Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 10 September 1926.
No. 37.
Redacteuren: Ds. P,VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
EEN ONBEGRIJPELIJKE GODSBEDE.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Achteruitgang
ZEEU
KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. VEEN.
Abonnementsprijs;
Advertentieprijs;
per kwartaal bg vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbg jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spargaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Mijn Zoon geef Mij uw hart.
Spr. 23 26a.
Zacht-glorend blonk de tempellamp in het
scheemrig halfduister van Silo's heiligdom.
Zij bescheen de onbezorgde, jeugdige trek
ken van een jongensgelaat. Stilte heerschtc
alomme, de stilte van den nacht.
Plots klinkt daar een geheimzinnige Stem.
Neen, dat was geen fantasie uit 'tdroomen-
rijk. Want als Samuel driemaal naar den
ouden, grijzen Eli is gegaan, keert hij ten
slotte terug met de duidelijke vermaning
„Geen mensch, geen onverklaarbaar iets, de
Heere sprak."
Ten vierden male hoort hij nu de heldere
Godsstem „Samuel, Samuel Nu kan
God hooren het antwoord, het eenig-juiste,
reeds drie keer verbeid'„Spreek Heere,
want Uw knecht hoort."
In de stilte, daar spreekt God tot een
menschenkind. Hooren wij altijd Zeker, zij,
die dicht bij God leven hun geestelijk oor
is fijn-bewerktuigd. Toch, vaak verwarren
zij de stem van den ouden Eli met die van
God.
Eén ding is heel, heel gelukkig God
wordt het roepen nimmer moe.
Hij blijft roepensgetrouw.
Zijn roepingswerk varen laat Hij het
nooit. Mijn Zoon geef Mij uw hart. Dat
is Gods dringende smeekbede tot U, nalatig
bondskind
Salomo, de wijze opvoedkundige, spreekt
hier een jongen, zijn leerling toe. Hij voelt
zich een vader van hem. In den goeden zin
van het woord bevadert hij hem. En daarom
vraagt hij niet in de allereerste plaats een
scherpzinnig verstand, maar zijn hart. Wat
hij dien jongen op de gevaarvolle levens
reis mee wil geven is levenswijsheid.
Wij weten, dat door hem tot ons spreekt
een andere Wijze, het Woord en de Wijs
heid des Vaders, daartoe gezalfd van den
aanvang van de oudheden der aarde aan.
En dit is Haar spraak „Welgelukzalig is
de mensch, die naar Mij hoort, dagelijks
wakende aan mijne poorten, waarnemende
de posten mijner deuren."
Mijn zoon geef Mij uw hart. Zoo spreekt
God. Dat is heel zonderling. Ja zonder
ling laten we toch niet heenloopen over
de grootste en zwaarste verborgenheden.
Hebt ge ooit gehoord van een schatrijken
monarch, die een sjofelen man vroeg om
een geschenk Dit vroeg in vollen, heili
gen ernst Nu, als de Heilige Geest zijn
hemelsch zoeklicht laat schieten over de ver
houding, waarin gij, klein, zonde-bevlekt
menschenkind staat tot den aanbiddelijk-
Reine, dan is daar dat zelfde onbegrijpelijke.
Waarom, waarom dan toch vraagt God
het ons zoo teeder-wenkend, zoo ernstig-
dringend
Ik weet het niet en niemand weet het
Wordt de Algenoegzame van menschen-
harten gediend als iets behoevende Als
gij weigert, zal Hij dan voelen een schrij
nend gemis
Ja toch is er slechts één volkomen-af
doend antwoord en feitelijk is het totaal
geen antwoord Gods liefde spreekt hier.
Zijn eeuwige liefde, waarmede Hij ons van
vóór de grondlegging der wereld heeft lief
gehad. Deze Godsbede klinkt daar in laat
ster instantie niet om ons, om ons best
wil, om ons heil, maar om den Eeuwige-
zelf Onbegrijpelijk
Mijn zoon Het zoon-zijn hier op aarde
is een zwakke schemerlichtende afglans van
de vaderverhouding van God tot den
mensch. De eeuwige Vader is door zijn ver
bond uw eigene, persoonlijk. En nu moogt
gij 't dankbaar-gelukkig uitjubelen Ik ben
een zoon van God. Die onverbrekelijke ge-
nadeverhouding heeft eeuwigheidswaarde.
Onbegrijpelijk Toch, deze ontroerende ge
dachte kan doen glansen eeuwigheidslicht
in fletse, doffe oogen van afgesloofde tob-
bers.
Uw Vader beroept zich op uw harthet
middelpunt en uitgangspunt van uw leven.
Uzelf geheel en al. Uw persoon en karakter.
Uw hart. Niet uw verstand. Niet uw gevoel.
Niet uw deugd. Niet uw kostbaren tijd.
Niet uw bankpapier. God vraagt dat alles
niet en Hij vraagt het wel. Maar Hij
vraagt alleen uw hart. Uw hart alleen. Nu
en als Hij dat heeft, dan heeft Hij alles
Eenvoudig en gemakkelijk lijkt het, juist
omdat het zoo hoog-geestelijk is. Destom-
me afgodsbeelden, onvermurwbaar in hun
ijzig zwijgen, ze eischen vele offers. De god
van den hoogverheven Boeddha eischt ons
bloeiend bestaan. De God van Salomo, de
Eenige, de Volmaakte vraagt ons hart.
Ontzaggelijk moeilijk voor ons, want im
mers het blijft hier toch slechts bij een be
ginsel der godzaligheid.
Eerst het hart, maar nu komt ook het
hoofd God wordt gekend inzooverre Hij
wordt bemind.
Eerst het hart, maar nu komt ook het
oog: Zijn heerlijkheid onthult zich Zijn be
minden.
Eerst het hart, maar nu komt ook het
oor Zijn geboden zijn zeer wijd voor die
Hem vreezen.
Eerst het hart, maar nu komt ook de
hand Heere, wat wilt Gij, dat wij doen
zullen
Geef't Wordt nog onbegrijpelijker.
Een pleitende vraag. Eischen kon Hij het,
de eenig-Souverein. Neen, wij mogen
onder Zijn toelating beschikken over ons
hart. Hij treedt met ons in overleg.
En dan, wat wil God met dat menschen-
hart, arglistig meer dan eenig ding Hij
zoekt het op. Hij vraagt er om, hoewel Hij
het kent tot in de diepstbesmette vezels.
Heer, mijn hert is boos en schuldig,
maar Gij zijt bermhertig, en
duizendmalen meer verduldig
als dat ik boosaardig ben
geef mij dan, o Heer, ik vraag liet,
geef mij hulpe en sta mij bij
'k heb gezondigd, ik beklage 't,
help mij, God Vergeef het mij
Dat wil, dat zal Hij doen. Dit is de liefde,
niet dat wij God liefhebben, maar dat God
ons heeft liefgehad en ons Zijn Zoon ge
geven heeft. Christus is het Hart van God.
In Hem schenkt God ons zijn hart, de her
scheppende kracht van den Geest. Zoo ont
moeten elkaar is er ooit onbegrijpelijker
ontmoeting denkbaar. God en mensch. En
de weg tot die ontmoeting is gebaand door
den Godmensch Jezus Christus. In dendiep-
sten grond gaat het hier niet om het geven,
om het ontvangen. Zal Hij ons niet alle din
gen schenken
Mijn zoon geef Mij uw hart. Daar ligt
nu deze onbegrijpelijke Godsbede voor ons
neer en vraagt een volledig antwoord. Wat
is dat De dood, de totale, algeheele,
vrijwillige overgave. Het geheel verliezen
van ons zelf om in God ons weer geheel
terug te vinden.
Dat is niet gemakkelijk.
Dat is uit onszelf totaal onmogelijk.
Wc willen God ons hart niet geven. Het
is een gastvrij huis. Iedereen wordt open
gedaan. Een is er en als Zijn voetstap
knerpt in het grint en als Hij klopt —dan
worden de knippen toegeschoven en die deur
gaat op het nachtslot.
Wc durven God ons hart niet geven. We
voelen heel goed als we met de beant-
woordingsdaad gaan beginnen, dat het iets
zoo totaal ingrijpends is zoo'n totale om
keering. „Weest heilig, want Ik ben heilig
dreunt in ons innerlijkste wezen. En onder
aan den berg blijven we staan en de sta
ketsels, die hem afsluiten vlechten we zelf
heel graag.
Wc kunnen God ons hart niet gevön.
Reuzenkracht en reuzenheerschappij heeft de
dwergelijke mensch. Maar tegen zijn hart
moet hij het afleggen wie zal het temmen
En waarom dat alles Ons hart is niet
meer ons hart. We hebben het verkocht
aan Satan. Wc kunnen het niet meer los
scheuren. Dat is de slavernij der zonde in
haar gruwbare werkelijkheid.
Zoo staat de zaak wanhopig. We kunnen
niet en toch zóó heeft God ons gemaakt,
dat we het wel en dan met volkomen toe
wijding konden.
God vraagt de daad.
God geeft de daad.
Beide, het willen en het werken, Hij
werkt het naar Zijn vrijmachtig welbeha
gen. Dit zij het hartegebed Mijn Vader,
neem mijn hart zooal het is en maak het
zooals het wezen moet, neem er bezit van
en richt er Uwen troon in op.
Dan, ja dan, waarachtig bidder, komt het
wonder, de overgave door ondersteunende
genade.
f
„Spreek Heere, want uw knecht hoort."
Wat is nu uw antwoord Is het mogelijk,
dat het niet-kunnen is een precies-sluitend
pantser voor het niet-willen Zijn er soms
anderen, die uw hart hebben ingepalmd
Het materieele, wereldgenietingen, eerzucht,
kunst, sport. Als uw geweten u beschuldigt,
dat ge uw hart reeds kwijt zijt, maar niet
aan God, bezin u goed. Aarzel niet, maar
geef spontaan Wijd het Hem, die Zijn har
te geheel aan Zijn Vader had overgegeven,
zóó, dat het moest doodbloeden aan een
hout.
Moogt gij schouwen in uw leven de rij
pende vruchten van die daad, waartoe ge
eens hebt besloten Het tijdstip kunt ge
misschien niet eens noemen en dat hoeft
dan ook niet. Dagelijks moet dit offer her
nieuwd en herhaald. Dagelijks moet vol
hard, gestaag en onverdroten in den ge-
wijden offerdienst.
Zoo staan daar de harteofferaars in het
wereldgewoel. Zij genieten volop en vrijuit
van1 alles, wat God in de wereld hun schenkt,
maar hun hart behoort Hem. Daarom zien
zij ook het zeker-vergankelijke van alle we-
reldschoon.
Heft dan met al uw krachten
uw herte hemelwaard
Daar zal eens, moe gebeden,
geballingd en gestreden
uw herte, vrij voortaan
van de al te zware ellenden
der wereld, zonder enden
in vrede ook rusten gaan
Rusten van strijd. Juichen in heerlijkheid.
VON MEIJENFELDT.
Wie wel eens in de groote steden gekerkt
heeft, zal zich, tenzij hij onder degenen be
hoort, die een of andere beroemdheid na-
loopen wel eens met ernst afgevraagd
hebben „Waar blijven vooral in den avond
dienst de menschen
's Morgens is het matig bezet, 's avonds
meer dan matig althans bij de gewone do-
miné's.
Over den achteruitgang van het zielental
in Amsterdam schrijft Dr. Bouina een ern
stig woord in antwoord op wat Ds. Knop
pers publiceerde in het Jongelingsblad
„Met veel blijdschap 'heb ik gelezen dat
de Amsterdamsche Kerkeraaaj intensief
de gemeente bearbeidt, ook met het oog
op opzicht en tucht.
Dat wist ik ook trouwens. Maar ik
geloof niet, dat in een massale Kerk als
Amsterdam ondanks al den arbeid aan
haar verricht de toestanden op dit terrein
ooit gezond zullen worden, tenzij Am
sterdam het voorbeeld volgt van Den
Haag en er dan nog eenige predikanten,
bij beroept en het aantal ouderlingen
aanzienlijk vermeerdert."
En nadat Dr. B. den achteruitgang, die
zeker ook naar Ds. Knoppers zeide is toe te
schrijven aan uitbreiding der randgemeenten,
nogmaals met die factor er bij gerekend,
heeft geconstateerd zegt hij
„De massale gemeenten als Amster
dam vertoonen dus metterdaad een ern
stig verschijnsel in hare getallen. En het
getal is exponent (aanwijzer) van een
geestelijke ellende.
Amsterdam verliest zijn honderden. En
dat zijn naar onze kerkelijke termino
logie zielen. Op een kerkelijk Bureau pa
pieren zielen. In een Jaarboekje cijferzie-
len. Maar in het leven zijn het zielen
voor de eeuwigheid geschapen
Dat is het benauwendsteEen il
lustratie van het woord van Dr. Kuyper,
dat de afval van de groote stad begint."
Inderdaad zijn er teekenen van verval, die
niet alleen Amsterdam, maar heel ons Gere
formeerde Kerkelijk leven raken.
Als één lid lijdt, zoo lijden alle leden mede.
En het lijkt alsof splitsing een probaat mid
del is. In Den Haag werkt naar men ver
neemt deze kerksplitsing uitstekend.
Hoewel, Den Haag stond al sedert jaren
bekend als een trouw ter kerk gaande ge
meente.
In hetzelfde stuk waarin Dr. Bouma van
Zwolle spreekt over de groote stadskerken,
schrijft hij het volgende
„Eindelijk zij mij veroorloofd, in alle
bescheidenheid mijn verwondering uit te
spreken over het feit, dat het uitstekende
Amsterdamsche Kerkelijke Bureau voor
wat ons Kerkelijk Jaarboek betreft zoo
afgerond werkt. Men weet daar precies
het aantal zielen. Met de juiste opgave
daarvan zou men terwille van de sta
tistiek aan de uitgevers van ons Kerke
lijk Jaarboek en aan heel Gereformeerd
Nederland een grooten dienst kunnen be
wijzen. Om deze cijfers te verkrijgen,
doen de uitgevers heel wat moeite. Maar
waarom doet het Bureau van Amster
dam's Kerk dan deze moeite niet Tot
opgave anders dan in veelvouden van
500 heeft men het daar nog nooit ge
bracht
Van 1899 tot 1910 stond achter Am
sterdam steeds plm. 26000. Belijdende
leden Van 1910 tot 1917 plm. 22000.
Belijdende leden Van 1918 tot 1925
plm. 22000. Belijdende leden plm. 10500.
in 1926 plm. 20000. Belijdende leden plm.
11000. Uit het jaarboekje heeft men be
treffende Amsterdam dan nooit anders
geweten dan plm. zooveel duizenden. En
nóg iets n.l. dat deze duizenden steeds
daalden. In 1897 nog deed de opgave
der beide gedeelde kerken vermoeden,
dat het totaal aantal zou zijn plm.
34000. En dan daalt het aan één stuk
door. plm. 34000. plm. 26000. plm.
22000. plm. 22000. Zoo heeft van oude
dagen af Amsterdam gevolgd voor het
Jaarboekje het sla-er-maar-een-slag-naar-
systeem."
Een systeem dat echter niet door Am
sterdam, maar dan in 't klein ook door
andere Kerken wel schijnt gevolgd te zijn.
Vergelijking van de getallen van drie op
volgende jaren is te dien opzichte leerzaam.
Er zijn nog te veel Kerken waar het met
de boeking van leden en doopleden en de
behoorlijke afschrijving wat te wenschen
overlaat.
Amsterdam heeft althans het voordeel van
op den man af te weten hoeveel er zijn.
Maar weten dat alle Kerken van zich zelve
wel v. D.