Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 19 November 1926. No. 47. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. Bezwaar en Antwoord. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. [d. VEEN. Abonn e|m e\n t s p r IJ s Advertentieprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regel J bjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LiTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot .Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ «Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. Maar 't Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid. 1 Petr. 1 25. I. ;t Woord des Heeren, dat in der eeuwig heid blijft, is 't zelfde woord, dat op een andere plaats genoemd wordt het profeti sche woord, dat zeer vast is en dat een licht is in de duisternis, en dat de heilige man nen, door den Heiligen Qeest gedreven zijn de, hebben gesproken 't is het woord der Schrift, dat van God is ingegeven en dat nuttig is tot leering, tot wederlegging, tot verbetering, tot onderwijzing, die in de recht vaardigheid is. We kunnen er aan toevoegen 't is die Schrift, waarin we ook van kindsaf ondierwezen zijn, 't is 't Woord, dat ons verkondigd wordt. In 't zelfde vers,waar over we nu spreken, staat dan ook verder op „en dit is 't Woord, dat onder u ver kondigd is". Het eeuwig blijvende woord des Heeren is dus het Schriftwoord, dat tot ons kwam en komt in de prediking, het Woord, dat in de samenkomsten der gemeente ge regeld wordt gebracht, bediend, verklaard en toegepast. Op allerlei wijze en door velerlei dienaren. Zeker Door zondige inenschen, door menschen, vol van gebreken menschen, waarop heel wat aan te merken valt. (Er zou op hen nog heel wat meer aan te merken zijn, als anderen ze kenden, zooals zij zich zeiven kennen). Wij dragen, zegt zelfs Pau- lus, de heilige apostel Paulus, dezen schat in aarden vaten. Doch van den schat zelf, dien ze uitdragen, daarvan is geen kwaad te zeggen, 't Is een schat, van onschatbare waarde 't allerhoogst en eeuwig goed 't is 't evangelie, het woord Gods, 't eeuwige, lieflijke, het dierbare, heilige woord Gods. Dat Woord des Heeren blijft in der eeuwig heid. Zoo op 't eerste hooren dezer uit spraak krijgen we den indruk, dat de apostel Petrus hier wil zeggen, dat het woord Gods altijd waar blijft, dat het eeuwig vaststaat, dat de vervulling er van dus ook onwankel baar zeker is tot in alle eeuwigheid1 toe. Nu, er valt ook niet aan te twijfelen, of 't zal zoo zijn 't Is Gods getuigenis, dat eeuwig zeker is. En wat overeenkomstig dat getuigenis onder ons verkondigd wordt, dat zal eveneens bestaan. Dat zal uitkomen. Dat komt altemaal, zooals we lezen in het boek Jozua (21 45) daar viel niet één woord van alle goede woorden,' die de Heere ge sproken had tot het huis Israëls. Het kwam altemaal. Zoo kunnen we nog vast aan op Zijn Woord. Daar staat b.v. geschreven dat de bezoldiging der zonde de dood is, dat Hij de zonde straft, dat die verre van Hem zijn, zullen vergaan, dat Hij uitroeit, al wie van Hem af hoereert; welnu, dat woord blijft eeuwig van kracht. Er staat ook geschreven, dat er bij Hem vergeving is en dat Hij me- nigvuldiglijk vergeeft, dat Hij Zich zal ont fermen over diegenen, die Hem zoeken ter wijl Hij te vinden is en die Hem aanroepen, terwijl Hij nabij is, en de waarheid van die toezegging zal niet missen, Zijn trouw aan die belofte zal niet falen, nimmer, i n eeuwigheid niet. En zoo is 't met al wat Hij gezegd heeft. Uw woord, o Heere, be staat in eeuwigheid, daar 't hemelheir zich schikt naar Uw bevelen. Evenwel: dat het Woord des Heeren blijft in der eeuwigheid, beteekent niet maar, dat het Woord Gods op zich zelve eeuwig waar blijft. Deze Schriftuurplaats beteekent wat meer en wat anders nog. Ze zegt ons, dat het Woord Gods in het hart onverganKe- lijke, eeuwig blijvende vrucht draagt, dat het onder den zegen Gods de vrucht van het eeuwige leven in de ziel brengt, daar waai de Heilige Geest dat Woord vruchtbaar doet zijn. Dat wordt hier bedoeld. Wanneer het evangelie gepredikt wordt, wordt het niet gepredikt slechts, om van ons aangehoord te worden, maar het wordt gebracht, opdat het als een zaad des on- sterfelijken, eeuwigen levens in onze ziel zou vallen en opdat de vrucht van het Woord des Heeren, n.l. het nieuwe leven, het leven! der wedergeboorte, zich zetten zoui in ons hart. Waar 't leven der wedergeboorte in het hart is gekomen, daar kwam het Woord des Heeren tot zijn doel daar heeft het vrucht, de rechte, blijvende vrucht, daar blijft het Woord als het zaligende vernieuwende Woord des levens vruchtdragend tot in dei- eeuwigheid. Deze plaats ziet op de vrucht des Woords het leven der wedergeboorte. Twee verzen terug lezen we dan ook Gij, die wedergeboren zijt niet uit vergankelijk, maar uit onvergankelijk zaad door het le vende c n eeuwig blijvende Woord Gods. Waar het Woord Gods gepredikt wordt, daar gaat een zaaier uit om te zaaien. En het eene deel valt bij den weg, maar de voge len des hemels komen en pikken het weg en het andere deel valt in de steenachtige plaatsen en het gaat terstond op, maar heeft geen diepte van aarde. En het derde deel valt in de doornen en het onkruid verstikt hetmaar een deel valt ook in de goede aarde en brengt vrucht voortdertig-, zes tig-, honderdvoud, 't Menschelijk hart is de akker, waarin het zaad van het Woord Gods gezaaid wordten zet dat daar vrucht door den Heiligen Geest, dan is daar een nieuw (schepsel, een nieuw leven, een hemelsch, een heilig, een onvergankelijk leven. Dat leven duurt en houdt het uit ook te midden] van den dood waar dat leven is, daar zingt men Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo zult gij zijn de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid. Waar dat leven is, daar is 't onvergankelijke zaad van het Woord Gods, dat vrucht zette en dat blijft tot in der eeuwigheid. 't Woord des Heeren werkt in het hart een leven, dat niet sterft, een levensvrucht, die blijft tot in der eeuwigheid. Hoe noo- dig is 't, dat Woord des Heeren, zóó te kennen, zóó te hebben in het hart. Want zonder dat, hebben we slechts dit aardsche leven, dat enkel ijdelheid is en dat wegdort als het gras. Petrus wijst daarop en Jesaja deed het eeuwen vóór hem reeds. „Alle vleesch is als gras eii alle heerlijkheid des menschen is als een bloem van het gras". Volgens sommigen ziet dat woord bij Je saja op de vijanden van Gods volk Ze zijn als gras en al hun macht en majesteit zijn niets. Ze sterven weg. Ze verdorren straks. Gods Israël moet niet vreezen. De Heere zal Zijn beloften vervullen. Troost, troost mijn volk. Alle vleesch is als gras, maar 't Woord des Heeren bestaat in eeuwigheid. En ja, daarmee mogen we ons altijd nog troosten Geen vijand kan het levende Woord Gods tegenhouden en kan verhinderen, dat de Heere Zijn beloften vervullen zal. Doch 't geldt ook van het leven van ieder mensch, dat het is als een bloem des vclds en als 't gras. Het leven n.l. hier beneên, het tijdelijke leven, het natuurlijke leven. Hoe snel vliegen de dagen des menschen daarheen. We brengen onze jaren door als een gedachte. Het aardsche huis dezes ta bernakels wordt straks gebroken. Ons leven wordt dikwijls in de Schrift vergeleken met een dag. Maar wat is nu een dag! En die dag van ons leven reikt wellicht niet eens tot den middag. Misschien brengen we het tot den avond. Misschien ook niet. Doch de nacht van den dood volgt gewis, 't Is maar een korte dag. Met iedereens leven is 't zoo. Heden is het er, morgen is 't weg, als 't gras. Dit leven lijkt ook wel op een bloem. Wanneer de mensch is in de schoonheid en de kracht der jeugd, hoe terecht verge lijkt de Schrift hem dan bij een bloem. Wat schoone schepping Gods, wat kunstig ge bouw Zijn lichaam. In de kindsheid een bloem in den knop ze ontluikt in de dagen der jongelingschap daarna komt ze tot volle (Ontplooiing. Hoe spoedig echter verwelkt alles. Denk eens aan den ouderdom. Wat is er dan nog over van de schoonheid van die bloem. Alles er aan is verflenst. Of denk eens aan tijden van ziekte. Hoe verandert die bloem, als 't aangezicht de doodskleur aanneemt en als God zegt „Keert weder, gij menschenkin- deren". Voorwaar, alle vleesch is als gras. Maar 't Woord des Heeren, als dat komt in het hart met zijn zaligende uitwerking, brengt het leven, het eeuwige leven, en dat Woord des Heeren bestaat in eeuwigheid. Die een goed werk begonnen heeft, die zal het ook voleindigen tot op den dag van Jezus Christus. Waar 't Woord des Heeren vrucht zette van leven uit God, daar wordt men in de kracht Gods bewaar tot de zaligheid. Als iemand het Woord Gods niet in zich heeft als een onvergankelijk zaad des eeuwigen levens, die verdort en sterft en valt weg in den eeuwigen dood, maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen in eeuwigheid altoos dezelfde wezen, want het Woord des Heeren bestaat in eeuwig heid. K. v. d. E. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. We meenen onzen lezers, voor wie de aan schaffing van het rapport dat o(nder boven- staanden titel bij Uitgever Kok verscheen be zwaren heeft, geen ondienst te doen, door van het verloop van djit debat tusschen Ds. Brussaard en. Prof. Ridderbos een kort re sumé te geven. Temeer zijn wij zelf daarnaar begeerig, wijl tegenover de zoo gemakkelijk gelanceerde beschuldiging „De Synode heeft er zich met een paar machtspreuken van afgemaakt", dit rapport wel van heel wat anders blijk geeft. De bezwaren die door Ds. Brussaard tegen de beslissingen van Assen gerezen waren, worden in dit rapport door hemzelf eerst meegedeeld. Ds. Brussaard gaat er van uit dat wij met elkaar leven in een belijdende kerk, die het volste recht heeft tot oefening van leertucht. Doch welk karakter en welke beteekenis heeft de uitspraak van de Synode inzake de vier punten uit Genesis 2 en 3 I. Als ze een be lij de n is -uits pr aak is waarom heeft men dan niet eenvoudig Art. 14 van onze Geloofsbelijdenis over Schep ping en val uitgebreid Dan zou ons volkomen duidelijk geworden zijn dat hier een Confessioneele uitspraak werd gedaan, die opgesteld was zonder dat de Kerken zelve er van tevoren in gekend of gemoeid zijn en zonder dat ze in meer dere vergaderingen ooit tot voorwerp van ernstige en rustige overweging kon worden. II. Hoe kon, als het een belijdenis-uitspraak was, de Synode van Dr. Geelkerken eischen dat deze haar zonder eenig voorbe houd zou aanvaarden Schreef de Synode daarmee niet te absoluut gezag aan haar eigen menschenwerk toe en sneed zij met dit woord niet feitelijk het indienen van gra vamina (bezwaren) bij voorbaat af Eveneens lijkt het ook alle tegenspraak reeds vooruit te willen breken wanneer be weerd wordt, dat naar de k 1 a a r b 1 ij kei ij k e bedoeling van de Schrift de boomen en de slang en haar spreken in letterlijken zin zijn op te vatten. Want klaarblijkelijk is on- wederiegbaar, en dus is het onnut daartegen een bezwaarschrift te richten. De Synode had beter gedaan met uit te spreken dat genoemde punten op deugde lijke, Schriftuurlijke gronden als letterlijk zijn op te vatten. Dan zou over die gronden gedachtenwisseling geoorloofd en gewenscht geweest zijn. III. Zoo ook wanneer de Synode aan Ds. Rullmann en Ds. v. d. Vliet'antwoordt dat het in de zaakDr. G. gaat om geloof of niet -geloof van wat de Heilige Schrift hier als feiten meedeelt. Natuurlijk, zegt Ds. Brussaard, kan ik die krasse zeggingswijze psychologisch wel verstaan, „wanneer ik ver moed d at daarachter school een in het alge meen te prijzen over voor een valsch begin sel van exegese" (uitlegging) die „de Schrift theoretisch als Gods Woord huldigt maar practisch haar heilig gezag ondermijnt en zoekt te vernietigen". „Doch viel dit gevaar wel te duchten van een man, die naar hij zelf uitdrukkelijk be toogde de letterlijke opvatting als de meest voor de hand liggende aanvaardde en erkende daartegen geen enkel geloofs-bezwaar te hebben. En zegt de Synode ja, maar wij konden) den wensch geen gehoor geven om in het wilde weg de mogelijkheid van iedere andere verklaring open te laten, ware het dan niet verstandiger geweest, indien men al dit spre ken van klaarblijkelijkheid' achterwege had gelaten en kort en bondig eigen Schriftuur lijke bewijsgronden voor het geloof in de letterlijke opvatting had aangevoerd om dan vervolgens van Dr. G. te eischen öf erken ning van die gronden, of tegenbewijzen Zulk een gedragslijn had vrij zeker doel getroffen en wij zouden met el kaar niet in zulk een impasse (slop) zijn geraakt. Als de Schriftbedoeling in Gen. 2 en 3 zoo klaarblijkelijk is, wat is dan de oorzaak van al die brochures en artikelen die de op vatting der Synode critiseeren IV. Ofschoon Ds. Br. den zorgzamen ijver der Synode om de waarheid Gods ongerept te bewaren, ten hoogste waardeert, moet hij toch waar zij het Schriftgezag er bij betrok ken heeft nog ernstiger bedenkingen tegen haar inbrengen. In het afgetrokkene geredeneerd kan het in twijfel trekken van den letterlijken zin van een gewichtig Schriftgedeelte een symp toom zijn van verholen Schriftaanranding. Mag echter in het onderhavige geval zoo iets schrikkelijks ondersteld worden Zelf heeft de Synode meermalen betuigd „Dr. G. be doelt zoo iets zeker niet". En Dr. G. zelt heeft onomwonden verklaard dat hij instemt met het in art. 5 beleden gezag der Schrift en mitsdien ook Genesis 2 en 3 rekent naar inihoud en vorm in alles te behooren tot al de Schrift van God ingegeven. Nu zal de Synode zeggen ja maar on danks al die goede bedoelingen stellen zuke Schriftverklaarders toch een deel der God delijke waarheid disputabel. Doch is dit niet een te sterk woord. Het is veeleer zoo, dat wij met sommige gedeelten moeten eindigen in een „het is mij niet duidelijk". Als ge met vollen nadruk verzekert De boom des levens is een echte boom, rfjin wij dan dichter gekomen tot het verstaan van wat die verbinding boom èn leven wil zeggen Is nu door de Synode uit vrees voor de vervluchtiging der heilsfeiten, niet al te een zijdig het tastelijke en zichtbare als de hoofd zaak naar voren geschoven en daarmee, hoe wel onbedoeld, de verborgenheid der Go|ds- openbaring wat angstig ver naar den achter grond verplaatst, zoodat vele ongeesteliijken thans in den waan verkeeren ,,'t Is alles klaar als de dag", en inmiddels met een uit wendig, historisch geloof genoegen nemen Doch zoo zal de Synode aanvoeren het gaat feitelijk om den waren aard van het Schriftgezag, daar heeft toch de kerk voor te waken In zekeren zin is dat zoo. Maar de kerk kan dit toch alleen doen door zelf geloovig onder die Schrift te bukken en haar Waar heid in woord en wandel te belijden. De eigenlijke, diepste handhaving' van het ge zag van Gods Woord geschiedt dan ook niet door de kerk en niet door iemand onzer, maar geschiedt door den Heiligen Geest, die ook zelf de auteur is van de Heilige Schrift. De H. S. handhaaft dus zichzelf als Gods Woord, door 't onwederstandelijk ge tuigenis des Geestes dat van die Schrift toit ons hart uitgaat. Doch dit Geestesgetuigenis spreekt niet op alle punten even sterk. Komt door de uitspraak der Synode nu niet bij sommigen de gedachte op „Wij moeten ons onderwerpen, want de Synode heeft het gezegd en d i e heeft de leiding des Geestes Leerdwang is evenzeer te veroordeelen als leervrijheid. Ten slotte wijst Ds. Brussaard' er op, dat het achteraf beschouwd niet zoo dwaas ware geweest, indien de Synode vóór haar be slissing eerst aan een' commissie had opge dragen in vollen omvang de zich onder ons voordoende vragen inzake Geref. Schriftbe schouwing in behandeling te nemen. We meenen hier in 't kort zoo objectief mogelijk het bezwaarschrift van Ds. Br. weer gegeven te hebben. Hooren we nu naar het

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1