Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 20 Augustus 1926.
No. 34.
RedacteurenDs. P, VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
JEZUS ZIEN.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Is het wel gewoon
Gebedsverhooring.
KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn.f en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs:
Advertentieprijs:
7 per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot ,Vr(jdag-
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280.
Heere, wij wilden Jezus wel zien.
Joh. 12:21b'.
„In de branding der hartstochten" zouden
we bijna het tafereel durven noemen daar in
of nabij den Jeruzalemschen tempel. Jeruza
lem is nog niet van de spanning bekomen, die
Palmzondag gebracht heeft, ja, die nog steeds
nieuw voedsel heeft ontvangen door de scher
pe gesprekken, scherp in fel tegenover elkaar
staande gedachten en woorden, bij 's Heeren
redevoeringen in den tempel voorhof.
Zachtmoedig, maar in die zachtmoedigheid
zoo onbeschrijfelijk majestieus, was de Zoon
des menschen Jeruzalem binnen gereden on
der het alles overstemmende „Hosanna ge
zegend is Hij, Die komt in den Naam des
Heeren En in de volgende dagen klonken
door de zuilengaanderijen van den tempel
woorden, die de onrust vermeerderden, woor
den over de genooden ter bruiloft, die het
niet waardig waren, over de schattingpenning
met z'n wereld van valsch verborgen haat
en ze gingen langs het „Wee U Schriftge
leerden en Farizeeën naar de groote pro
fetische rede van Jeruzalemsch ondergang en
'de Voleinding der eeuwen, die rede vol van
Moed' en tranen.
Met verbeten woede zitten de Farizeeërs
en oversten tegenover elkaar in hunne raad
zalen en gemelijk, echt klein-menschelijk ge
melijk als 'tware elkander beschuldigend, zeg
gen ze „Ziet ge wel, dat ge gansch niet
vordert? Ziet, de wereld loopt Hem na!"
En met spanning in de ziel verdringt zich de
schare in den voorhof en fluistert en vraagt
en roept„Nooit heeft een mensch gespro
ken 'als deze mensch Wie is toch „de
Zoon des Menschen Zouden de oversten
'het nu waarlijk wel weten
Het weegt op de gemoederen en het leeft
in de harten en op de lippen ge hoort de
gedachten in het binnenst der Jeruzalemmers,
als ge de verhalen van deze dagen leest. De
feestvierende stad is in beroering en de vele
duizenden, die ze herbergt, ze gelijken eene
brjjisende rivier, met maalstroom op maal
stroom, eene kokende watermassa, in schui
mende werveling gebracht door ééne hinder-
nis een rotsteen, midden in den stroom ge
plant, onwrikbaar en alles omwoelend.
o
En er waren sommige Grieken. Deze gin-
^gen tot Philippus en baden hem, zeggende
Heere, wij wilden Jezus wel zien
Zij waren gekomen om te aanbidden den
/Allerhoogsten God, Die hemel en aarde be-
:zit en Die in Israël gevreesd' wordt. De
-majesteitelijke waarheid in de Godsopenba
ring1 yan Israël hadden ze erkend.
Maar verder Verder waren het nog zoe
kers, deze Grieken. Verder tastten ze in het
schemerdonker rond in vaag vermoeden der
ziel, dat er een nadere openbaring nog te
wachten was. Zij ook, zij zagen uit naar een
Heiland, een Heiland in menig opzicht naar
hun beeld, die de waarheid aan het licht zou
brengen en tegenover alle wereldstelsels zou
zeggen Het Woord der Wijsheid en der
eenig waarachtige religie. Hun zweeft voor
oogen een ideaal, een gedachte van een groot
volksleeraar, den grooten Heiland, dien de
- menschheid noodig heeft, dien ook zij noodig
hebben voor de voltooiing van hun geestes
leven, van hun godsgeloof. Een man, die
misschien, ja zeer zeker, eene geweldige be-
roering zal moeten verwekken het gemoed
van duizenden aangrijpen door wat hij zal
zeggen en doen. Het is de vraag van den
Griekschen geest om den Heiland, die de
wereld zal leeren om den Godsgezant, die
de raadselen zal oplossen.
De spanning in Jeruzalem deelt zich aan
hen mee, de bruisende beroering grijpt hen
aan. Ziet, daar staat in de branding der harts
tochten een man, ongetwijfeld op een keer
punt van z'n leven. Hij heeft schoone ge
dachten verkondigd en veel van zich doen
spreken. Hij heeft de huldiging van duizenden
ontvangen en de haat van honderden op
zich geladen nu zal Hij zich welhaast moe
ten openbaren in z'n volle bedoelen, nu zal
de wereld weten, wat ze aan Hem heeft.
Heere, wij wilden Jezus wel zien Ze
moeten hun standpunt bepalen, ze moeten
het weten en hun ideaal vergelijken met Hem
en Hem met hun ideaal Hij is misschien
van onberekenbaar belang voor de Heilands
verwachting, Hij is mogelijk de Heiland dei-
Wereld reeds zelf.
Ge hoort even de diepe eerbied, die er
doortrilt in hunne woorden, een eerbied,
welke vele moderne zoekers en zelfs die
meenen gevonden te hebben, ten voorbeeld
kunnen nemen.
„Heere," een zeer beleefde en ontzagvolle
aanspraak als tot een trawant van een koning.
Maar dan komt de critische bedoeling. Niet
Wij hebben Jezus noodig, wij willen Hem
aanbidden, door Hem gezegend worden; niet:
Wij begeeren van Hem vergeving van zonden
en redding naar lichaam en ziel. Wij willen
Jezus zien, Hem beschouwen met critisch
oog, zien, wat in deze bewogen, dagen van
Hem te verwachten zij. Hun hart is niet be
wogen met een bewogenheid van Jeruzalems
groote tegenstelling Jezus de Christus óf
Jezus de Nazarener hunner is het zoeken
om bewogen te worden.
o
Het zijn zoekers, deze Grieken, de besten
onder de zoekers misschien. En zoekers zijn
reeds menigeen een schrede vooruit. Daar
liepen er velen met Jezus mee, van den
eenen dag in den anderen, die veel hoorden
en veel praatten en veel zagen, maar die nim
mer ook maar de begeerte in zich voelden
opkomen om Jezus te zien, te bezien inzake
de vraag, of Hij hun Heiland kon zijn. En
zoo zijn er nog, velen, honderden! Zij
hebben den mond vol over Jezus en kennen
Hem de hoogste eeretitels toe, alsof zij die
nog te schenken hadden. Maar ze kennen
Jezus niet en Jezus kent hen niet, want zij
hebben elkaar nooit gezien.
Buiten de kerk van Christus kent onze tijd
vele zoekers, ook zoekers van Jezus Daar
speuren er velen de voetstappen van Jezus
nadaar is een zeer groote belangstelling
voor de woorden en daden van den Men-
schenzoon, en die belangstelling groeit weer,
groeit weer sterk. Zoekers in die lijn van de
Grieken Met ideaal van wereldhervormer,
of van Godsverkondiger, óf van Zieleheiland
„wij willen Jezus wel zien om Hem te
vergelijken, ojn Hem te toetsen," hoort ge
overal in 't rond.
Komen er binnen Christus' kerk ook niet
velen zóó tot Jezus Het is in-droevig, maar
het is toch waarMet een eigengemaakt
Jezus beeld, een beeld van Zijn persoon en
van Zijn werk, vooral van zijn eischen, van
zijn Heiland-zijn, van onze verhouding tot
Hem Wij maken vaak zelf een kleine schema
in onze ziel van ons zelf en van Jezus en
van wat Hij voor ons moet zijn. En dan
gaan we Jezus zien, Jezus b e zien en
vaststellen, dat Hij inderdaad aan ons ideaal
beantwoordt. En we knikken van louter pret
tige instemming, als Jezus spreekt, omdat wij
het ook al zoo gedacht hadden. We gaan veel,
ontzaglijk veel „Jezus zien" en wij keu
ren Hem goed! En wij gaan het leven
door met Jezus maar met een eigen ge
maakte Jezus. Zijne deugden zijn ons maak
sel en Zijn werk is onze vinding en Zijn
plaats in ons leven hebben wij Hem zelf
aangewezen. Zoo zijn er, ook binnen Chris
tus' kerk maar Jezus hebben ze nooit gezien,
de ware, werkelijke Jezus, den Heiland
der wereld.
o
De Grieken mochten Jezus niet zien!
Want hen ontbrak één ding. En ook die
zoekers die met een eigen vinding ko
men, hetzij in, hetzij buiten Christus' kerk,
ontbreekt één ding de verslagenheid des
harten, de diepe verootmoediging van den
hoofdman, die zeide Heere, dat ben ik
niet waardig, dat G ij onder m ij n dak
zoudt inkomen of van den moordenaar,
die bad Heere, gedenk mijner in genade,
Gij, in uw K o n i n k r ij k
Want Jezus wil alleen gezien worden, zoo
als Hij is naar Zijn eigen gedachte en
woord' en door menschen, die zichzelf zien,
zooals zij zijn en die schrikken voor de
waarheid En Hij had zeven sterren in Zijne
rechterhand en uit Zijnen mond ging een
tweesnijdend scherp zwaard en Zijn aange
zicht was, gelijk de zon schijnt in hare kracht.
Sch. K. SIETSMA.
Het was Maandag. De zon was opgegaan
als eiken anderen morgen. De wolken dreven
langs het zwerk. De koeien graasden in de
weide. De meeuwen zochten hun voedsel.
De zwaluwen waren sierlijk in hunne snelle
beweging en haasten zich om hun jongen te
voeren. De mensch was uitgegaan naar zijn
arbeid. Op de velden was een rustige bedrij
vigheid. Hier waren er, die het vlas plukten,
daar anderen, die aardappelen rooiden ginds
sloegen zij den sikkel in het rijpe koren. Het
was alles gewoon, evenals op andere dagen.
Een auto bracht mij naar een naburig dorp
en daar kwam ik in een woning, waarvan
de blinden gesloten waren. Rondom een
kleine kist zat de familie in rouwkleeding.
Een kind van zes jaar was gestorven. Nadat
er een kort woord gesproken en gebeden
was, reden wij naar een kerkhof, het
was ongeveer één uur ver en toen we er
kwamen, zagen we al spoedig, dat er een graf
gedolven was, waarin we weldra het stoffe
lijk overschot neerlieten. Niets bijzonders.
Deze akker der dooden was blijkbaar nog
niet lang geleden aan deze bestemming ge
wijd en nochtans stonden er vele palen met
opschriften en lagen er vele zerken, waarop
de namen stonden van hen, die aldaar zoo
als het heet hun laatste rustplaats gevonden
hadden. Een begrafenis was op die plaats
ook heel gewoon. Wij gewennen aan alles,
ook aan het sterven van anderen.
Een oogenblik houdt het de aandacht be
zig, maar niet lang. Vandaag valt deze en
morgen gene. Wie niet verder ziet, vindt er
dan niets bizonders aan. En toch wil ik er
nog even bij stilstaan. Het jongske, wiens stof
felijk overschot wij: aan de groeve der ver
tering toevertrouwd hadden, was het eenig
kind van zijn ouders. Die ouders hadden hem
lief, als hun oogappel. Zij omringden hem
met alle zorg en zij hadden met zooveel
blijdschap de lichamelijke en geestelijke ont
wikkeling aanschouwd. Met welgevallen rust
te hun oog op hem en zij hoopten, dat hij
eenmaal een man zou zijn, die met eere zijn
plaats in de maatschappij zou innemen. Wel
ke verwachtingen hadden zij niet op hem
gebouwd. Hij zou eenmaal hun eere en hun
kroon zijn. Wel wisten zij, dat kinderen ook
sterven kunnen, maar zij konden niet den
ken, dat hun kind sterven zou. Hij was zoo
vol van levenslust en levenskracht, en dien
tengevolge mocht men er op rekenen, dat hij'
wel blijven zou. Als hij naar school ging, dan
zag de moeder hem na en zij wilde hem be
waken en voor elk gevaar behoeden. In
weerwil van alle trouwe zorg was hij ge
storven.
Geheel onverwachts was deze slag ge
troffen. Als naar gewoonte ging hij naar
school, gezond en wel. Eenige seconden la
ter dragen zij hem terug naar het ouderlijk
huis. Wat was er gebeurd Een auto had
hem overreden. Kunt ge indenken, wat dit
voor dien vader, wat dit voor die moeder
was Met de snelheid van den wind ver
spreidde zich het gerucht in de omgeving.
Ieder was bewogen, ieder was diep ontroéra,
ieder gevoelde deernis met die zwaar be
proefde ouders. Maar elk gevoelde ook, dat
het moeielijk was om zijn deelneming te too-
nen. Men zocht naar woorden van troost,
maar men vond ze niet. Dit bleek mij bij
deze gelegenheid. Zwijgend zat ieder neer,
en elke naastbestaande zag op zijn beurt
met bange zorg naar de moeder, die geen
tranen meer had. Als een verpletterde zat zij
en niets kon haar smart lenigen. Het beste
was nog maar haar door een warme hand
druk te doen gevoelen, dat we met haar
meeleefden en meeleden. Hier was elke men-
schelijke troost vruchteloos. Wat er in haar
hoofd en hart omging, wie zal het zeggen
Wij zeggen menigmaal er is zooveel leed
op aarde. En dit is waar. Doch we beseffen
het zoo weinig. Als we er zoo dicht bij ko
men, dan merken wijl het. Voor deze moeder
is het lijden er eiken dageiken morgen
wacht het haar op en eiken avondi gaat zij
er mee naar haar leger. En menigmaal zal
een bange droom haar nachtrust storen. En
zoo zijn er zoo velen. Het is nog een voor
recht, als een mensch in zulk een pijnlijken
toestand er een oog voor heeft, dat God re
geert, en dat er geen muschje van het dak
en geen haar van het hoofd valt zonder den
wil van den hemelschen Vader. Er zijn ech
ter zoovelen, die in het verlies eindigen, die
alleen een oog hebben voor de kwade oor
zaken. Dit lijkt me ontzettend. Welke moeder
kan de schuld geven aan de speelsche onvoor
zichtigheid van haar kind. Veeleer zal zij1
denken aan het woeste rijden van een chaf-
feur. Natuurlijk. Dit kan niet anders. Op
deze wijze echter raakt men nooit uitge
dacht. Hier is geen rust voor het hoofd en
nog minder voor het hart. Zulke menschen
komen er nimmer 'toe om tot zichzelf te
zeggen O mijn ziel, wat buigt ge u neder,
waartoe zijt ge in mij ontrust Is het vreemd,
dat velen een kwijnend leven leiden
Doch ik neem aan, dat anderen aan de
Voorzienigheid gelooven. Daarmede echter
zijn zij er niet. Dan komen de vragen: Waar
om heeft God mij mijn lieven knaap ontno
men Is dit nu een blijk van zijn goedheid!
De dichter zegt wel De Heer is recht in
al zijn weg en werk, Zijn goedheid kent in
't gansch heelal geen perk, maar ik bemerk
het niet. Het tegendeel schijnt mij. eerder
waar te zijn. Waarlijk, het hart des menschen
is arglistig en daar is één, die er altijd op
uit is om den treurende te vangen in de
strikken van zijn list. En als wij eenmaal
harde gedachten over God in onze ziel toe
laten en wiji ze koesteren, dan verwijderen
wij ons hoe langer zoo verdler van de bron
nen der verkwikking. Neen, het lijden op
zichzelf brengt ons niet nader tot God het
heeft velen van Hem afgevoerd en tot wan
hoop gebracht. Het is niet te zeggen, hoe
groot het aantal van hen is, die met bitteren)
wrevel in de ziel tegen den Almachtige hun
levensweg bewandelen. Zij roepen Hem ter
verantwoording, doch zij krijgen geen ant
woord. Deernis moeten wij gevoelen, als wij
zulken ontmoeten, ook al verdienen zijl een
ernstige vermaning en een gestrenge be
straffing, omdat zij zich niet buigen willen
voor Hem, die in den hemel woont en op
aarde doet, wat Hem behaagt. Zulk lijden is
bitter en zulk een leed is dubbel hard.
Wij gevoelen onder zulke omstandigheden
onze diepe afhankelijkheid en wij leeren de
kracht van de vraag kennen Wie kan een
verslagen ziel opheffen Waardeer het als
een rijke weldaad, wanneer het slechts zoo
ver met u komt, dat gij bij het lijden zwijgt,
omdat gij u bewust zijt, dat God, als Hij
u naar recht wil doen, Hij nog andere we
gen met u kan houden en dat Hij altijd
recht handelt, ook als hij u treft op de meest
gevoelige plek. Dan is er althans geen op
stand tegen Hem, die geeft en neemt, zooals
Hij dit wil. Ga met al uwe vragen, met al
uwe bedenkingen tot Hem, die verlicht doet
voortkomen uit de duisternis en gij zult on
dervinden, dat Hij op Zijn tijd en op Zijn
wijze het hart, dat tot Hem schreit, troost.
Hij is in Christus een Bron, welke aan eiken
dorstige het water des levens geeft om niet.
Dan komt er kalmte in uw hart, verzach
ting in uw leed, en dan vindt gij in uw
eigen zonde de oorzaak van alle moeite. Dan
zult gij uw schuld belijden en gij zult lee
ren inzien, dat alle dingen u medewerken ten
goede. Op deze wijze wordt ge zelf ver
troost en gij zult op uw beurt anderen tot
troost kunnen zijn.
BOUMA.
In „De Nederlander" van 3 Aug. 1926
vonden wij een zeer merkwaardig verhaal
van een wondere gebedsverhooring.