Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 5 November 1926.
No. 45.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT JiET WOORD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Het schisma gekomen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs:
Advertentieprijs:
per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,—.
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot .Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280.
Geeft het heilige den handen niet,
noch werpt uw paarlen voor de
zwijnen.
Mattheüs 7 :6.
I.
Wanneer de Zaligmaker ons zegt „Geeft
het heilige den honden niet en werpt uw
parelen niet voor de zwijnen", dan geeft
Hij allereerst daarmee te kennen, dat we er
toe in de gelegen he id' zijn, om zoo te
doen, dus dat heilige goederen van zeerhoo-
ge waardij ons z ij n toebetrouwd. Van
het heilige spreekt Hij, dat bij ons in be
rusting is en van paarlen, die we hebben te
bewaren. Wat heilig is, draagt het adelmerk
van 't Goddelijke, 't is van onaantastbare
majesteit en 't eischt eerbiediging van zijn
hemelschc herkomst. En paarlen zijn kost
baar en doen denken aan rijkdom van smet-
telooze pracht. Welnu, beide wat heilig is
en wat kostbaar is, heeft de gemeente Gods
in beheer en 't ligt voor haar rekening, wat
ze er mee doet. Laat ik eenige van die hei
ligheden noemen 't geschreven Woord Gods,
de heilige Schrift, we moeten ze niet te
na komen heilige mannen, door den Hei
ligen Geest gedreven zijnde, hebben ze im
mers te boek gesteld de heilige doop het
heilig avondmaal de heilige Naam des Hee-
ren, dien we slechts met vreeze en eerbie
ding mogen gebruiken de dag des Heeren,
waarvan geboden wordt Gedenkt den Sab-
bathdag, dat gij dien heiligt en om niet
meer te noemen de Kerk zelf behoort tot
dat heilige, want ze is de vergadering van
ware Christgeloovigen, gewasschen in Jezus'
bloed, geheiligd en verzegeld door den Hei
ligen Geest. Niet slechts heilig echter zijn
de dingen waarbij we te waken hebben, ze
Zijn meteen kostbaar, ze zijn te vergelijken
bij parelen, ze zijn van onschatbare waarde.
Denk maar eens aan het dierbaar bloed' van
Christus, aan de groote losprijs, die betaald
is voor den- vrijkoop van Gods volk. Uw
paarlen, gemeente, zijn de rijkdommen, die
ge in Jezus hebtde schatten in den hemel
onneembaar, onverroestbaar, onverteerbaar
om niet ontvangen al de beloften Gods, zoo
vele daar zijn alle geestelijke zegeningen,
waarmee we gezegend zijn in Christus Jezus.
Ze zijn meer waard dan goud. Ze zijn zoo
veel waard als de onnaspeurlijke rijkdommen
van Christus waard zijn en als 't eeuwige
leven waard is. Ze zijn één paarl, een parei
van groote waarde, onvergelijkelijk groote
waarde. Alles moet er voor verkochtalles
moet prijs gegeven, om dien te krijgen.
Velen ontdekken nog niet de heiligheid
en de heerlijkheid der schatten, die aan Chris
tus' Kerk gegeven zijn. Velen hooren niet
tot hen, die Zijn verbond en woorden als
hun schatten gadeslaan. Ze hebben den schat
in den akker nog niet gevonden, de parei
van groote waarde nog niet gezien. Ze ver-
keeren wellicht van hun jeugd af temidden
van het heilige maar zagen niet en ziem
niethet heilig recht Gods, het heilig ver
zoenend lijden en sterven van Christus, de
heiligheid van 't verbond, waaronder ze van
kindsaf zijn gerekend. Wat de aarde biedt
en de mensch en dit leven en de schepping
biedt, dat is alles waard, daar moet het
alles vandaan komen, voor zoo velen. Men
aammerkt de dingen, die men ziet en niet
de dingen, die men niet ziet. Men kent niet
de zonde en de grootheid der zonde en den
heiligen '-'weg der verlossing en de lieflijic-
licid van 's Heeren dienst en 't heilig evan
gelie der genade. Daarvoor is men blind. Men
ziet de waarde er van niet. Men weegt zijn
geld uit voor 't geen, dat geen brood is en
zijn arbeid voor hetgeen, dat niet verzadigen
kan. Nu, 't Schriftwoord hierboven geplaatst,
doet ons zeggen Ieder wezen heeft zoo zijn
levensmilieu, waarin het zich thuis gevoelt.
Bij een hond is dat anders dan bij een mensch.
Bij een zwijn weer anders dan bij een hond.
Bij het eene mensch ook weer anders dan
bij het andere mensch. Buiten de gemeente
weer anders dan in de gemeente. Van na
ture is ons aller staat door de zonde van
dien aard, dat de onheilige onreine levens
sfeer der zonde en der vervreemding van
God, de sfeer is, waarin wij-, menschen, het
zoo gewoon zijn als het onreine dier, dat
het gewoon is in het slijk. Doch dit kunnen
we ook zeggen, we zeggen het Paulus na
„Alle dingen zijn rein den reinen", namelijk
dengenen, die in Christus hun gerech-
heid en hun schat vonden. Een reine, heilige
levenssfeer is die van het geloof. „Maarden
bevlekten en ongeloovigen is geen ding rein".
Er is evenwel groot verschil tusschen onge
loovigen en ongeloovigen. Neem b.v. iemand,
die het teeken van den heiligen doop draagt
en die in een gereformeerd gezin werd op
gevoed en in de vreeze des Heeren werd
onderwezen en toch tot besliste verwerping
kwam van het genadeverbond en neem daar
tegenover iemand, die als een heiden werd
groot gebracht, als een heiden werd gevoed,
en gekleed en geleerd. Dan is 't met den
eerste erger gesteld dan met den laatste.
En als we 't willen aangeven in een beeld
dan is de eerste iemand, die het heilige ver
acht en met het heilige doet als iemand, die
het den honden geeftiemand, die de rijk
dommen der liefde van Christus wegwerpt
in zulke voege als iemand, die paarlen voor
de zwijnen werpt. En wie is verwerpelijker
de onreine hond' of de mensch, die het hei
lige den honden voorwerpt.
Geeft het heilige den honden niet en werpt
uw paarlen niet voor de zwijnen. Wc hebben
hier een gelijkenis, een korte, zeer korte
gelijkenis. Met honden en zwijnen worden
in de Schrift wel menschen vergeleken. De
Schrift vleit niet. Als David, de man naar
Gods hart niet doet en leeft naar Gods wil,
dan wordt die David vergeleken met een
muilezel of met een weerbarstig paard, 't
welk men breidelt met toom en gebit. De
profetie wijst er op, dat ossen en ezels dik
wijls menschen beschamen in hun erkennen
van hun meester, dat ooievaars en zwaluwen
hun gezette tijden waarnemen en menschen
niet. Herodes wordt door Jezus een vos ge
noemd en valsche leeraars heeten in de Schrift
wel wolven en in Psalm 22 lezen we van
leeuwen en sterke dieren van Basan, die op
Christus aankomen. Hier in Mattheüs 7 vin
den we nu 't beeld van honden en zwijnen.
Honden (vooral, als we denken aan de halt-
wilde honden in de Oostersche stad) bijten
en blaffen, en ze verontreinigen alles. Niets
is er heilig voor. En niets is voor zwijnen
kostbaar, ook het kostbaarste niet. Zoo zijn
er nu ook menschen. Die zich om en om
wentelen in het slijk der zonde die geen
eerbied kennen voor 't allerheiligste spot
ters en lasteraars, die als honden blaffen eni
bijten tegen de waarheid Gods of die mis
schien wel schijnbaar behooren tot de vro
men, maar die toch in waarheid leven als
onheiligen, menschen wier God is de buik,
wier heerlijkheid is in hun schande, kortom,
onheiligen als Ezau, die het eerstgeboorte
recht verachten om den schotel linzenmoes,
dien de wereld, hoe dan ook biedt.
Maar laten we eens bezien, wat Jezus b e-
doelt, als hij tot ons zegt, dat wij het hei
lige den honden niet mogen geven en onze
paarlen niet voor de zwijnen mogen werpen,
't Is duidelijk, dat Hij ons dan geen verach
ting leert van den evenmensch, wie de naaste
ook zij, en dat Christus hier geen les geeft
in zulk schelden, als de haat wel ingeeft.
7 o
Veeleer bestraft Hij in het voorafgaande en
volgende zulks ten sterkste. Hij bestraft de
Farizeeën die zoo deden, die voor heiden!
en tollenaar alleen verachting over hadden.
Hier wordt ons echter door Christus niet
geleerd, uit de hoogte nleer te zien op onze
onbekeerde naasten en te zeggen„Ver-
Vloekt is de schare, die de wet niet kent"
en om 't evangelie maar voor zich te houden
en het te onthouden aan de vijanden als
waren dat honden en zwijnen. Het evangelie
is een- heilig evangelie en toch is dat heilige
bestemd voor wie van nature niets dan on
waardige, onheilige vijanden zijn. Gods liefde
ging uit naar een vijandige wereld1. Zijn liefde
is vijandsliefde, zondaarsliefde. En als 't hei
lig evangelie niet aan in zich zelf geheel
onwaardigen was en werd' gebracht, gingen
we allen verloren. Wel heeft die waarheid,
dat het heilig evangelie voor onheilige zon
daren is bestemd, ook zijn grenzen en wel
heeft onze kantteekening zeker gelijk met
te zeggen, dat het evangelie niet aan de
spotters moet worden voorgehouden. Terecht
trekt die randteekening uit Mattheüs 7 6
het besluit „dat aan de hardnekkige en
moedwillige spotters de vermaningen en ver
troostingen van Gods Woord als ook de
bediening der Sacramenten, die om hunne
waardigheid ook paarlen genoemd worden,
niet voorgehouden moeten worden".
Maar de bedoeling van onzen Heiland gaat
nog wat verder.
K. F. J. v. d. E.
Het is niet te miskennen, dat d-e Gerefor
meerde Kerken -een crisis doorleven. Daar
over zijn vóór- en tegenstanders het eens.
Welk blad men ook leest, dit komt overal
aan 't licht. Vruchteloos zou het zijn, als
men dit verbloemen wilde.
Verschillend echter is het oordeel, als men
vraagt Moet er langer over gepraat wor
den. Langen tijd heeft het voor ons vastge
staan, dat men er te veel over redeneerde.
Doch aan onze meening stoort men zich niet.
Dit is ook duidelijk gebleken. En al wilden
velen, dat er verder geen woord over ge
sproken werd, het zou niet baten. Ik geloof
wel, dat er voorloopig het meeste over ge
zegd is. De Synode van Assen is gesloten
en de scheuring is tot stand gekomen. An
dere gebeurtenissen trekken de aandachten
zoo hebben wij weer stof tot onderlinge ge
sprekken. De belangstelling voor dit onder
werp begint onder hen, die zich in den regel
niet interesseeren voor wat er in de Gere
formeerde Kerken gebeurt, af te nemen en
de tijd is niet verre meer, dat zij er jniet
meer aan denken, tenzij er iets ongedachts
plaats heeft. De grootste warmte van den
strijd is ook voorbij en zoodoende krijgen
wij langzamerhand de gelegenheid om ons
een juiste voorstelling te vormen over den
omvang van deze beweging.
Wanneer wij luisteren naar de stemmen
welke onder ons gehoord worden, dan loo-
pen deze nog al uiteen. De eene luidt het
is goed, dat het tot een breuk is gekomen.
Alles is aangewend om haar te voorkomen.
Niemand heeft haar gewild. Wel werd me
nig maal gevraagd waarop zal het uitloo-
pen, want er waren verschijnselen, welke
met zorg vervulden, doch ieder hoopte, dat
het slechts een- nuanceering was in het rijke
gereformeerde belijden of gelijk men het ook
vaak noemde een verlegging van het ac
cent. Door dit laatste verstond men dan, dat
nu het niet meer noodig was op te komen
voor de belijdenis zij was nu eenmaal de
band, welke ons allen kerkelijk bijeen hield
was het oogenblik daar om meer den nadruk
te leggen op het persoonlijk geloofsleven,
dat naar men meende in de laatste jaren nog
al geleden had. En allen stemden in met de
klacht, welke voortdurend beluisterd werd,
dat wij gevaar liepen voor veruitwendiging
van den godsdienst en om in formalisme de ge
meenschap met God te verliezen. Wij allen
juichten het toe, wanneer deze of gene met
klem er op wees, dat wij ons toch niet
moesten verheffen op onze rechtzinnigheid,
want dat het er op aankwam, om het leven
te bezitten in Christus, die ons leven is. Doch
intusschen ontwikkelde de dingen zich, de
beginselen werkten door en ten slotte bleek
het, dat het iets anders was dan alleen een
zijdigheid. Indertijd had men vaak gezegd
het is ons in onze Kerken te duf, de ramen
moeten open, wij hebben behoefte aan fris-
sche lucht, maar over 't algemeen veront
rustte dit niet. Doch toen het aan 't licht
kwam, dat men meer ruimte wenschtte, dan
de belijdenis toeliet, was het conflict er en
de kerkelijke vergaderingen begrepen, dat men
thans den grondslag van de Gereformeerde
Kerken aantastte. Waartoe zou men kerke
lijk willen samenhouden, wat niet bij elkander
behoorde Laten allen heengaan, die zich
niet vinden kunnen in zulk een belijdenda
kerk, die juist mee haar oorsprong vindt
in den strijd tegen alle leervrijheid. Is het
hun te eng, wie belet hen in een meerdere
ruimte te leven, er is buiten ons ruimte ge
noeg om te belijden, wat hij goed vindt
maar om toe te staan', dat ziji in onze Kerken
levende het fondament te ondermijnen zij
moeten dit zelf inzien dit mogen en willen
wij niet toelaten. Het had er toch in dit ge
val vroeger of later toe moeten- komen, en!
daarom is het goed, dat het nu maar ge
komen is. Deze, die er zoo over oord'eelen,
verheugen er zich niet over. Veel meer be
treuren zij het. Doch het kon nu eenmaal
niet anders en daarom zeggen zij-zoo is
het goed. Wij gaan uiteen, omdat wij nu
eenmaal niet meer overeenstemden en zij her
inneren aan het woord van den profeet Amosi:
Hoe zullen twee te zamen wandelen, tenzij
zij eerst bijeen gekomen zijn. En zij voegen-
er aan toe wij zullen verder kalm afwach
ten, welke de gevolgen daarvan zijn zullen,
overtuigd als wij zijn, dat wij den ouden,
beproefden weg niet mogen verlaten en daar
om konden wij ons niet laten verlokken een
zijpad in te slaan.
Een andere stem luidt en zij komt voort
van hen, die meer zich laten leiden door
hun gevoel. Zij hebben het oog gericht op
hen, die van ons gingen en zeggen het is
toch jammer, dat sommige kerken verscheurd
zijn. Hoe treurig is daarvan de vrucht. De
verdeeldheid doet zich gelden tot in de huis
gezinnen toe. De man en de vrouw die,
tot voor korten tijd één waren, staan op dit
oogenblik tegenover elkander. Spraken zij
voorheen nog eens samen over de preek,
welke zij gehoord hadden, dit is voorbij.
Deze gaat naar een andere kerk dan gene.
En gij kunt u wel voorstellen dat dit niet zoo
gemakkelijk is toegegaan. Daar zijn woorden
gevallen, welke langen tijd hun bittere na
smaak behouden. Hoe moet dit werken op
het gezinsleven. Ieder zal moeten erkennen,
dat dit alles ons stemmen moet tot droefenis.
Bij anderen zijn man en vrouw het wel eens,
maar de kinderen denken er anders over
dan de ouders. En hoe gaat het dan Bij
de meer vrije opvoeding onzer dagen heb
ben de kinderen ook heel wat in te brengen.
Zij zwijgen niet, en zij gaan hun eigen weg.
Wij weten er alles van zeggen zij want
wij kennen zulke Familiën en het gaat ons
aan 't hart, dat het daartoe gekomen is.
Als gij hen vraagt Maar hadden de Gere
formeerde Kerken om dit te voorkomen maar
moeten toegeven en hun standpunt prijsge
ven, dan antwoorden zij neen, dit mocht
ook niet, maar wij gevoelen er leed over,
dat het zoover heeft moeten komen.
Juist, zegt nu een derde stem en ik zie
nog niet in, dat het noodzakelijk was. Er is
verschil nu ja, dit geef ik toe doch is
het van zulk een aard, dat men deswege den!
band doorsnijden moest. De menschen zijn
nu eenmaal onderscheiden, en dat is dus niet
vreemd, dat zij ook een verschillenden kijk
op de dingen hebben. Zoo was het vroeger
en zoo is het nog en zoo zal het ook wel
altijd blijven. Het geeft stof om met elkan
der te spreken en het geeft ook veel stof
voor de Bladen. Als zij het allen met elkan
der eens waren, wat zou het dan eentonig
en vervelend zijn. Discusieer daarover, zoo
veel als ge wilt, maar laat het daarbij blijven.
Misschien, dat ge daarbij een warm hoofd
krijgt, doch dit koelt wel weer af. Doch een
scheiding werkt licht door en men moet wat
in elkander dragen. Was de kloof nu wel zoo
groot, dat samenleven onmogelijk was. Als
het aan hen lag, zouden ziji wel graag eeni
klein bruggetje willen leggen, waarlangs men
weer tot elkander kwam om het gebeurde
ongedaan te maken. Het lijkt hun zelfs toe,
dat er weinig voor geeischt wordt.
Het is duidelijk, dat deze laatsten zich
de moeite niet hebben getroost om na te gaan,
wat er in 't geding is geweest. Anders toch
zouden zij wel anders spreken. Voor een
klein verschil zouden de Kerken niet in be
weging zijn gekomen en terwille van een
geringe hindernis zouden de afgevaardigden
uit alle oorden van het land er niet eenparig