Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 9 October 1926.
No. 41.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. MEIJ te Koudekerke.
UIT HET WOORD.
NUTTIG WERK.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Bij het afscheid.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs O per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
Afzonderlijke nummers 8 oent. PerSVereenigiïig Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Advertentieprijs: 15 oent per regel; by jaarabonnement van Adres van de Administratie: Sparyaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangryke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 2 8 0.
„Oefen uzelven tot godzaligheid".
1 Tim. 4 7b.
Voorbij gaat de gedaante dezer wereld.
Verloren gaat de waarde van allen arbeid,
die hier met inspanning van schier boven-
menschelijke kracht vaak wordt verricht. Dat
gaat verloren en voorbij, omdat God deze
wereld niet in de eerste plaats heeft laten
voortbestaan na den zondeval om er gedenk-
teekenen op te richten van menschelijk kun
nen, maar om aan arme verloren zielen nog
een tijd der genade te geven, zoodat ze zich
voor kunnen bereiden, en zich in kunnen
richten op de eeuwigheid.
Daarom heeft alle arbeid, die slechts een
aardsch karakter draagt, geen innerlijke, geen
blijvende waarde. Dat mag dus niet ons hoog
ste doel zijn. Daar mogen onze zinnen niét
op gericht zijn. Dat moeten we overlaten
aan de wereld, die er hare afgoden van
maakt. Maar voor ons moeten de dingen
dezer aarde een twééde plaats innemen
voor ons moeten ze ondergeschikt zijn aan
de oefening in de godzaligheid
aan de betrachting van Gods wil
aan de overdenking van Gods openbaring;
aan de verkrijging van Gods beloften
aan de benaarstiging om onze roepingen
verkiezing vast te maken.
En zeker daarbij kunnen we de wereld
en de dingen dJezer wereld niet missen. We
zijti nog i n de wereld, al mogen we niet
v a n de wereld zijn.
We hebben behalve onze ziel, ook een
lichaam, dat om onderhoud en verzorging
vraagt. Dat brengt mee, dat we ons aard-
sche werk niet mogen verwaarloozen, maar
dat we er wel degelijk ons best voor moeten
doen. Goede Christenen moeten ook in 't
natuurlijke leven een voorbeeld voor anderen
zijn. Ons leven in de wereld moet ook een
prediking wezen een Evangelisatiearbeid.
Maar toch dat natuurlijke mag nóóit
hoofdzaak worden, nooit einddoel. Daar mo
gen we niet in opgaan. Dat aardsche werk
moet altijd dienstbaar blijven aan onze roe
ping voor de eeuwigheid. De lichamelijke
oefening moet steeds dienstbaar blijven aan
de oefening der ziel in de godzaligheid.
Want de lichamelijke oefening is tot weinig
nut. Die is niet van onwaarde (tenminste
niet voor een Christen, die die andere oefe
ning er naast betrachtmaar van weinig
waarde in verhouding tot dié.
We moeten hier 't verschil zien. En
dat verschil is groot. Ontzaglijk groot!Want
waar de lichaamsoefening raaar tot weinig
nut is, daar is de oefening der godzaligheid
tot alle dingen nut.
En ieder wil toch liefst nuttig werk
doen.
't Is als met een bouwwerk, dat beiderlei
werk van den Christen, die lichamelijke en
die geestelijke oefening.
Bij een bouwwerk hebt ge ook twee soor
ten werk steigerwerk en 't eigenlijke werk.
Ze zijn beide nuttig. Maar ze zijn niet beide
evenveel waar d. 't Steigerwerk is on
misbaar voor 't eigenlijke werk, maar als
dit klaar is, dan worden de steigers verwij
derd, en niemand denkt daar meer aan. Als
't werk gereed is, dan is 't gebouw 't nut
tige werk, en de steigerhouten zijn maar
meer tot weinig nut.
Zoo is 't ook met 't levenswerk van den
Christen. Hij moet op aarde zijn arbeid ver
richten, en daar ook wel degelijk zijn zorg
aan besteden. Mag 't zelfs niet verwaarloo
zen. Maar hij moet boven die bezigheden
zijn oog gericht blijven houden op datgene,
wat blijvende waarde heeft. Anders zou hij
te vergelijken zijn met een bouwmeester, die
aldoor zijn werk maar aan de steigerhouten
besteedde die de palen daarvan prachtig
bewerkte, en de planken ervan keurig schil
derde, maar niet toekwam aan 't voornaam
ste aan 't optrekken van 't gebouw. Maar
zoo iemand ware een dwaas Hij deed geen
nuttig werk. Welke Christen zou daarmee
gelijkgesteld willen worden
Daarom oefen uzelven tot godzaligheid.
Paulus richt dit woord in de eerste plaats
tot Timotheiis, tot ëen prediker, een bedie
naar van 't Evangelie. Hij zal daar wel red
den voor gehad hebben. Niet, omdat Timo
theiis de godzaligheid niet zocht. O Neen.
Wat dat betreft, geeft hij elders wel een
ander getuigenis van dezen jeugdigen leer-
aar.
Zonder twijfel had Timotheiis reeds van
kindsbeen af de goede keuze gedaan
maar aan de ontwikkeling van 't geestelijke
leven komt nooit een einde. En nu is Paulus
bevreesd, dat zijn geliefde leerling en helper
door de aardsche zorgen des levens bekom
merd zal worden, zoodat hij zich te veel
aan zijn lichamelijk beroep zal geven
hetzij dat hij te veel tijd en aandacht zal
besteden aan een of ander handwerk, dat
hij wellicht heeft uitgeoefend, evenals Pau
lus, die jentenmaker was, hetzij, indien
hij énkel Prediker was, dat hij zich te veel
zal toeleggen op de uitwendige zijden daar
van wetenschappelijke twistvragen, of het
voornamelijk besteden van zijn tijd en gaven
aan voordracht en stijl, welk laatste niet
onwaarschijnlijk is, als we letten op de ver
maning, die Paulus laat voorafgaan „maar
verwerp de ongoddelijke en oudwijfsche fa
belen."
Paulus is dan bezorgd, dat door derge
lijke bijzaken het voornaamste de bedie
ning van 't Evangelie, en vooral Timotheüs'
eigen godsvrucht en vroomheid in 't ge
drang zullen komen.
Nu is 't stellig waar, dat deze gevaren
voor predikers niet 't geringst zijn —maar
ze bestaan toch ook evengoed voor alle
Christenen inzonderheid voor de intel-
lectueelen.
Vooral tegenwoordig is 't gevaar zeer
groot om het geloof en de nuttige oefe
ning in de godzaligheid, de practische be
oefening en beleving van onzen godsdienst,
op te laten gaan in dingen, die geen blijvend
belang 'hebben..
Het geloof en 't geloofsleven worden in
onze bewogen dagen zoo spoedig overvleu
geld en op den achtergrond gedrongen door
allerlei kwesties en verschillen, die heete
hoofden maken en koude harten. Daarbij
bestaat (het niet denkbeeldig gevaar het
meerdere voor 't mindere te laten wijken.
Het bep raten der geloofszaken is slechts
goed, zoolang het bel e v e n er niet onder
lijdt. Wrijving van gedachten kan, móet zelfs
nuttig zijn aan de oefening in de godzaligheid,
imaar zoo gemakkelijk wordt hier 't doel
uit 't oog verloren. Daarom oefen uzel
ven daarin.
Godzaligheid, vroomheid, is „om
gang met God".
Het is dat uw ziel een dagelijksch be
wust verkeer geniet met den levenden God
door Jezus Christus, dat in uw ziel gewerkt
wordt door den Heiligen Geest in aanslui
ting aan 't Woord.
Het is een leven uit God en door God
en tot God.
Het is, dat ge uzelf hoe langer hoe meer
leert verzaken, om Hem te dienen en naar
Zijn wil te leven, ook in de kleine dingen
van uw gewone aardsche leven.
Het is steeds meer gewennen aan Hem
en vrede hebben.
Het is de begeerte, om ook alles in u
en om u heen, om heel dat deel der wereld,
dat God aan u heeft toevertrouwd, en aan
uw invloed heeft onderworpen, aan Hem
dienstbaar te maken.
De beoefening der godzaligheid is iets,
dat zich afspeelt diep in uw eigen ziel voor
't aangezicht Gods iets, dat tot de verbor
genheden van uw zieleleven behoort, maar
dat toch niet verborgen kan b 1 ij ven, want
in zijn resultaten wordt 't ook naar buiten
merkbaar, n.l. in uw strijd voor Zijn eer
in uw arbeid in Zijn dienst.
Oefen uzelven daarin. Dan verricht ge
nuttig werk.
Dat gaat niet vanzelf. Het waait u niet
aan.
Maar ge moet er u gestadig in oefenen.
Het eerste begin moet u weliswaar gegeven
worden. Maar als 'Christen hebt gij de
plicht, om dit vermaan op te volgen en
u zelf te oefenen, te oefenen tot nuttig werk.
Dat bedoelde Christus, toen Hij zeide
Wordt Mijne navolgers
Ja wij moeten echte, volle Christenen
worden, actieve Christenen. God heeft recht
op ons heele bestaan. Zooals God ons ge
schapen heeft, zóó wil Hij ons hebben.
We mogen dus niet lijdelijk zijn, en de
uitwerking van ons geloof in ons leven maar
aan God overlaten, maar we moeten ook
zelf aan 't werk.
We mogen niet lijdelijk zijn, want we zijn
niet lijdelijk geschapen. Ons bestaan is niet
lijdelijk. Dat blijkt wel bij den natuurlijken
mensch. Die gaat actief tégen God in en
zoo moeten wij actief vóór God strijden.
Geen lijdelijke Christenen dus maar
wél afhankelijke, biddende Christenen. Lij
delijke Christenen zijn maar halve Christe
nen, die zéggen dat ze Gods-vrucht zoe
ken, maar wier leven Gods-v lucht is.
God heeft ons actief geschapen, maar die
actie hebben we tegen Hem gericht. Nu wil
Hij ons weer anders hebben. En Hij gaf ons
uit genade alles, wat we daarvoor behoe
ven maar nu moeten wij die gaven ook
ontwikkelen door oefening dier godzaligheid
in strijd en gebed.
Daarom die godzaligheid dat heerlijke
verkeer ,uwer ziel met God met den God
des Levens verdient die biddende oefe
ning.
Immers als Ge te zien krijgt het verschil
tusschen de lichamelijke, de natuurlijke waar
den van dit tijdelijke leven in hun onderge
schikte verhouding tegenover de eeuwige
geestelijke beteekenis van die godzaligheid',
dan is het niet twijfelachtig, welk van de
twee uw beoefening waard is en ook welk
van de twee uw beoefening 't meest zal
beloonen.
Oefen uzelven tot Godzaligheid.
Doet ge dat Zult ge het doen
Zult ge uw gaven en krachten nog langer
besteden aan dingen die geen nut hebben,
althans geen b 1 ij v e n d nut
Wilt ge doen, zooals die dwaze architect,
die al zijn tijd en aandacht aan de steigers
besteedde
Wilt ge een onnutte dienstknecht genoemd
worden, wanneer ge voor Gods aangezicht
moet verschijnen? (Matth i, 25 30). Neen?
Doe dan nuttig werk
Nuttig voor God, en nuttig voor u zelf.
Oefen uzelven dan in de Godzaligheid. Want
de lichamelijke oefening is tot weinig nut,
maar de Godzaligheid is tot alle dingen nut,
hebbende de belofte des tegenwoordigen èn
des toekomenden levens.
Weest dan goede rentmeesters.
Stel het tijdelijke in dienst van't eeuwige.
Want: wat 't zwaarste is, moet 'tzwaarste
wegen. Zoek eerst 't Koninkrijk Gods
dan zal al 't andere, ook uw tijdelijke nood
druft, u toegeworpen worden.
Scharendijke. J. W. VAN TOL.
De Zeeuwsche Kerkbode laat zich gewoon
lijk niet in met bladen, welke hoofdzakelijk
gewijd zijn aan niet-kerkelijke aangelegen
heden en hiji wil daarvan thans ook niet af
wijken. Doch nalaten kan hij niet een enkel
woord te zeggen naar aanleiding van het
heengaan van den hoofdredacteur van het
Christelijk Historisch Dagblad „De Zeeuw".
Het lag voor de hand, dat wij trouwe lezers
waren van wat hij jaren lang ten beste gaf.
Bijna veertig jaren hebben wij dit orgaan
van onze staatkundige partij gekend. Eerst
was het klein, maar er zat groei in. Het
kwam vaker uit en in de laatste jaren ver
scheen Jt;et schier elkert dag. Al die jaren
heeft de heer J. Buijse het geredigeerd' en
hij heeft het gedaan op zulk een wijze, dat
het zijn plaats met eere heeft ingenomen.
Wij behoeven niet te vreezen, dat iemand
dit tegenspreken zal, al werden zijn politieke
tegenstanders geroepen om rechters te zijn.
Nu kunnen we dit al heel gemakkelijk
neerschrijven, maar wanneer wij al is liet
maar even indenken, wat dit in heeft, dan
zullen we verstaan welk een gewichtige en
vaak moeilijke taak het geweest is. Om dit
te kunnen doen, was hij allereerst verplicht
ernstige studie te maken van de beginselen,
welke de anti-revolutionair in 't openbare
leven tot uiting wil doen komen. En nu moge
het waar zijn, dat de heer Buijse bij zijn
optreden de vrucht kon genieten van den
arbeid van Groen van Prinsterer, Kuyper
en anderen, toch was het voor een jonge
man, die eiken dag zijn tijd geven moest
aan de practijk heel wat om zich op de
hoogte te stellen. Daarbij kwam natuurlijk,
dat hij ook weten moest wat er omging in
de actueele politiek en dit kon hij alleen,
als hij voortdurend nauwkeurig kennis nam
van wat mannen van allerlei richting publi
ceerden. Op deze wijze toch kon hij alleen
verstaan wat er omging in onze dagen. Welk
een stof was er alzoo, welke verwerkt moest
worden, voordat hij een pen op 't papier
kon zetten. Hieruit blijkt voldoende, hoe hij
met zijn tijd heeft moeten woekeren. De
zweep zat er altijd achter, want als hetoogen-
blik er was, dan moesten zijn artikelen klaar
zijn. Waarlijk, wij mogen het wel waardee-
ren, dat hij zulk een arbeid zoolang heeft
kunnen volhouden.
En de wateren van het leven van onze
partijwaren niet altijd kalm en effen, ook
niet in onze provincie. Wij behoeven maar
even te noemen de kieswet-Tak en velen'
herinneren zich, hoe mannen uit onzen kring
tegenover elkander stonden. Hoe bezwaarlijk
moet het destijds voor den Redacteur van
ons Blad geweest zijn om leiding te geven.
Dan moet er niet alleen overdag hard ge
werkt worden, maar dan rooven de zorgen
een gedeelte van de nachtrust. En ook in
die kritieke tijden is aan 't licht gekomen,
dat hij zich in zijn oordeel niet liet benevelen.
De tijd is nog niet gekomen, dat we ons
een juiste voorstelling kunnen vormen van
al wat hij door zijn pen verkregen heeft,
maar wel kunnen wij nu reeds vaststellen,
dat zijn noeste arbeid niet ijdel is geweest.
Hij heeft niet alleen een breeden kring le
zers gewonnen, maar hij heeft ook vertrou
wen gewekt bij velen. Vroeger in dagen van
feilen strijd, soms tijdens d'e verkiezingen van
leden voor de Tweede Kamer en Provinciale
Staten wachtten velen op het oordeel van
ons Blad en meest gingen zij daarmee ac-
coord. „De Zeeuw" heeft vaak hetscheeve
recht gezet, vooroordeelen grondig bestre
den, aantijgingen afgewezen en een zeker
geluid gegeven.
De groei van dit Blad is door en door
gezond geweest en de Redacteur heeft zijn
taak aan zijn opvolger kunnen overgeven
in 't bewustzijn, dat hij den weg heeft ge
baand, waar langs het Blad zich verder kan
ontplooien en beantwoorden aan de eischcn,
welke onze tijd stelt aan een Dagblad, dat
de lezers wil voorlichten over de vragen,
welke het staatkundig leven altijd weer doet
oprijzen. Het zal den afgetreden Redacteur
een voldoening zijn, dat d'e werkers van nu
over zooveel betere middelen hebben te be
schikken dan hij in de eerste jaren van zijn
werk.
Dat zijn Blad in vele woningen welkom
is geweest, is mede te danken aan de op
name van mededeelingen, stichtelijke stuk
jes en kerkelijke berichten, welke de aan
dacht trokken. f
Bovenal heeft ons altijd weer getroffen,
dat de grondtoon van de liefde tot den