechte is voor enkele jaren, op een Universiteitsdag, de klacht ge uit, dat we den laatsten tijd zoo weinig een principieele toon beluisterden in het woord der professoren, terwijl men meende, dat van de hoogleeraren aan een principieele Uni versiteit, dit toch mocht woraen verwacht. Wat in deze beide redevoeringen ons nu zoo weldadig aandoet is die principieele toon. Zie hier een citaat uit de rede van Dr. Dooyeweerd „Wie eens in de diepten der Calvi nistische wetsidee geschouwd heeft, wien eens de heroieke geloofskracht van het Calvinisme, zijn veroverende, levensspan- nende, zielstalende vitaliteit in deze wets idee geopenbaard is, wie eens de vreugde gekend heeft van den brandenden ijver voor God en Zijin Koninkrijk en de ge- heele wereld in al haar zonde en ellende, ook het terrein der wetenschap als de veste gezien heeft, waarop het geloof het zegeteeken der goddelijke souverei- niteit heeft te planten, die kan geen ver drag meer sluiten met de wijsheid dezer wereld. Maar rusteloos, als door een god delijke aandrift opgewekt, jaagt hij naar een nieuw en ongekend! groot doel, waar bij alle tijdelijke idealen verbleeken de gie- heele wereld te overtuigen, dat God de Heere, de Koning is van hemel en aarde, de Koning ook van onze wetenschap". Dr. Vollenhoven sluit zich aan bij het pro gram in 1895 door den Senaat der V. U. ont wikkeld, dat, vóór alle dingen noodig acht, dat aan de Gereformeerde beginselen ook de beantwoording worde ontlokt van de vra gen, die eerst sinds Kant's onderzoek van het kennende subject meer op den voorgrond zijn getreden, en die in de 16e eeuw zich nog aan niemand, en dus ook niet aan Calvijn in die volle strekking voordeden. We wenschen beide hoogleeraren en inzonderheid den eencn, die nog enkele jaren een kerk in Zeeland diende hartelijk geluk met hun benoeming. We wenschen ook de Universiteit geluk, die hen aan zich wist te verbinden. We hopen, dat God hen beide bekwame tot hun moeilijk werk en tot een rijken zegen stelle. We ontvingen nog twee uitgaven van Kok te Kampen, waarop we uit hoofde van hun groote beteekenis ook in deze rubriek de aandacht vestigen. Ze zijn Bezwaar en Antwoord1: Ds. Brus- saards uiteenzetting van bezwaren tegen de beslissingen der Synode en het antwoord van Prof. Ridderbos met repliek en dupliek. Rapport inzake het gravamen van Dr. N. D. van Leeuwen. We beginnen met het laatste Men weet dat Dr. van Leeuwen bij de Synode een gravamen inzond tegen de uit spraak der Synode inzake de slang en haar spreken. Onder den titel „Mijn Gravamen" was dit bezwaarschrift reeds daarvoor als brochure verschenen. Dat gravamen werd door een commissie uit de Synode, waarvan Prof. Aalders rappor teur was, onderzocht de conclusies van hun rapport werden door de Synode aanvaard, waarvan de korte inhoud is, dat het inge diende gravamen ongegrond werd bevonden, omdat de daarvoor aangevoerde gronden uit de Heilige Schrift en de belijdenis niet steek houdend konden geacht. Het was een goede gedachte dit rapport afzonderlijk te drukken en verkrijgbaar te stellen. Daar is over de uitspraak der Synode inzake de slang en haar spreken al heel wat te doen geweest. Veel meer dan op de uit spraak aangaande de boomen, werden op deze de pijlen der critiek gericht. Daarin meende men vooral te kunnen1 aantoonen, dat de Synode zich belachelijk had gemaakt. Hoe dat absoluut onjuist is, kan de lezing van dit massieve rapport, bewijzen. De lec tuur is, zooals gewoonlijk bij zulke rappor ten, wat stroef. Ze vraagt eenige inspan ning. Maar het rapport verdient die inspan ning ten volle. Hier worden wapenen ge boden om de tegenstanders en bedillers der Synode te woord te staan. Doet het rapport dit op een bepaald punt, de andere brochure waarin het antwoord van Prof. Ridderbos op de bezwaren van Ds. Brussaard, doet dat op b ij n a alle pun ten, waarop de tegenstanders de Synode aanvallen. En doet dat dan op een wijze, dat de lectuur een genot is. Het leest, zoo te zeggen, als een roman. We zouden graag heele stukken daaruit hier willen overnemen, eigenlijk allen wel willen overnemen. Maar dat gaat natuurlijk niet. Bezwaar en antwoord vullen samen 54 bladzijden van groot formaat. Men koope vooral deze brochure. Ze kost f 1,00. 'tls jammer dat de prijs niet wat lager is. We bedoelen daarmee niet, dat zij niet een gul den waard is, want ze is het om haar in houd meer dan waard. Maar het zou aan de verspreiding toch wel bevorderlijk zijn geweest, wanneer ze b.v. de helft had gekost. Om iets van den rijken inhoud mee te deelen. Men vindt hier gehandeld over de vraag, welk karakter de uitspraak dei- Synode draagt, of we hier nu te doen hebben met een uitbreiding van onze belijdenis of de Synode niet met de verklaring van Dr. Geelkerken genoegen had kunnen nemen wat bedoeld wordt met „klaarblijkelijk" of men wel mocht spreken van „disputabel stel len" Ook wordt op goede gronden afgewezen de beschuldiging, dat de Synode decuteerde en niet argumenteerde. Prof. Ridderbos doet dat op bl. 47 alzoo „Ik heb geschreven, dat het niet-bon- dig zijn der argumenten (n.l. van de Synode) tot dusver nog door niemand is aangetoond, ook door U (dat is dan Ds. Brussaard) niet. En gij beantwoordt dit met de aan mij gerichte vraag „zeg nu zelf, schuift men zoo niet wat al te gemakkelijk de bewijslast van zich af Immers neen Wanneer het rapport argumenteert, laat ik zeggen poogt te argumenteeren of doet alsof het argu menteert dit zult ge me toch wel toestemmen en gij zegt, dat de argu mentatie onvoldoende is, op wien rust dan de bewijslast Ik dacht toch o p U als criticus. Maar hierover klaag ik, dat ernstige zaken op zulk een wijze worden behan deld. Van tweeën één of de argumen tatie is klemmend, öf ze is het met. In dien ja, dan vervalt uw critiek. Indien neen, dan moet dit ook zijn aan te too- nen, dan moet er een reden zijn op te geven, waarom een dergelijke redenee ring uit het verstand, die we bijl alle verklaring van de heilige en van de pro fane geschriften plegen toe te passen, hier niet zou gelden. Deze brochure is er een om te lezen en te herlezen en te bestudeeren, en daarom moet men ze aanschaffen. Toen ons onlangs gevraagd werd een woord van aanbeveling te schrijven vooreen vergadering, waar men wilde komen tot op richting van een Geref. Mannenvereeniging, hebben we gaarne aan dat verzoek voldaan. Bij die aanbeveling meenden we echter eenig voorbehoud te moeten maken. Met name wezen we hierop, dat een dergelijke vereeniging zich moet bepalen tot s t u d e e- ren en niet mag gaan ageer en. We veroorlooven ons de vrijheid daaraan nog eens te •herinneren nu we met verwon dering ervan kennis namen, dat van een vergadering van zoo'n studievereeniging een verslag verscheen in één van de dagbladen. Welke studieclub doet dat Gevolg van dié ongewenschte publiciteit was vulling van de rubriek Ingezonden Stukken en een naar bui ten uitdragen wat binnenshuis moest behan deld. r*- Ook daarom meenen we nog eens aan ons voorbehoud te moeten herinneren om dat we van een andere vereeniging lazen, dat men daar onderwerpen wilde gaan be handelen, die naar ons oordeel, daar niet hooren. Voor studie is rust noodig. En wan neer men dan aan de orde stelt vraagstukken van den tegenwoordigen tijd, die tot beroe ring aanleiding gaven, moet de noodige sfeer ontbreken. Zulk een vereeniging kan heel nuttig werk doen, maar men zie toe, dat men den zegen daarin niet bederven door ze te gebruiken voor doeleinden, die met haar bestaansgrond niet overeen komen. HEIJ. TWEETAL TE Meliskerkc F. J. v. d. Ende, te Kamperland. E. J. v. Voorst te Kootwijk. Nieuwendam (Amsterdam-Noord)C. von Meyenfeldt te Vrouwepolder-Gapinge. W. Seinen te Opperdoes. BEROEPEN TE EdeW. Seinen te Opperdoes. OttolandA. F. Keuchenius, cand. te 's Gravenkage. Nieuwlande (Dr.)F. Slomp, cand. te Ruinerwold. Haarlemmermeer-Sloterweg F. H. v. Loon t.e Smilde. SellingenH. M. Ploeger te Appelscha. Anna-Jacoba-Polder S. O. Los te 's Gravenkage-Oost. Hijlaard: W. H. v. d. Vegt te Drachtster-Compagnie. EmmenJ. H. Binnema te Kielwindeweer. BEDANKT VOOR MiddelburgIJ. v. d. Zee te Amsterdam-West. DronrijpH. Smit, cand. te Nieuw-Weerdinge. Afscheid en Intrede. Noord-Scharwoude. Zondagavond nam ds. J. Gille- baard na ruim vier-jarige bediening afscheid van zijn gemeente met een predikatie over Hebr. 1320 en 21, daarbij sprekende overde volmaking der ge meente. Bedum. Zondagvoormiddag had de bevestiging plaats van ds. A. Wijngaarden, van Baarland overge komen. De bevestiger, ds. C. J. Bos, van Uithuizen, had tot tekst gekozen Matth. 28 20. Ds. Wijngaarden verbond zich aan de gemeente met een predikatie over Efeze 2 2022. Ds. D. Hoek, predikant bij de Kerk van Enk huizen, herdacht zijn 25-jarig ambtsjubileum. Den len November 1901 werd hij te Heinkenszand in zijn ambt bevestigd door zijn vriend ds. H. W. Laman. Met groot genoegen mocht ds. Hoek in die gemeente arbeiden tot 1 Januari 1905. Van 1 Januari 1905—7 Augustus 1910 was hij Dienaar des Woords bij de Kerk van Zwijndrecht. Sinds 7 Augustus 1919 is ds. Hoek aan de Kerk van Enkhuizen verbonden.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2