Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 13 Augustus 1926.
No. 33.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. MEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD.
DE BETEEKENIS VAN BETH-EL.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Van Ameland.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: Per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma UTTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advartentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
Wanneer ik, op mijn legerstee,
aan U gedenk in stille nachten
o
Ik ben die God van Beth-El
Gen. 31 13a.
Daar zijn 4 nachten geweest in het leven
van den aartsvader Jacob, die tevens keer
punten in zijne geschiedenis werden en zijn
leven gestempeld hebben.
Toen hij, vluchtende voor Ezau, Kanaan
verliet en hij zich, eenzaam en verlaten, een
weenende balling, neerlegde om te slapen
niet ver van Luz, zoo droomde hij. En die
droom van een ladder tot den hemel toe
werd een leidster op Jacobs levensweg.
Als hij later, andermaal Kanaan denkt te
verlaten om te gaan naar Egypte vanwege
den honger, verschijnt hem de Heere in
een droom om hem te bemoedigen en te zeg
gen, dat ook dit z'n gaan in Gods raad is
en geen afbreuk zal doen aan de beloften
Gods.
Wanneer de zwerveling op het punt staat
Kanaan weer binnen te treden na z'n balling
schap in Paddan-Aram, is ook de nacht een
beslissend moment geen droom, doch ban
ge, heilige, heerlijke werkelijkheid. Een Man
worstelde met hem en hij overmocht.
Doch wel is weer een droom het keer
punt tusschen Beth-El en Pniël, toen de Heere
Jacob staande hield en hem deed verstaan
de beteekenis van Beth-El in z'n leven.
o
„Ik ben die God van Beth-El". Wat be-
teekent dat
In het onherbergzame, rotsachtige berg
land ten N. van Jeruzalem, in de onmidde-
lijke nabijheid van Luz, had 20 jaar geleden
een moede zwerver bij het plotseling vallen
van den nacht zich een armelijke rustplaats
bereid. Hij had zich een steenbrok tot een
hoofdpeluw gemaakt en terwijl hij zich neer
legde, staken de rotspieken hun scherp
gekante punten op naar den donkerblauwen
nachthemel vol schitterende sterren boven
hem. En hij droomde. En in zijn droom was
het, alsof de rotsen van Luz groeiden. Rots
blok stapelde zich op rotsblok en ze vorm
den een duizelingwekkende toren van steen
gevaarten, een bouwwerk, dat tenslotte als
een ladder reikte tot boven aan den helde
ren hemel, dien z'n oog had gezien, voor
hij het look. En in dien droom werd de ge
dachte des harten openbaar. Jacob, de bal
ling, die op het punt stond het land der va
deren te verlaten om eigen dwaasheid en om
hoogere bedoeling, uit broederhaat en om
bewaring van de heilige linie beide, hij
droomde van den God der vaderen op den
grond' der vaderen. Want de Heere deed
hem droomen. En zie de engelen des Heeren
klommen op en neder langs dien ladder en
boven op den ladder stond de Almachtige
zelf, die sprak „Ik ben met U en Ik zal U
behoeden overal, waarheen ge gaan zult en
Ik zal U 'wederbrengen in dit land, want Ik
zal U niet verlaten. Ik ben de Heere, de God
van uwen vader Abraham en de God van
Izak".
Toen ontwaakte Jacob en zeide „Gewis-
selijk is de Heere aan deze plaats. Dit is
niet dan een huis Gods en dit is de poort
des. hemels".
o—
„Ik ben die God van Beth-El".
Toen de aangezichten rondom Jacob niet
meer waren als gisteren en eergisteren, werd
z'n gemoed in Paddan-Aram wel' eenigszins
beklemd'. 20 jaren lang hadden Laban en
Jacob slimheid tegenover slimheid gesteld
in wederzijdsch wantrouwen en in hebzuch
tige vasthoudendheid tegenover berekenend
eigenbelang. 20 jaren lang had Jacob zich
moeten verdedigen tegenover 'n egoistischen
schoonvader en het was alleen onder de
voortdurende zegen van God, dat hij groeide
tot een herdersvorst, die Ezau een geschenk
kon zenden van 580 stuks vee met de karak
teristieke woorden: „Neem toch mijn zegen,
die U toegebracht is, dewijl God het mij
genadiglijk verleend heeft en dewijl ik alles
heb".
De spanning bereikte zijn hoogtepunt,
toen Labans zonen onder elkander afgun
stig mompelden, dat Jacob rijk werd van hun
vaders goed en dat al deze heerlijkheid het
hunne was geweest. Het was te vreezen, dat
dit moest uitloopen op eene botsing, eene
botsing van den zachtzinnigen herder Jacob
met de ruwe Syriërs, de krijgshaftige ben
den, die in woeste hebzucht al de eigen
schappen vertoonden van het kind der woes
tijn.
„Ik ben die God van Beth-El". Het was
voor Jacob als eene echo van dien droom,
van de beloften, toen uitgesproken „Ik zal
U niet verlaten, maar U behoeden overal",
tegen Laban en de zijnen, tegen alle haat en
smaad, tegen elk, die tot U zal willen nade
ren ten kwade. In de moeite van het leven
de God van Beth-El.
Het is niet prettig, als de aangezichten
rondom U veranderen, het is eene kwelling...
als ge omgeven wordt door nijd en jalouzie,
of als het leven in ander opzicht onvriende
lijk en hard voor U gaat worden. Het kan
soms bitter worden zelfs, al wat U van men-
schcn of niet van menschen wordt aange
daan en U het leven moeilijk maakt, of het
naar buiten treedt of niet. Dan zijn er veel
meer menschen op Gods aardbodem, ook
onder de kinderen Gods, die diep in de moei
te zitten, dan wij ooit kunnen vermoeden;
in de harde moeite naar lichaam of ziel, die
bijna doet schreien om uitkomst.
Hebt ge dan geen Beth-El in uw leven,
geen dag of oogenblik, toen het U krachtig
en meer dan krachtig op de ziel gebonden'
werd Ik zal U niet begeven en Ik zal U
niet verlaten Er zijn toch in het leven van
elk Godskind uren, waarin de stem des Hee
ren duidelijk tot U komt en ge van ganscher
harte durft hopen op den Heere uw God.
Het oogenblik en de tijd, om het maar eens
breeder te zeggen, waarin ge het leven hebt
aangedurfd in blij vertrouwen bij uwe be
lijdenis of bij uwe huwelijksbevestiging, bij
UW' ambtsaanvaarding of, als ge nog zeer
jong zijt, toen voor het eerst U duidelijk werd,
dat gij, ook g ij, den Heere mocht aanroe
pen als uw God.
Ik ben die God van Beth-El" zegt de
Heere tot U, waardelooze en gedrukte. Ik,
de Heere, wordt niet veranderd. Christus
Jezus is gisteren en heden dezelfde en tot
in der eeuwigheid Hebt ge dit misschien
één oogenblik vergeten Vergeet het dan
nu nooit meer tot aan uwen dood toe
o
Wij, menschen, kunnen ons zelf de toe
komst zoo vertroebelen In de meeste ge
vallen, waarin wij met angstig hart het leven
tegemoet zien, ontdekken we als de bron
van onrust eigen zonde.
Dan dringt alles Jacob heen naar het
land der belofte èn de naijver van Laban
èn de eisch van God in de trek van z'n hart
Maar in de lokkende poort van het beloofde
land staat een vreeselijk monster voor Ja
cobs oog de toorn, de ongestilde toorn van
z'n broeder Ezau. En dat monster heeft hij
zelf ontketend. De toorn van Ezau moge alle
rechtvaardige perken te buiten gaan, hier
staat Jacob schuldig. En de vrees, die hem
straks verleidt tot koninklijke geschenken,
doet hem nu aarzelen tusschen blijven en
heengaan, tusschen twee benauwdheden, hoe
ook alles dringt naar Kanaan, naar huis
Wij hebben dikwijls zelf eene toekomst
geschapen, die dreigend zwarte van onweers
wolken Vrees wandelt op de wereld rond
in allerlei gedaanten, hij slaat z'n klauwen
uit naar U en neemt U gevangen en ge staart
paar de horizont met de bange vraag op de
lippen Wachter, wat is er van den nacht
Vrees voor uw dagelijksch brood en vrees
voor de toekomst uwer kinderen, vrees voor
het leven van Gods kerk en vrees vanwege
de afval, de verwatering, de verslapping al
lerwegen die ook uw kroost bedreigt. Vrees
jn allerlei schrikwekkende gedaante en uw
voorhoofd wordt langzamerhand gegroefd en
uw blijmoedig gelaat verdonkerd.
Maar „Ik ben die God van Beth-El", zegt
de Heere. Die God, die zeide, Uw zaad zal
wezen als het stof der aarde en giji zult uit
breken in menigte naar de 4 winden in uwe
zadc zullen alle geslachten des aardbodems
gezegend' worden. De toekomst bergt een
wereld van zegen in haar schootJacob,
Jacob, ge zult straks Israël heeten zou men
van zulk een toekomst nog niet vreezen al
zoudt gij uw leven verliezen wat dan
nog Het zal niet geschieden maar wat
dan nog En toch staat straks die man han
denwringend voor deze Jabbok en smeekt
Ruk mij toch uit Ezau's hand
Ik ben die God van Beth-El. O Israël, die
uw zaad, uw geestelijk zaad', zal maken als
het stof der aarde Ik ben die God, die ge
zegd heb „Want U komt de belofte toe en
uwe kinderenen ge hebt getroost uw
kind op de armen genomen en het doopwa
ter in het geloof zien sprengen. Die van de
toekomst hebt verklaard'„Ook de haren
uws hoofds zijn alle geteld" en van mijne
gemeente „De poorte der hel zullen ze niet
overweldigen". Vrees nooitkinderen Gods,
Hij is de God van uw Beth-El
o
En Beth-El beteekent Huis Gods. En
Beth-El was een naam, door Jacob zelf ge
geven, daar toch de naam dier plaats te vo
ren was Luz. Daarin ligt 'n zeer zachte, lief
devolle, maar niet minder ernstige verma
ning, nog aangedrongen door het volgende
woord alwaar gij het opgerichte teeken ge
zalfd hebt, waar gij mij eene gelofte beloofd
hebt. Het herinnert Jacob aan den morgen
van het ontwaken. Toen stond hij vol vuur op
van zijn harde legerstede en hij wijdde een
steen met de olie uit z'n kruik, het eenige
misschien dat hij' te offeren had als een
teeken, dat dit zijn Godshuis zou zijn en hij
zeide „Als de Heere z'n belofte vervuld zal
hebbendan zal de Heere mijn God zijn
en deze steen zal een Godshuis voor mij
wezen".
Dit was de eerste aanraking met God in
Jacobs leven. Zeker, er bleef veel te veref
fenen tusschen Jacob en z'n God pas in
de bange worsteling van Pnieël werd dit uit
gestreden maar Beth-El bleef maatgevend
in Jacobs leven, zoodat zelfs op z'n sterfbed
hij zeide God de Almachtige is mij versche
nen te Luz, in het land' Kanaan en Hij
heeft mij gezegend.
En nu Jacob was rijk gezegend boven
mate Maar indien niet Laban en z'n zonen
hem hadden belaagd met klagerijen en kwaad
spreken hij zou misschien vergeten heb
ben, dat er een Kanaan bestond. Het maakt
zoo sterk den indruk, het Schriftverhaal, als
of Jacob vastgegroeid was in z'n leven van
voortdurend strijden en voortdurend rijker
worden. Z'n vrouw diende hare halve afgo
den en leefde het leven van Paddan-Aram
al te zeer. Het is tijd, hoog tijd om op te
trekken naar Kanaan.
Er ligt een vernieuwde klank in het woord
Ik ben die God van Beth-El. Waar is uw
„huis Gods", Jacob, waar uw land der va
deren en uw God der vaderen Het is tijd
Maakt er ernst mee, dat ge een spruit zijt
uit de beloofde lijn, een bondskind Gods en
dat ge dit hebt aanvaard De Heere zal mij
een God zijn en dit huis een Godshuis. Wat
in de poort des hemels ervaren is, mag niet
worden vergeten.
Belofte genoeg, opgerichte teekens zelfs,
in uw Beth-El dagen Bij eene ernstige ziekte
of in uwe binnenkamer, waarvan geen ster
veling weet, of bij uw belijden De Heere
is mijn God en het hemelsche huis is mijn
Godshuis Daar is mijn Vaderland
En nu slaan we de pinnen vast in en ver
meerderen de genoegens en de bezittingen
en de eer indien het niet was, dat het leven
ons and'ers aanblikte dan gisteren en eer
gisteren, we zouden ons bijna behaaglijk gaan
gevoelen hier en vergeten onze beloften en
teekenen, ons Godshuis hier en in den he
mel door U genoemd, broeders en zusters
door U genoemd Beth-EI.
Zoodat de Heere U in den weg moet tre
den en zeggen Ik ben die GodIk woon
niet op de aarde, maar in den hemel. Maak
U op, vertrek uit dit land naar het land uwer
maagschap, naar uw Beth-El en gedenk uwe
belofte. Ga al vast op reis als Mijn tijd daar
is, kunt ge binnengaan waar Ik UW' God'wil
zijn, eeuwig, en U een Godshuis wil schen
ken, eeuwig
o
Ligt er niet een rijkdom in dit woord,
die schier niet uit te putten is Een Beth-El
hebt ge noodig, om te beginnen Hebt ge
het Het in groot vertrouwen op God' tot
Hem bidden geeft het U, soms zelfs in den
nacht
Houdt het in gedachte Wie in de poort
des hemels gestaan heeft, mag dit nooit
vergeten.
Opdat de Heere U allen ter bemoe
diging toeroeptIk ben die God van
Beth-EI. Ik ben Jehovah. Ik zal zijn, Die Ik
zijn zal, De Eeuwig Trouwe
Sch. K. SIETSMA.
Ameland, een eiland ten Noorden van
Friesland, ligt niet ver van het vaste land.
De stoomboot doet er ruim een uur over.
Doch als men er is, heeft men: het gevoel,
dat men veel verder verwijderd is van het
gewone bedrijvige leven. Dat komt zeker,
wijl men er van het drukke verkeer onzer
dagen weinig merkt. Het is er zoo rustig en
kalm en het voortdurend geruisch der zee
doet weldadig aan. Het is niet groot. Er zijn
drie dorpen en een gehucht. De bevolking
leeft er van landbouw en veeteelt, vischvangst
en scheepvaart. De onderlinge samenleving
is er gezellig. Dit behoeft niet te verwonde
ren, want menig man heeft in zijn jeugd
gevaren en heel wat van d'e wereld gezien
menige vrouw heeft vroeger in onze groote
steden gediend en kent het veelbewogen le
ven van onze dagen. Een schat van herinne
ringen zijn overgebleven en hebben hun le
ven verrijkt. Best kan ik mij voorstellen, dat
zij, die er opgroeiden, aan den geboortegrond
gehecht bleven en velen keeren dan ook,
als zij de gelegenheid krijgen, daarheen te
rug. Zoo'n eiland heeft een eigen historie
en het is niet onaangenaam er in te lezen.
Zelfs heeft zij nog kort geleden een onzer
Friesche dichters bezield om ons te geven
in onze eigen taal een stuk, dat waard is
om gelezen te worden. Hij geeft ons daarin
geschiedenis, maar belicht door zijn rijke
verbeeldingskracht. Die menschen hebben ge
leefd en gestreden als wij en leert ons, dat
ook in de meest afgelegen oorden haat en
liefde machten zijn, welke zich overal doen
gelden. Wij moeten ons derhalve voorstellen,
dat ook daar tragiek in1 't leven geweest is
en dat de rust er niet gevonden wordt.
Ameland is in den laatsten tijd in 't Noor
den van ons land meer bekend geworden,
doordien er velen heengaan om er zich ge
durende enkele dagen of weken te verpoozen.
Het zeilschip van voorheen is vervangen'
door een stoomboot, welke eiken dag de ver
binding met den vasten wal onderhoudt. Wie
er nooit geweest is, denkt allicht daar zal
wel niet veel aan zijn. Op zoo'n eiland moet
het wel saai en vervelend zijn. Ik geef toe,
dat zij, die het zingenot zoeken, er niet moe-