Prof. Obbink over Leertucht. Radioavond Serooskerke. DADERS DES WOORDS. Ds G. J. D. Aalders. f Walchersche Brieven. KERKNIEUWS. van iemand, die bang was, als hij: eens oud mocht worden, dat hij dan voorover zou gaan. Daarom oefende hij zich om steeds zijn bovenlichaam achterover te buigen. Hij slaagde daarin meer dan hem lief was. Oud werd hij, voorover liep hij niet, maar hij droeg zijn hoofd niet recht. De aanhoudende gewoonte had zijn lichaam verwend. Of Ds. Baaij in zijn leven aan bepaalde oefeningen heeft gedaan, zou ik niet kunnen zeggen, maar het was een lust om te zien hoe flink zijn hoofd op zijn schouders stond en hoe recht zijn gestalte nog was. Die lange, rechte en stevige gestalte typeerde hem, wijl hij een man was, die wist wat hij wilde. Ér zijn er wel geweest, die oordeelden, dat hij een zeer meegaand man was, doch als zij nu dachten, dat hij zwak van karakter was, dan vergisten zij zich. Hij hield niet van twist, hij beminde den vrede, hij ontmoette graag menschen, die even gul en vriendelijk waren als hij, doch hij liet zich niet gemak kelijk van een eenmaal ingenomen stand punt afbrengen. Hij sprak niet altijd tegen, als zij hem aanvielen hij dachtmaak niet zooveel drukte, daar ik al lang begrepen heb, wat ge in uw schild voert. Dat hij met vele menschen goed over den weg kon, lag niet zoozeer aan zijn bijzon dere soepelheid als veel meer aan zijn men- schenkennis. Misschien dat de een of ander de bedenking zou willen opperen, dat dit niet geheel juist is en hij zou dan voorbeel den willen bijbrengen om dit te illustreeren. Waarschijnlijk zou ik zoo iemand bijvallen en zeggen gij hebt volkomen gelijk, maar u moet niet vergeten dat Ds. Baaij, als hij eenmaal aan 't praten raakte, niet altijd even nauwkeurig zijn woorden woog en hij wel eens vertrouwelijk zich iets liet ontvallen, wat hij beter gezwegen had. Doch overigens blijf ik volhouden dat hij over 't algemeen een rechten blik op zijn medemensehen had. Op mijn beurt zou ik daarvan ook voorbeel den kunnen bijbrengen, welke daarvan ge tuigenis zouden kunnen afleggen. Dit is hem in zijn ambtelijken arbeid zeer te stade ge komen. Over de wijze van zijn preeken zou men heel wat kunnen zeggen, doch vele lezers hebben hem zelf gehoord, zoodat ik het vrij wel overbodig kan achten. Dit enkel. Hij pre dikte Christus en dien gekruisigd. Hij kende geen anderen grond, waarop wij bouwen kunnen dan de gerechtigheid Gods, geopen baard in Hem, dien God tot zonde heeft ge maakt. Als het er omging, dan hechtte hij hlleen daaraan waarde. Met al de warmte van zijn hart heeft hij de gemeente steeds bewogen om op dezen Rotssteen het huis harer zaligheid te bouwen. Hij deed het zoo, dat velen graag naar hem luisterden. Hij kon het zoo gemakkelijk zeggen. Hij deed het ook gaarne. Het was zijn lust en zijn leven. Voor hen, die meenen mochten, dat hij niet al te veel den levensernst aan het woord liet komen, voeg ik er aan toe, dat wij hem in dit opzicht geen onrecht mogen doen. Het is al weer een tijd geleden, dat ik met hem op de boot zat en van Cortgene tot Zierikzee heeft hij zitten vertellen uit zijn leven. Hij gunde mij een blik in al wat er vroeger en later in hem omgegaan was. Sedert heb ik steeds weer gedacht, hoe voorzichtig moeten wij zijn in 't oordeel over onze medemenschen, want ik had niet gadacht, dat onze overleden broeder zoo ern stig de dingen opvatte. Hij gaf blijk dat hij zijn zonde en ellende kende, zooals er mis schien niet zooveel gevonden wordt en daar om stelde hij de verlossing door het bloed van 't kruis op zoo hoogen prijs. Na een lang en gezegend leven is onze broeder Baaij heengegaan. Wij missen hem, inzonderheid zal zijn weduwe en kinderen hem missen, maar het is een troostrijke ge dachte, dat hij zelf overgegaan is in 't huis van den hemelschen Vader, waarin vele wo ningen zijn. De Heere geve aan u en mij, dat wij ons benaarstigen om onze roeping en verkiezing vast te maken. BOUMA. Zooals bekend voelt Prof. Obbink niets voor de noodzakelijkheid van leertucht in de Kerken. Wie zijn stuk over Protestantsche Leer tucht leest, in het Algem. Weekbl. voor Christendom en Cultuur wordt daar op nieuw in bevestigd. De definitie die hij er van geeft, is tege lijk een steek in onze richting „De Geref. Kerken hebben leertucht. Dat beteekent dat alle leden dier Ker ken en de Ambtsdragers in de eerste plaats, zich hebben te houden aan wat op een gegeven oogenblik door de ker kelijke machthebbers als inhoud der belijdenis is vastgesteld." Dat dit niet heelemaal juist is valt in het oog. Er is maar één ding vergeten dat die vaststelling niet willekeurig gaat, maar ge schiedt, gesteund door en op grond van uitspraken van de voornaamste kerkvaders en godgeleerden en de beste Geref. uit leggers uit vorige eeuwen. Van mannen, die onder ons het volle ver trouwen hebben. Die reeds buitenlanders zoowel als Nederlanders de Kerken ge waarschuwd hebben, „in deze rechtsinnighe, Godsalighe ende eenvoudige Confessie des geloofs stantvastelick te willen volhar den, den nacomelinghen onvervalscht te wil len naar laten ende tot de comste onzes Heeren Jesu Christu, onvervalscht te wil len bewaren. Maar die omschrijving van leertucht nu daargelaten is merkwaardig wat Prof. O. schrijft over de Geelkerkengroep „Als de Geelkerkengroep tegen de Synode in, een Schriftopvatting mocht verdedigen, welke haar aannemelijker lijkt dan de gangbare, dan was 't met de Geref. Kerk als leertuchtkerk gedaan. Wat de Geelkerkengroep wil, is in het verband der Geref. Kerken niet alleen ontoelaatbaar, maar onzin het beteekent de oplossing der Geref. Ker ken als leertuchtkerken." En even later zegt Prof. O. „En nu lijkt mij dit het tragische in het bedoeld conflict, dat de Geelkerken groep wel een leertuchtkerk wil maar zich niet wil voegen in het kader van een leertuchtkerk. Deze groep wil leertucht, maar zoo dra leertucht wordt toegepast, verzet ze zich. Ze wil leertucht tot op zekere hoogte. Ze wil leertucht, behalve over eigen afwijkende meeningen. Daardoor is deze groep gekomen in een onmogelijke positie ook naar het oordeel van hen, die aan hunne zijde staan. Wanneer deze groep tot een eigen kerkformatie komt zal ze spoedig genoeg ondervin den dat ze of tot de oude leer tucht der Geref. Kerken terug keert, öf de leertucht terzijde moet stellen." Met dankbaarheid mogen we constateer- ren dat de geleerde Prof. O. hier uitspreekt dat de wijze waarop de leertucht geoefend wordt nog altijd d e Oude, de wijze der vaderen is. En wij spreken de hoop uit, dat deze waarschuwing van Prof. O. tot zegen van de Geelkerkengroep dienen moge. Dat zij de leertucht geheel terzijde zou willen stel len, neemt niemand onzer aan welnu zij moge dan erkennen, dat in het verband van de Geref. Kerken hun houding ontoe laatbaar en hun positie onmogelijk is, en zij keere terug binnen het kader van die oude Geref. leertucht, die onder 's Heeren zegen zoo medegeholpen heeft onze Ker ken te bewaren bij de leer die naar de God zaligheid is. We wekken onze lezers van Serooskerke en omgeving op om dezen radio-avond in de Geref. Kerk te komen bijwonen. (Zie adv.) De afdeeling Patrimonium heeft dien ge organiseerd, met het oog op de belangrijk heid van de beide sprekers. Het is voor wie Schouten kent, een on betwistbare waarheid dat het steeds een lust is hem te hooren. En de wijn dien Dr. Dijk schenkt behoeft geen krans. Er is wel eens over de verstaanbaarheid van de Radio-redevoeringen geklaagd men vergete niet, dat sinds al weer heel wat verbeteringen zijn aangebracht. Menschen die preeken beluisteren getuigen daarvan. Laat het een goede avond worden waarbij het kerkgebouw vol loopt. De kleine entrée, die om de onkosten te bestrijden noodig was, zal voor niemand een bezwaar kunnen zijn. Als de afdeeling Patrimonium er de gees telijke bate van trekt, is haar doel bereikt. v. D. Van 18 October 1908 tot 29 Mei 1910, al- zoo een kleine twee jaren, diende de pas ontslapen Ds. G. J. D. Aalders ééne der Zeeuwsche Kerken en wel die van Wol- faartsdijk. Dat geeft ons aanleiding in onze Kerkbode een woord van herinnering aan hem te wij den. En we grijpen die aanleiding gaarne aan omdat we hem van meer nabij leerden kennen en voof hem hooge achting koes teren. Voor onze herinnering staat hij als een man van bijzondere geloofskracht. Hij was niet jong meer toen hij predikant werd. Hij was ook niet jong meer toen hij kwant, tot de besliste geloofskeuze. Was zijn moeder een vrouw, die God vreesde, in zijn familie had het ongeloof groote macht .gekregen en ook hij was in z'n jonge jaren een be slist ongeloovige. Op lateren leeftijd tot be keering geleid begeerde hij een prediker te worden van het Evangelie der genade. Niet gering waren echter de bezwaren om daar toe te geraken. Hij was reeds gehuwd en had kinderen. Van een poging om langsden weg van art. 8 der K. O. dominé te worden, wilde hij niets weten. Hij verlangde een we tenschappelijke opleiding. Daarmee zouden dan echter jaren gemoeid zijn. Maar in 't geloof heeft hij dien weig vol bezwaren aanvaard. Zijn geloofskeuze was wel waarlijk een besliste. De kamerling kon op de vraag van Filippus, of hij van gan- scher harte geloofde bevestigend ant woorden zoo was het ook bij hem hij ge loofde van ganscher harte. In die ge loofskracht vond hij den moed om den lan gen weg van studie te beginnen en de vol harding om dien ten einde toe te bewan delen. En die geloofskracht kwam daarna meermalen treffend uit in zijn ambtelijken loopbaan en in zijn prediking. Toen in 1897 de verkiezingen voor de Tweede Kamer voor onze partij op een bittere teleurstelling uit liepen hoorde ik hem in mijn geboorteplaats preeken over Simson in de gevangenis en het thema was Simsons haren gingen in de gevangenis, waarin hij om zijn zonden kwam, weer groeien en Simson overweldigde straks weer zijn vijanden. Zoo zou het ook gaan met hen, die het in de Staatkunde opnamen voor de eere Gods, straks zouden ze trium- feeren. Wij werden allen door die preek be moedigd. Toen hij in Nieuw-Dordrecht pre dikant was en daar in die wijde veenvelden alle veenarbeiders in hun, vaak schamele, woningen bezocht, ongeacht of ze tot de Geref. kerk behoorden of niet, gebeurde het hem eens, dat een ruwe goddelooze veen arbeider hem zei als ge 't hart hebt op mijn erf te komen, schiet ik je dood. En zijn ant woord was „Schiet dan maar, want ik heb een boodschap voor je van den levenden God en die moet ik je eerst brengen" e n hij ging daar binnen en voor dien man leidde dat bezoek tot een eeuwigen zegen. Door die geloofskracht was hij, in over eenstemming met zijn aanleg en tempera ment, een bijzonder bezielend prediker. Daar was dan niets ouws aan hem. Zelf gegrepen door het Woord, dat hij bracht, sleepte hij ook zijn hoorders mee. Zoo herinneren we ons nog levendig de preek, waarmee hij zijn intrede deed in zijn eerste gemeente te Gouda, uit het roepingsverhaal van Jesaja Wien zal Ik zenden Zend mij henen Van de methodisten-predikers wordt immer ver haald, dat zij zoo buitengewoon vurig preek ten. Aan zoo'n methodisten-prediker deed hij ons altijd denken. De beslistheid der keuze, waarmee hij zelf gekozen had, die was het, waartoe zijn woord altijd met grooten ernst drong. En hij was ook een man van groote acti viteit. Zijn grootste werkkracht heeft hij wel ontwikkeld in Nieuw-Dordrecht. Het arbeids veld was daar zeer uitgestrekt. De onkunde en de goddeloosheid en de armoe was daar toen zeer groot. Voor alles moest daar zoo oordeelde hij een Christelijke School komen. En die is er pok gekomen. Toen, toen het nog zooveel offers kostte. Die is er gekomen door zijn rusteloozen arbeid, waarmee hij overal heentrok om gelden te verzamelen voor de schoolstichting. Aan de pastorie daar waar we eens zeer aangename dagen doorbrachten is nog een eigenaardige herinnering verbonden. In 1900 werden vele Boeren uit Transvaal naar St. Helena verbannen. Er werd over gedacht daar een predikant heen te zenden. Daar voor stelde hij zich beschikbaar. Als verte genwoordiger van de firma van z'n vader woonde hij jarenlang in Engeland, daar was hij in kennis gekomen en gehuwd met een Engelsche vrouw en geparenteerd aan En- gelsche families, maar hij was enthousiast pro-Boer. Door allerlei omstandigheden kwam er van zijn uitzending naar St. Helena niets. En toen had men in N.-Dordrecht de attentie Op de pastorie, die hij diaar zou be trekken, St. Helena te schilderen. Zoo kwam hij dan toch in St. Helena. Door zijn eigenschappen nu was hij niet aangenaam voor hen, die houden van een lijdelijk-Christendom die wel vrome woor den gebruiken, maar geen daders des woords willen zijn. Met hen botste het wel eens. En die botsing kon wel eens hevig zijn. Dat de schuld dan altijd en in alle deielen was bij zijn tegenstanders zouden we niet willen beweren. Misschien had de vurigheid van zijn geest wel eens meer moeten staan onder de tucht der voorzichtige wijsheid. Maar vaak werd hij toch verkeerd beoor deeld, want hij was een man met een lief hebbend hart. Van nabij zagen we hoeveel hij was voor de zijnen. En hij was hartelijk en trouw in den omgang met zijn vrienden. Zijn ambtelijke loopbaan was niet zoo lang. In 1895 predikant geworden moest hij in 1920 emeritaat aanvragen wegens een oog ziekte. Maar in die jaren heeft hij! hard en met zegen gearbeid. Trooste en sterke de Heere zijn vrouw en de zijnen, met de wetenschap, dat hij nu volmaakt zijn Zender dienen mag. Drage zijn arbeid nog vrucht in de ge meenten, waar hij mocht arbeiden. HEIJ. lil. Amice. Het is niet te ontkennen dat in de rege len van de Orde van de Ster wel dingen zijn, die ons op het eerste gezicht, aange naam aandoen. Een groote kracht in onze bediening des Woords is dat wij zoo telkens er op ge wezen worden, dat wij niet in de eerste plaats met een leer maar met een persoon te doen hebben. Christus wil persoonlijk aanvaard zijn. Hij niet zijn persoon komt tot ons in de Heilige Schrift, die van Hem getuigt. En wat Christus ons openbaart in Zijn Woord is ook maar niet uitsluitend een theologie, een leer omtrent God, maar het kennen waar Hij op aandringt, is een ken nen door den Heiligen Geest van God, die tot ons door Zijnen Zoon in de persoon lijke relatie staat van Vader tot Kind. Nu zijn wij kinderen Gods, zegt de Apostel Johannes. Wat de Orde van de Ster beweert te brengen in de wereld die naar éénheid snakt, die wel altijd meer de verdeeldheid ziet en doet toenemen, maar toch' heimwee heeft naar het ideaal van de hoogepries- terlijke eenheid om ware broederschap, dat is de persoon van den Messias, die deze eenheid herstellen zal. Dat lijkt sympathiek. En ook trekt de teederheid van de ge dachte aan, om in den weg van toewijding, standvastigheid en zachtheid de komst van den nieuwen Leeraar voor te bereiden. Als ook wij als Christenen eens gezet, als regel, zonder een dag over te slaan, een deel van onzen tijd afnamen, al was het maar om dien te besteden met het trachten een bloem te strooien voor 's naasten voet Maar die schoone uitwendigheid mag niet beletten om door te dringen naar de kern van deze theosofische beweging. En die kern is waarlijk zoo mooi niet. Integendeel. Met Gods Woord bij u, be hoort ge die heele beweging van de Orde van de Ster te schuwen. De groote vijand van het Kruis van Christus is niet het on- gerechtige heidendom, maar de eigengerech tige Jood. En ge moet al scherp toe zien om in deze theosofische wereldorde de idee van zonde, de aanwezigheid van zondebesef te bespeu ren. Het eenige wat we daarvan bespeuren is wanneer we hooren „alle godsdiensten loo- pen gevaar om te verstarren en nu moet de anti-ideëele strooming die altoos weer doordringt telkens weer door een leeraar worden gewraakt Een nieuw woord moet een nieuw leven wekken. Van die anti-ideëele strooming zoudt ge kunnen wanen, dat men daaraan de ge dachte van de bestrijden zonde vastknoopt. De groote fout in het systeem is, dat men God niet kent als God, omdat men op pantheïstische basis staat. Pantheïsten, die in de ontwikkeling van de wereld den zich ontwikkelenden God zien, die zichzelf en in zichzelf de godheid ten deele aanschou wen, kunnen nooit tegenover God staan als tegenover hun Heer en hun Vader. Ideaal bij de Orde is niet, kan niet zijn Kindschap Gods, maar broederschap van de mensch- heid. Christus is voor zijn volk, dat aan het Woord vasthoudt de Weg tot den Vader en het resultaat van het geloof in den Chris tus dat ook voor het persoonlijk bewustzijn van de gemeente het Lo-Ammi, het is mijn volk niet, wordt tot Ammi het is m ij n volk. Maar de Orde wacht het heil niet van God, maar van een mensch. Niet van een Verlosser maar van een leeraar. Niet van verzoening, maar van kennis. Niet van rcchtvaardigmaking, maar van heiligmaking in den zin van aankweeken van deugden. Niet van de eenmalige offerande van den Hoogepriester maar van de voortdurende repetitie van den profeet. De groote ondeugd van de menschen is hun gebrek aan kennis. Het kwaad i'n de wereld is, dat we te weinig weten. Als allen maar een goed hoofd hadden, dan kwam op den duur de zaak terecht. Daarmee in overeenstemming is, dat de Orde niet uitziet naar een Heiland, maar naar een Leeraar. En dat die Leeraar telkens opnieuw moet komen met een nieuw woord. Redding heeft geen herhaling noodig. Verzoening zeide de Heiland in zijn be kende woord aan Petrus wie gewasschen is, heeft niet van noodeis voor ééns en voor goed klaar. Maar onderricht eischt herhaling. Nu heeft ook Paulus en hebben al de Apostelen die eindelooze repetitie betracht, wanneer ze zeggen „Ik heb niets geweten onder u, dan Jezus Christus en dien ge kruist." Maar behalve dat er geen verzoenend sterven van Christus als het rustpunt voor een verloren wereld gepredikt wordt, blijkt ook de nieuwe Messias daarin een pseudo, een valsche Messias, dat een nieuw, woord van deii telkens nieuwen Messias een nieuw leven moet wekken. Tot de wet e'n tot de getuigenis. En de begeerte van het door Gods Geest weder geboren hart is dan ook wat ons als kin deren op Zondagschool op de lippen werd gelegd Breng mij d' aloude tijding, De tijding van Gods Zoon. Van Jezus' zondaarsliefde Niet de Orde van de Ster in 't Oosten met Annie Besant en Krishnamoerti, maar de gemeente van Jezus Christus is de kring waarin men het heil voor de menschheid en de wederkomst van den Messias moet verwachten. Hoe droef ook de al lediger wordende Kerken staan naast de bewonderende me nigte die den zegen begeert van Krisjna toch is in den weg van 's Heeren Kerk, in den weg van het aloude Woord, van den eenigen Naam tot Zaligheid gegeven de behoudenis der zielen. Ommen dringt niet tot bewondering, mag. ook al neigt ge er toe, niet dringen tot spotin den grond der zaak is die mach tige wereldbeschouwing een reden voor de kerk tot zelfinkeer en verootmoediging over nalatigheid, en ze worde een drang tot verhoogde betrachting van Jezus' gebod in Ma,ttheus„Predik het Evangelie aan alle creaturen, leerende hen onderhouden alles wat ik geboden heb." S. v. D. TWEETAL TE HoornP. Bos te Stadskanaal, A. W. B M. Kok te Wommels Amsterdam-Zuid R. E. van Arkel te Utrecht, H. S. Bouma te Leeuwarden. BEROEPEN TE Emmen L. v. Urk te Sexbierum Laren (N.-H.)L. H. Hoorweg te Purmerend. AANGENOMEN NAAR Bedum A. Wijngaarden te Baarland. BEDANKT VOOR Oud-VossemeerG. de Jager te Doornspijk Lopik A. Wijngaarden te Baarland; Heineoord H. v. d. Zanden te Wapenveld (G.) Zierikzee. Zondagavond nam ds. C. J. Wielenga afscheid van zijn gemeente. Z.Eerw. had tot tekst gekozen Hebr. 13 8. Na de prediking werd hij toegesproken door ouderling D. Mulder na mens den kerkeraad en door ds. Hoek namens de classe. Beide toespraken getuigden er van hoe hoog ds. W. in zijne omgeving stond aangeschreven en hoe noode men hem ziet vertrekken. De gemeente zong

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 2