Voor Kinderen.
Thomas Kempis.
Ik zou wel beter opgepast hebben.
Vergadering der Zendingsdeputaten met
de Zendende Kerk op 6 October 1926.
meer uiteen gaan en vaak tegenover elkander
komen te staan. En niettegenstaande dat blij
ven wij op den 31 sten October zingen
'k Zal gedenken, hoe voor dezen
Ons de Heer heeft gunst bewezen.
BOUMA.
De navolging van Christus
door Dr. B. Wielenga.
Om de waarde van deze nieuwe uitgave
zetten wij de bespreking er van op een
meer in 't oog vallende plaats van onze
Kerkbode.
Doch om die reden niet alleen. Toen wij
dit boek van den uitgever Meinema te Delft
ontvingen was onze eerste gedachte „Och,
daar hebt ge het zooveelste blijk weer van
het spierloos Christendom in onze dagen
Laat men toch de Meditaties van Kuyper
lezen wanneer men naar mystiek verlange."
Want dit geloof ik stellig, dat ook deze
nieuwe uitgave van Wielenga een bewijs is
van de algemeene mystieke strooming, die
ook maar al te zeer "ten onzent dreigt de
overhand te zullen nemen.
Nog niet lang geleden is in onze Kerk
bode betoogd dat het wel eenerzijds als een
gelukkige reactie op een dorre materialis
tische periode kon aangemerkt worden, dat
er een verlangen naar meer warmte, een
mystieke neiging tot verinnerlijking en zelf-
inkeering openbaar wordt, maar evenzeer
hebben we toen aangetoond, hoe gevaarlijk
tevens die richting was, omdat er het heils-
feit door vervluchtend, en „o mijn ziel" er
door tot „o mijn God" kon worden ver
heven.
Wat we noodig hebben, is zeker meer
mystiek. Maar dan in den zin van inner-
lijke beleving van het dogma
En nu stellen wij ons de vraag, gelijk ook
bij vroegere lezing van de Imitatio, hebben
j onze menschen dat nu in den tegenwoordigcn
tijd noodig, of heeft ons Christelijk Neder
land niet nog betere bronnen om daaruit
gelaafd te worden, zóó dat de rechte har
monie tusschen hoofd en hart, tusschen
verstand en gevoel niet wordt verstoord
En hoewel schuchter, want wij weten hoe
zeer naar de Imitatio wordt gegrepen, en
hoeveel drukken ze ongeveer al heeft beleefd,
willen wij het hier toch met eenige vrij
moedigheid zeggen Gezonde mystiek biedt
de Imitatio niet.
Neem het overigens zoo schoone hoofd
stuk XI van B K II. Over het geringe aantal
beminnaars van Jezus' kruis. We geven dit
verkort hier weer
„Jezus heeft heden vele beminnaars
van zijn hemelsch Koninkrijk, maar wei
nige dragers van Zijn kruis.
Hij heeft velen, die zijn vertroosting,
maar weinigen die zijne beproeving be-
geeren.
Hij vindt vele deelgenooten aan zijnen
disch, maar weinige deelnemers aan zijn
vasten
Velen prijzen en zegenen Hem, zoo
lang zij eenige vertroosting van Hem
ontvangen. "Maar indien Jezus zich ver
bergt en hen een weinig verlaat, verval
len zij in klacht of in de diepste ver
slagenheid. Wie echter Jezus liefhebben
om Jezus en niet om eenige eigene ver
troosting van Hem zegenen Hem, zoowel
in alle verdrukking en benauwdheid des
harten
Waar zal men 'iemand vinden, die God
wil dienen om niet
Zelden wordt iemand gevonden, die
zóó geestelijk is, dat hij ontbloot is van
alles.
Ook al bezat hijde allervurigste
vroomheid, toch zou hem veel ontbreken,
namelijk het ééne, dat hem boven alles
noodig is.
Wat is dat
Dat hij na alles verzaakt te hebben,
zichzelven verzake en geheel en al uit
zichzelven uitga, en niets meer van de
eigenliefde overhoude.
Dan eerst zal hij waarlijk arm en ont
bloot van geest kunnen zijn en met den
profeet kunnen zeggen „Immers ben ik
eenzaam en arm."
Niemand is rijker, niemand machtiger,
niemand vrijer, dan wie zichzelven en
ii.
Daar stonden die houthakker en zijn vrouw
dan toch van te kijken.
Hoe, wou die mijnheer op den grond sla
pen en zij op een bed! Maar dat zou
niet gebeuren. Zwijgend stond de vrouw op,
Sthommelde wat in de lade van een oude
kast, en kwam met een paar schoone lakens
voor den dag. Ze verwisselde die met de
lakens van haar bed, maakte dit toen netjes
op en zei
Kijk eens, mijnheer, Uw bed is klaar.
U mag wel bij ons slapen, als het U hier
niet te armoedig is. Maar op den vloer sla
pen mag U niet, die vloer is veel te hard
voor U.
Nu, zegt de mijnheer, jullie zijn wel erg
vriendelijk. Graag zal ik jullie aanbod aan
nemen, maar voor ik op bed ga, heb ik nog
een verzoek. Ik hoop, dat jullie het niet on
bescheiden vindt. Maar, ik heb zoo'n hon
ger, hebben jullie niet wat voor mij1 te eten?
Opnieuw keken man en vrouw elkaar aan.
Eindelijk zeide de vrouw met bijna onhoor
bare stem en neergeslagen oogen
Neen, mijnheer, we hebben niets voor U
te eten, we zijn heel arm en terwijl ze
dit laatste zeide, kreeg ze een hoog roode
kleur. Ze schaamde zich blijkbaar er over,
dat ze arm was. Ze dacht er dus zeker niet
alle dingen weet te verzaken, en zichzel
ven weet te zetten op de laagste plaats."
Dat achten wij nu een geestelijkheid, die
niet alleen te boven gaat wat de H. Schrift-
verlangt want we mogen en moeten ons
zelf liefhebben het is wel niet waar wat de
duivel zegt over Job „alles zal iemand ge
ven voor zijn leven", maar het is wel waar
dat we de heilige roeping hebben om zoo
veel waarde aan ons zelf te hechten, dat
wij om de redding, de z a 1 i g h e i d van
onze ziel en ons lichaam ernstiglijk en steeds
bekommerd zijn.
En wij achten het een zeer gezonde gees
telijkheid en prijzen het als bevvijs van Kind
schap Gods, wanneer een kind van God
in diepe verslagenheid valt, indien Jezus zich
van hem verbergt.
En niet daarin ligt de rijkdom, de macht
en de vrijheid om zelf geheel te verzaken en
uit te schakelen, dus in de eenzaamheid! en
de armoede van Ps. 25 want David vindt
daar zoo weinig rijkdom in, dat hij in vs.
17 bidt Voer mij er uitRed mij
Maar de rijkdom ligt ook voor den een
zame in de wetenschap De Heere denkt
aan mij. Dat is in de vertroosting van de
n a b ij h e i d van Jezus.
En om een ander voorbeeld te noemen
Hfdst. XII „Over den Koninklijken weg
van het heilige kruis."
Het gaat over Matth. 16:24: Neem uw
kruis op en volg Mij
„Dit teeken des kruises zal staan aan)
den hemel, wanneer de Heere zal ko
men ten gerichte.
Dan zullen alle dienaren van het kruis,
die in dit leven aan den Gekruisigde zijn
gelijkvormig geworden tot Christus den
rechter naderen met groot vertrouwen.
Wat vreest gij dan het kruis op te
nemen, waardoor men ingaat in het Ko
ninkrijk
In het kruis is de zaligheid.
In het kruis is het leven.
In het kruis is de bescherming tegen
de vijanden.
In het kruis is de invloeiing der hc-
melsche zoetheid.
In het kruis is de kracht des verstands.
In het kruis is de vreugde des geestes.
In het kruis is de som der deugd.
In het kruis is de voltooiing der hei
ligheid.
Er is geen zaligheid der ziel, noch
hope des eeuwigen leven, dan in het
kruis.
Neem dus uw kruis op en volg Jezus,
en gij zult ingaan in het eeuwige leven.
Hij is u voorgegaan voor zich dragende
het kruis, en Hij is gestorven voor U
aan het kruis, opdat ook gijl zoudt dra
gen uw kruis, en zoudt willen sterven
aan het kruis.
Want zoo gij met Hem gestorven zijt,
zult gij ook tezamen met Hem leven.
En zoo gij deelgenoot geweest zijt van
zijn lijden, zult gij het ook zijn van zijn
heerlijkheid.
Indien gij vrijwilliglijk het kruis draagt,
zal het u dragen."
Ook dit laten wij het zoo zacht mogelijk
zeggen is verwarrend. Want duidelijk is in
den text zeker dat het gaat om eigen kruis,
dat we in gehoorzaamheid onzen Heiland
zullen nadragen. Doch wanneer in de Imitatio
staat in dat kruis zelve is zaligheid, is
leven, is bescherming, is voltooiing van hei
ligheid, dan wordt hier het 1 ij den voor
Middelaar, (ons lijden n.l.) genomen. Zelfs
geldt dit niet van 't kruis van den Middelaar
zelf. Ook in Jezus kruis en Zijn lijden ligt
het leven zelf niet, ligt de zoetheid niet,
dan zou Jezus nooit hebben mogen bidden
dat die drinkbeker van Hem mocht voorbij
gaan. Maar het lijden werd voor hem het
middel tot het groote doel de vreugde
die Hem voorgesteld was, daarom heeft hij
het kruis „verdragen" en de schande veracht.
Niet dus omdat die schande zelf zoet was.
Niet de dooding van het vleesch, en niet
ons dragen van het kruis is de weg. En
wanneer Thomas van Kempen op blz. 105
zegtNu eens zult gij van God verlaten
worden dan weer zult gij worden geplaagd
door den naaste en wat erger is dikwijls
zult gij uzelven tot een last zijn en toch zult
gij door geen enkel geneesmiddel
aan, dat armoede geen schande is, dat God
armen en rijken gemaakt heeft, dat Hij ze
beiden even lief heeft en dat Jezus, toen
Hij op aarde kwam, het kind was van arme
ouders.
Hebben jullie, dan heelemaal niets te eten,
antwoordt de heer. Al zijn jullie arm, dan
moeten jullie toch ook eten
Alles, wat we hebben, zegt de vrouw, is
een homp oud brood. We hebben geen bo
ter en geen kaas. We hebben ook geen
melk om U te drinken te geven, alleen wat
koffie.
Och, geef mij dan als 't u blieft, dat
stuk brood met wat koffie. Morgenochtend
zal ik jullie wel geld geven om ander brood
te koopen.
Zwijgend stond de vrouw op, legde het
brood op tafel (bordjes hadden ze niet) en
zette er een kop koffie naast.
Nauwelijks ziet de heer het brood of hij
gaat bij de tafel zitten. En wat doet hij
Neemt hij het brood en zet hij er de tan
den in Maar, neen, hij gaat zitten en
vouwt eerbiedig de handen.
Zijn oogen sluiten zich en terwijl het
hoofd zich voorover buigt, ziet men de lip
pen bewegen hij spreekt met God, den
Gever ook van deze spijze, hij dankt, dat
de Heere hem bij goede menschen heeft
gebracht en vraagt een zegen ook over deze
eenvoudige spijze en drank.
De houthakker en zijn vrouw slaan dit
alles vol verbazing gade. Zij baden nooit
tot God voor het'eten en zij dankten Hem
of door eenige vertroosting kun
nen worden bevrijd of verlicht, maar ge
zult het moeten dragen zoolang God het wil,
dan is dit, en dit zeg ik zonder eenige aarze
ling grond-valsch, wanneer men mij dit Ger
manisme vergunt.
Dan weet ons Avondmaalsformulier het
troostvoller „Opdat ik nimmer m e e r van
God verlaten worde", is Christus voor ons
verlaten geweest.
En zóó wordt het lijden als geloofsbeproe-
Ving volstrekt niet gezien. De Heere zendt
ons het lijden niet om het als beproeving
zonder eenige vertroosting te dragen, maar
om het in het geloof te dragen met de weten
schap Alle dingen wefken mee ten goede.
Want de Heilige Geest, die in de gemeente
woont, en die in 't hart van Gods kinderen
woont, voert met ons geen spel. Het is de
wil van God niet dat we in wanhoop zitten
en dat is Van God verlaten te zijn, met den
wille Gods zelf omdat God willen zou, dat
ge dit nu eens heelemaal voor u zelf torsen
zoudt.
Donkerheid in de ziel zou dus vrijwillig
gedragen moeten worden zonder eenig mor
ren
Als opgelegd kruis
In dit kruis is dus de zaligheid, m.a.w.
in de donkerheid der ziel en de van God ver
latenheid als we ze maar dragen om Gods
wil is zaligheid.
Ik begrijp daar niets van op het standpunt
van Gods Woord. Blijf dan maar in de don
kerheid, want die zelve is goed1. Zoo staan
de dingen op den kop.
Waar blijft hier de geloofsactie, om op
hope tegen hope op zijn God te vertrouwen?
en waar het licht van de H. Schrift, dat het
waarachtig gebed uit de diepte altoos een
aangrijpen van 's Heeren sterkte is en dus
de innerlijke overtuiging Ik ben niet alleen,
want de Heere is met mij
Wanneer we over het lijden in gezonden
Geref. zin willen lezen, dan is er toch wel
heel wat betere, en ook wel inniger lectuur
dan dit hoofdstuk van de Imitatio.
Wie geeft ons eens op dezelfde manier
als in deze kostelijke uitgave van Meinema
een bloemlezing uit de geschriften van Kuy
per, Rudolph, Elzinga, waarin over het kruis,
het lijden als navolging van Christus wordt
gehandeld om van een troostvol boekje als
dat van Jonker „Voor donkere dagen" te
zwijgen.
Er ware ter bevrediging van het verlangen
uit mystieke vroomheid geboren, uit onze
positieve en dogmatisch belijnde schrijvers
ongetwijfeld een heerlijk-geurige garve sa
men te lezen door een man als b.v. Dr.
Wielenga.
Nu heeft ook hij in zijn Inleiding nog op
andere bezwaren tegen de Imitatio gewezen.
Daarover in een volgend stuk.
S. v. D.
Van de verschillende zaken, die op de
vergadering van de Zendende Kerk met de
deputaten der classes in Zeeland en Noord-
BrabantLimburg werden behandeld, kun
nen eenige hieronder worden vermeld en ter
algemeene kennis gebracht om het meeleven
in de kerken met onzen Zendingsarbeid te
bevorderen.
We kregen daar te handelen over een ver
zoek van Ds. Merkelijn om met zijn gezin
in Juni 1928 naar het vaderland terug te
keeren.
Dat „terugkeeren naar het vaderland" is
niet bedoeld als een terugkeeren voor goed.
Ds. Merkelijn denkt er niet aan zijn arbeid
in Magelang neer te leggen en na 1928 in
het vaderland te blijven. Dat spreekt van
zelf, zal menigeen denken. Tot op zekere
hoogte is dat ook zoo. Toch moeten we niet
vergeten, dat het weer terugkeeren naar Indië
dan van hem en z'n vrouw een niet gering
offer vraagt. Ze hebben drie kinderen een
meisje van 13 jaar en twee jongens één van
12 en één van 8 jaar. Wanneer God hun allen
het leven spaart zijn die kinderen bij de re
patriate, 15, 14 en 10 jaar Keeren zij naar
Magelang terug dan zullen in elk geval de
beide oudste kinderen in 't land moeten
blijven, voor hun verdere opleiding. Of het
jongste kind weer met hen zal meegaan, is
nog niet beslist. Vooralsnog zoo schrijft
natuurlijk niet, waarom zou men bidden en
danken, als men zoo arm was. Danken voor
een homp oud brood, zonder boter Kan
je begrijpen, dan kan je wel overal voor
bidden en danken. Neen, bidden en danken,
vonden zij, was goed voor rijke menschen.
Wanneer je je tafel vol lekkers ziet staan,
ja, natuurlijk, dan kon je licht God dan
ken, maar als je arm bent dan is het
toch heel wat anders.
Met open mond staan ze naar hun gast
te kijken. Prachtige kleeren heeft hij aan, een
gouden ketting siert z'n borst, een paar gou
den ringen draagt hij aan de vingers. Hij
moet wel rijk zijn, die mijnheer, en die bidt
nu, terwijl hij niets anders te eten heeft, dan
droog brood. Dat was toch eigenlijk al te
gek.
Ondertusschen is de heer begonnen met
zijn eenvoudig maal te gebruiken. Hij merkt
echter de verbaasde blikken, die op hem ge
vestigd zijn, en vraagt, wat er is.
Laat ik het maar eerlijk zeggen, begint
de man, we begrijpen U hiet. U is toch ze
ker thuis wel iets anders gewoon dan droog
brood. En dat U daar nu voor dankt.
Licht verbaasd, antwoordt de heer Maar
Snenschen, jullie weten toch wel, dat we
door onze zonden op niets recht hebben.
Al gaf God ons heelemaal niets, dan hadden
we nog niets te zeggen. Elke gave, hoe klein
ook, is een bewijs van Zijn liefde en goed
heid. Dit brood hoe oud ook, smaakt me
even lekker, als het fijnste gerecht thuis. Als
een mensch zich zelf maar recht kent als een
Ds. Merkelijn verzet zich hun ouderlijk-
gevoel er tegen om ook hem in Holland
achter te laten en geheel beroofd van kinde
ren naar Indië terug te gaan. Wie dit nu
met aandacht leest, zal kunnen verstaan, dat
er een niet gering offer wordt gevraagd om
weer den arbeid in Magelang op te vatten.
Weieens te weinig wordt hier in Holland
beseft, wat de arbeiders in Indië zich moe
ten getroosten. Laat het onder ons alzoo
niet zijn.
De alzoo door Ds. Merkelijn gevraagde
vacantie zou hij graag nog wat hebben uit
gesteld, maar de groote moeilijkheden, die
daaruit zouden voortkomen voor de opvoe
ding der kinderen, maakten dat onmogelijk.
Besloten werd aan dit billijk verzoek van
Ds. Merkelijn te voldoen en hem te berich
ten, dat er onzerzijds niet het minste be
zwaar was tegen zijn repatriate in Juni 1928,
maar dat het ons zeer aangenaam zou zijn,
D.V. Juli 1928 hem en de zijnen een harte
lijk welkom in het vaderland toe te roepen.
De Zendende Kerk nam op zich, verschil
lende maatregelen, die in verband met dezen
repatriate moeten genomen worden, voor
te bereiden.
Een andere zaak, die onze aandacht vroeg,
was die van den hospitaaldienst. En zoo
gemakkelijk als de eerste zaak tot een be
slissing was te brengen, zoo moeilijk was 'het
met deze.
Algemeen leefde onder de broeders de
overtuiging, dat voor het welslagen van den
Zendingsarbeid op ons terrein, menschelijker-
wijze gesproken, een hoofdhospitaal nood
zakelijk is. En met een hoofdhospitaal heb
ben we nog niets. We hebben niet meer dan
ons hulphospitaal in Parakan. Daarin maken
we een uitzondering bij de andere Zendings
terreinen onzer Gereformeerde Kerken, die
alle een medischen dienst hebben met een
hoofdhospitaal en één of meer hulphospi
talen. Temeer wordt d!e behoefte aan zulk
een hooldhcspitaal gevoeld omdat we met
onzen Zendingsarbeid gelijk Ds. Merkelijn
dat uitdrukt gekomen zijn in de tweede
periode. De eerste periode, waarin de in
landers, zoo te zeggen onbevoordeeld tegen
over het Christendom stonden, omdat ze het
niet kenden is voorbijgegaan, nu ze met het
Christendom min of meer kennis hebben
gemaakt. Nu is er bij velen een bevooroor-
deeld-zijn, die den ingang van het Christen
dom belemmert. Daarom temeer zou het nu
van zoo groote beteekenis kunnen worden,
wanneer die belemmering werd! weggenomen
omdat de inlanders de zegeningen van het
Christendom leerden kennen door den me
dischen dienst. Eveneens is hierbij een fac
tor van groote beteekenis, dat het waarschijn
lijk nu nog mogelijk zal zijn een gouverne
mentshospitaal over te nemen en daardoor
te verkrijgen een hoofdhospitaal, dat voor
fcubsidie van de regeering in aanmerking
komt. En zonder regeerings-subsidie is een
hospitaal niet te exploiteeren door de Zen
ding omdat de kosten dan veel te hoog
worden.
Om al deze redenen begrepen we dan ook
volkomen, dat Ds. Merkelijn in zijn brieven
telkens weer ons die zaak met grooten ernst
op 't hart bond. En niets liever zouden de
broeders gedaan hebben dan hem te be
richten, dat hij aanstonds de noodige stap
pen kon doen om 'tot de overname en in
richting van zulk een hoofdhospitaal over
te gaan.
Evenwel ging dat zoo maar niet. Zouden
we dat kunnen doen dan moesten we ze
ker zijn, dat we onze kerken achter ons had
den om bijeen te brengen, wat voor inrich
ting en onderhoud van een hoofdhospitaal
noodig is. En zoover zijn we helaas nog
niet. Het eenige wat we dus konden doen
was Ds. Merkelijn te machtigen alles voor
te bereiden wat tot een mogelijke overname
zou kunnen strekken, zonder dat we daar
door gebonden werden, in de hoop, dat als
de tijd daarvoor gekomen zou zijn, wij dan
ook in staat zouden wezen tot de overname
over te gaan.
Ter vergadering bleek, dat de verhooging
van de Zendingsbijdragen, zooals die aan
de verschillende classes was gevraagd, overal
een gunstig onthaal vond.
Tot bevordering van het meeleven met
den Zendingsarbeid werd besloten meer uit
voerig en stelselmatig daarover inlichtingen
te verschaffen. Ook, om aan de predikanten
een afschrift te doen toekomen van die brie-
groot zondaar, dan is hij blij met alles wat
God hem geeft, hoe gering het ook is. Dan
leert hij tevreden zijn, en een tevreden mensch
is altijd gelukkig en God altijd dankbaar,
al is hij ook nog zoo arm.
De man noch de vrouw, antwoordde iets
op deze toespraak. Daar werd1 iets onrustig
binnen in hen. Daar klopte iets. Vroeger
hadden ze ook wel gebeden, toen waren ze
tevreden geweest, maar dat waren ze se
dert lang niet meer. Vroeger waren ze ook
arm, maar toen was er meer vrede in hun
hart, omdat ze God erkenden als hun God.
Maar nunu was het heel anders. Ja,
ze waren nog even arm als vroeger, maar
ze waren nu ook nog ontevreden en onge
lukkig, omdat ze zonder God leefden en...
wie God verlaat, heeft smart op smart te
vreezen. Dat ondervonden ze.
Ze sliepen dien nacht heel slecht, de hout
hakker en zijn vrouw. Dat kwam niet, door
dat de grond zoo hard was. Och neen, hun
ledematen waren niet zoo teer, die konden
daar best tegen. Maar er was wat anders.
Ze waren onrustig. Dat die rijke mijnheer
gebeden had, toen hij zijn sober maal ge
noot, dat had ze getroffen. En 's avonds had
hij zijn knieën gebogen, voordat hij in zijn
bedstede stapte.
Zij bogen nooit hun knieën. Vroeger ja,
toen was alles anders geweest.