Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 40e Jaargang. Vrijdag 22 October 1926. No. 43. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT JiET WOORD. GOED EN KWAAD. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Ter gedachtenis. ZEEU Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F, J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bg vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 22 8 0. Het goede dat ik wil, doe ik niet, maar 't kwade, dat ik niet wil, doe ik. Indien ik doe, wat ik niet wil, zoo doe ik 't niet meer, maar de zonde, die in mij' woontwant ik heb een vermaak in de wet Gods. Rom. 7: IQ, 20, 22. Van nature is er bij ieder mensch enkel kwaad. Maar door Gods genade in Christus is er toch verandering gekomen. Want uw zonden werden verzoend en de straf werd kwijt ge scholden. Daardoor zijt ge gerechtvaardigd en weer bekwaamd om de taak te verrichten, waartoe ge geschapen zijt, n.l. om God te dienen in 't goede. Dus niet alleen gerecht vaardigd maar ook geheiligd. God eischt van Zijn schepselen eer en aanbidding in woord en daad. Hij' eischt werken der liefde werken der gehoorzaam heid werken des Geestes. Daar is 't Hem om te doen, ook als Hij een zondaar uit genade aanneemt tot Zijn kind. Want toen God u in Christus gerechtvaardigd en ge heiligd heeft, toen had Hij daar ook een wijze en heilige bedoeling mee. Hij heeft 't volgens Zijn Woord gedaan om Zeker n.l. om' u te verlossen uit all uw ellende om u van dood levend te maken om u te brengen tot eeuwige zaligheid. Dat was 't naaste doel. Maar niet onduidelijk leert datzelfde Woord, en vooral Christus zelf en Zijn Apostelen u, dat er nog een ander, hooger doel is, waar om God alzoo gedaan heeft. Dat hoogere doel, het einddoel, is de eere Gods; het is 't welslagen Zijner scheppingsidée. Dat doel is dat Zijn schepping beantwoorden zal aan Zijn wil en dus dat de Satan en zijn h'ellemacht niet hun zin zullen krijgen, om Gods plannen te verijdelen. En aan dat hoogere doel moet nu 't lagere doel onder geschikt blijven. Tot die eere Gods en dat overwinnen van Gods Raad over de machten der duisternis, tot 't overwinnen van 't goede over 't kwade, moeten nu degenen, die aan dat doel hun zaligheid door de genade van Christus te danken hebben, vrijwillig meewerken. En ze kunnen dat. Want er is een goede kern, een goed beginsel in hen gelegd door den Hei ligen Geest, die hen immers wedergeboren heeft tot kinderen Gods. En als ze 't kunnen, dan móeten ze 't ook. Maar o iemand, die goed' zijn zondestaat en zijn verlorenheid eenmaal gezien heeft, en dan ondervindt met hoeveel gebrek hijl steeds heeft te worstelen, kan dat maar nauwelijks gelooven, dat hij 't kan. Doch God zegt 't. God beveelt 't. En hij weet toch ook, dat hij den Heiligen Geest heeft ontvangen, waar door God hem meer en meer tot Zijn even beeld vernieuwt. Zoo voelt hij 't „moeten" wel doch hij vindt 't „kunnen" niet. Dat is een benau wende gedachte voor een verloste ziel. Waar is de eenheid tusschen dat moeten en dat kunnen te vinden Waar kan hij hier vrede en rust vinden voor zijn hart Die vindt hij slechts, als hij komt tot 't inzicht van Paulus in Rom|. 7. Wèl uit Paulus daar dezelfde bange klacht over de tegenstelling in zijn leven tusschen goed en kwaad. De strijd der twee beginse len. Het willen van 't goede is wel bij hem, maar 't doen ontbreekt. En toch is 't niet de klacht der wanhoop, want (hiij komt tot een moedgevende belijde nis, n.l. dat 't wèl véél strijd kost en d!at 't moeilijk is heel moeilijk maar toch niet onmogelijk Want ja: 't goede dat ik wil, doe ik niet, maar 't k wa d e, dat ik niet wil, dat doe ik. Want ik heb een vermaak in de wet Gods naar den inwendigen mcnsch, dat wel maarik zie ook een andere wet in mijne leden, die strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mijn gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is. Zie, dat is wel een poover resultaat. Als Paulus er niet in voorging, zou men zich eigenlijk haast schamen om 't te zeggen. Maar niettemin zit er een element in, dat veel verwachting geeft, namelijk, dat Paulus er voor uitkomt, dat hij, ondanks de schijn bare overheersching van 't kwade over 't goede, toch een innerlijke lust heeft in dat goede en niet in 't kwade. Want hij heefteen vermaak, inwendig, in de goddelijke wet. Zie, dan is er toch een begeerte, een stre ven, een strijden vóór God dan is er toch een beginsel, dat daarin aan 't groote doel Gods wil beantwoorden, om Hem eere te bewijzen in dankbare gehoorzaamheid. De prikkel der zonde houdt veel tegen, zóóveel, dat ge nooit tot de hoogmoedige gedachte zult komen, dat ge iets „verdien stelijks" verricht, maar ge gaat u toch met Uw gansche leven meer en meer dankbaar bewijzen voor Zijn weldaden en 't is uit die dankbaarheid uw éénig verlangen, dat Hij' door u geprezen worde. En al moet ge dan hier nog vaak met ge bogen hoofd staan bij de ruïnes van uw dank- idealen, wanneer 't u blijkt, dat uw beste wer ken, waarvan ge de hoogste verwachtingen koesterdet, (verwachtingen voor de eere Gods nog wel dat die toch o, zoo zondebezoe- deld moeten worden afgeleverd, dat ge haast in twijfel staat, of Gods Naam er misschien niet meer door onteerd, dan geëerd zal wor den, zoodat ge óók uit moet roepen „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit 't lichaam dezes doods ge eindelijk toch met van uzelven af te zien op den eenigerï Helper en Heiland, met moed te vatten en' staande te blijven in 't geloof en dankbaar, (zelfs voor Zijn hulp in uw dankbaarheid) roept ge uit „Ik dank God, door Jezus Christus, onzen Heere Voorwaar als ge zóó staat, dan zal God u de wegen wijzen, waarlangs ge in dank baarheid door 't goede 't kwade kunt over winnen. Het zal dan weldra aan u te zien' zijn, dat ge niet uzelf, maar de eere Gods zoekt. Paulus die klagende Paulus over zichzelf maar die roemende Paulus in zijn Heere mocht toch ook in de kracht Gods' veel goeds voor zijn Koning doen. Doch ook dan blijft er nog altijd een mis hagen over uzelf, vanwege 't vele kwaad, dat nog het goed in den weg staat. Altijd blijft dat kwaad u aanklagen, omdat God enkel goed van u eischt. Altijd blijft er dat conflict tusschen het „moeten" en 't „niet kunnen" in uw ziel en ge roept uitwaar vind ik de oplossing waar vind ik in dezen strijd vrede en rust voor mijn hart Want ik wil wel 't goede, maar 't baat mij i niet. En ge zucht ik kan geen goede werken doen, altijd weer als ik 't góede wil doen, ligt 't kwade mij bij. Want 't geen ik wil, dat doe ik nietmaar 't geen ik haat, dat doe ik. Maar ach mijn klager als die ver zuchting opkomt in uw hart, weet ge dan wel, dat de Apostel Paulus onder leiding des Hei ligen Geestes precies 't zelfde heeft gespro ken en geschreven, daarin vertolkend de droe ve bevinding van alle geloovigen Heil u, als ge met hem zeggen kunt het goede te willen en 't kwade te haten. Dani antwoordt ge ook met hem op die bange klacht door 't geloof „Geen nood „I k" doe dat kwaad niet meer, maar de zonde, die in mij woont. I k heb een vermaak in de wet Gods. Wat dus tegen Gods Wet is in mijn levensuiting, dat doe Ik toch niet. Mijn I k is geheiligd, is wedergeboren, is ver nieuwd. Daardoor komt niet 't kwade maar alleen 't goede op rekening van mijn I k Doch weet deze hoog-geestelijke belijde nis is geboren uit bange smartze is geboren uit de zieleworsteling van een ik, dat alléén maar 't goede wil doen, doch toen werd belemmerd door 't vleesch dus van een ik, dat hunkert naar de verlossing van dat vleesch of neen van een ik, dat pas zalig is, wanneer ook dat vleesh uit den dood weer nieuw zal zijn opgestaan, omdat ik te dienen ter eere Gods in enkel góede werken. De vijanden Gods hebben echter van deze hoog-geestelijke belijdenis, waar ze niets van begrepen, misbruik gemaakt voor 't botvie ren van hun laag-vleeschelijke lusten. Dan genóten ze van 't kwade, dat ze deden, zich wijs makend, dat ze daarmee in 't spoor van den Apostel waren, dat diat pas was de bevinding van 't oude beginsel tegenover 't nieuwe maar ach dat was ja, juist dat was de bevinding van den „ouden mensch", maar van den ouden mensch al léén, dat was helle-bevinding. Want als er iets van den Geest Gods in geweest ware, dan zouden ze niet geweten hebben, waar 't te zoeken, van angst, en ellende, en be rouw. Neen dat is een leven der zonde, al gaat 't onder een mantel van Christelijkheid en 't is geen leven van dankbare liefde enl van geloof, 't Is 't kwade doen en niet 't goede. Daarom beproef u alleen uit de goede werken en niet uit de kwade. Toets uzelven op uw beginsel en op de oprechte begeerte van uw hart. Want als dat hart oprecht be geert 't goede te doen, al moet 't belijden, dat 't er niet in slaagt, dan is er toch dank baarheid en liefde en een zoeken van dd eere Gods. Stel u nu met ernst de vraag, waar üw hart naar uitgaat. Naar 't goede, of naar 't kwade Of uw wandel achter Christus is, dus in de hemelen, dan wel, of gijl u afkeert van de dingen die boven zijn, en van Hem, die boven is. Want wie zich afkeert van Gods Wet en wil, die keert zich af van God en daarmee van den Middelaar, die de Wet Gods eerde, en ook ons leerde, om die wet uit dankbaarheid te volbrengen. Die sluit zichzelf den hemel toe. Die kan 't Pau lus niet nazeggen dat hij een vermaak heeft in de wet Gods, dóch alleen maar, dat hij met 't vleesch de wet der zonde dient en dat is niet genoeg voor de zaligheid. Voor 't zalige leven in den hemel bij God is de voorbereiding van een god-zalig leven op de aarde noodig. Voor 't verrichten van 't eeuwige goed in loven en dienen van God is 't tijdelijk goede een vereischte, n.l. 't vol brengen van de beide tafelen der goddelijke •wetliefde jegens God en liefde jegens de naasten. Weet het 't geloof is zonder de werken dood, en dan zal 't einde een bittere ont goocheling wezen. Anderzijds de werken al léén kunnen 't ook niet doen alles heeft al léén waarde door 't geloof. Maar beide, ja beide in goede harmonie vormen 't ware goed tegenover 't kwaad der zonde. Want beide „Geloof en Werken" beteekentdat ge in Christus Jezus gerechtvaardigd en ge heiligd zijt. Scharendijke. J. W. VAN TOL. Verleden Vrijdag heb ik in mijn gedachten vertoefd op den doodenakker te Middelburg, en heb ik gestaan bij de open groeve, waarin de familie het stoffelijk overschot van Me vrouw Hiltje Hoekstra heeft neergelaten. Dit zal niemand bevreemden, die weet, dat ik haar reeds jaren gekend heb en evenmin, dat ik een woord aan haar nagedlachteni^ wijden wil. Wanneer wc terugdenken aan haar leven, dan kunnen we dat niet doen zonder hem te gedenken, naast wie zij zoovele jaren heeft geleefd en wien zij tot een uitnemende hulp is geweest. Zooals de meesten wel weten zul len, was haar eerste man in vroegeren tijd' Hervormd en zij was geboren en opgevoed in de Hervormde pastorie te Achlum in Fries land. Tijdens zijn studie kreeg hij kennis aan haar en dit leidde tot verloving. De Kerst dagen naderden en hij wilde naar haar. Daar was bovendien nog een bepaalde reden voor, wijl hij haar een denneboom beloofd had voor haar Kerstfeest met de kinderen der Zondags school. In den omtrek van Heerenveen, waar hij bij zijn ouders met vacantie was, was er wel aan te komen. Doch het vroor dat het kraakte en de vaarten waren met een dikke korst ijs bedekt, zoodat de schepen en boo,- ten niet varen konden. Goede raad was duur. Doch dr. Wagenaar was niet gauw verlegen. Schaatsen rijden kon hij niet wegens een ge brek aan zijn been. Doch er was wel een slede. Daarin kon hij zitten en de boom kon er ook wel in. Als nu zijn vader een knecht wilde afstaan, die de slede al rijdende voor- uitstuwde, dan zou het gaan. Zijn moeder maakte bezwaar met het oog op de koude doch hij was niet te houden. Zijn vader gaf toestemming, moeders bezwaren verdwenen door zijn welsprekend pleidooi en de reis werd aanvaard en goed volbracht. Met en thousiasme toonde hij bij aankomst den boom aan zijn meisje, die met een kalmen glimlach haar dankbaarheid toonde. Niet uitgelaten, niet luidruchtig, zoo was zij toen reeds en zoo is zij gebleven. Een Friesin van het echte soort. Daardoor heeft zij veel kunnen zijn voor haar eersten en ook voor haar tweeden man. De dagen gingen voorbij en voor hem eni haar kwamen de bruidsdagen. Op een mor gen komt er een bölvenster, een vrouw, die allerlei wittebrood in een mand draagt en het uitvent bij de huizen. De bruid gaat naar de deur en groet de vrouw. Deze echter vraagtof de Bruidegom ook niet even ko men kon. Nu dit kon wel. Als hij verschenen' is, zegt de vrouw U krijgt een beste vrouw. Haar heb ik gekend van haar kindsche dagen' af. En als jelui soms ruzie mocht krijgen, dan moet U maar denken, dat het uw eigen schuld is. Zij voegde er een wensch aan toe. Vaak herinnerde hij: er aan en snaaksch als hij kon zijn zeide hij dan tot haar, ge be grijpt wel, dat ik niet anders kon, dan het je naar den zin te maken. We hebben dit tafe reeltje even naar voren gebracht om het woord van die vrouw te onderstreepen ziji was inderdaad een beste vrouw, die haar inan steeds tot een hulpe is geweest en die! hem door haar evenredigheid steeds heeft gesterkt en bemoedigd. Nadat zij samen getrokken waren naar hun tweede gemeente, brak de Doleantie uit. Op een vergadering van predikanten, die met elkander overleggen wilden, hoe zij verder den strijd zouden voeren tegen de opgedron gen kerkelijke besturen, was ook natuurlijk vader Ploos van Amstel verschenen, die aan stonds meedeelde, dat Reitsums kerk gebro ken had met de Synodale organisatie. Allen zwegen, niemand zei een enkel woord. Het werd pijnlijk stil. Dit was een daad en hoe wel de overigen den moed van die kerk be wonderden, toch had de mededeeling hen niet alleen verrast, maar ook neergedrukt. Daarna keerde dr. Wagenaar huiswaarts met een hoofd en hart vol vragen en zorgen. Hij' zag wel, dat het er toe komen moest, maar was nog niet gereed. Er volgden dagen van groote spanning. Hij had in zijn proefschrift de her vormde kerk vergeleken bij een boom en de Synodale organisatie bij een ijzeren band, welke er omheen geslagen was, en hij had zich getroost, dat de groei van den boom den band zou doen springen, doch zoo had hij het zich niet voorgesteld. In zulke tijdeni was Mevrouw hem tot een bizondere sterkte. Zij was wel niet op de hoogte met den strijd van al die verschillende richtingen, ziji kon hem ook niet zeggen, wat er gebeuren moest, maar zij had vertrouwen in hein, bleef aan zijn zijde en deelde in zijn moeilijkheden. Zij dacht niet aan zich zelf, zij bekommerde zich ook niet, hoe het gaan zou met de kerkelijke goederen, dit moesten de mannen maar uitmaken maar zij ging met hem, al was het, dat haar familie bijna geheel aan een anderen kant stond. Van haar wist hij, dat zij hem niet tegenhouden zou, dat zij zich niet ontstemd zou tooncn, dat zij hem later nooit eenig verwijt zou doen. Zij liet zich niet uit het evenwicht brengen en zij liet haar man gevoelen, dat hij op haar rekenen kon. Voor hem was het bezwaarlijk, want het ging ook met de beroering verder niet, zoo als hij het meende, dat het moest gaan, maar zijn vrouw liet zich niet van de wijs brengen.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1